- Kunst, letteren, enz.
FEUILLETON.
Goudesi Visioenen.
Straks begint de Kamevr aan de alge
meen© inkomstenbelasting.
Het nieuws van heden is nu, dat ontwer
pen zijn ingekomen tot heffing van 20 op
centen op de'vermogens- en op de bedrijfs
belasting.
Wanneer ge "uw aanslagbiljet thuis krijgt
voor vermogen of voor bedrijf, dan moogt
ge er op rekenen, dat uw aanslag niet al
leen met één dubbeltje per gulden wordt
verhoogd zooals tot op heden, maar dat
dit eerste dubbeltje het gezelschap krijgt
van een tweede.
Nu weet ge, geachte belastingbetaler, dat
daarmee de gunsten van de nieuwe Begee
ring nog geenszins zijn uitgoput.
De toezegging is er immers nog van een
aantal allerliefste verrassingen.
Toegezegd is immers door den Minister
een belasting op de tabak.
En een verhooging van de zegelbelasting.
En ook nog een geduchte verhoogdng van
do successiebelasting.
Men ziet, reden genoeg om over de eer
ste zending, die nu juist- binnengekomen
is, niet te zuchten. Als men bij het begin
al begon te klagen, wat moest men dan
doen aan het eind?
En nog komt er een heel aardig verras-
Binkje bij.
Het verluidt immers, dat ook het bier zal
worden aangesproken, om er twaalf ton
gouds meer uit to balen.
Nu is de aardigste trek van die mededee-
liug, dat ze geheel nieuw is en, niet voor
kwam in de rede, welke de Minister van
Financiën gehouden heeft op 18 Februan
in de Eerste Kamer.
Ze heeft de bcteekenis van eeD waar
schuwing. die de Minister tot zijn landge-
nooten richt: Ik heb wel veel genoemd,
maar nog niet alles.
„D e Tij d" schrijft:
Het stelsel van den Minister komt ons niet
slecht gekozen voor. Z. Excellentie werkt
met druppels en niet met stralen. In dit
verband is ook van belang zijn opmerking,
dat de bezwaren tegen een tijdelijke opcen-
tenverhooging niet zoo ernstig zijn,-als men
weet, dat er toch een nieuwe regeling moet
komen van de belasting zelf, waarujor deze
verhoogd wordt. Het is inderdaad juist. Als
men vooraf weet, dat men toch meer belas
ting inoet betalen, dan is het een aangenaam
gevoel, ab een Minister alvast vooraf een
generale repetitie laat houden met opcen
ten J Ten slotte is het toch veel genoeglijker
een rijksdaalder aan belasting meer te be
talen dan twee gulden vijftig aan oncenten.
Men zal zien, dat de belastingschuldigen
gaan petitionneeren voor de belastingverhoo-
ging, alleen om maar van die gehate of «cen
ten af te komen.
De verhoogde bieraccijns is een intermezzo
daar straks nog meer opcenten noodig zijn.
„Het Centrum'': De opcenten op
vermogens- en bedrijfsbelasting worden
verdubbeld, terwijl zij in een bepaald ge
val nog aanzienlijk kunnen stijgen.
Ook zal het glaasje bier duurder worden
door verhooging van den accijns, die ge
let op hetgeen de Minister daarvan ver
wacht, verre van onbeduidend zal wezen.
Feitelijk wordt met dezo voorstellen
vooruitgeloopen op het tot-stand-brengen
dor inkomsten-belasting.
Eerst wanneer die belasting in werking
treedt, zal men van do opcenten afkomen,
maar of men dan minder zal betalen, is
de vraag.
Aan het Tarief wil of durft deze Begee
ring niet raken.
En waar het vorig kabinet allereerst uit
die bron wilde putten om de kosten der
cocialo wetgeving te dekken, worden nu de
Nederlandscho belasting-betalers het kind
van de rekening.
Zij zullen het gewaar worden, wanneer
zij 6traks hun aanslagbiljetten thuis krij
gen en het voorstel in de Kamers er door
is gegaanl
„Het Huisgezin" noemt den opslag
van 20 pCt. op den aanslag op de bedrijfs
belasting een min joyeus© entrée van mi
nister Bertling en echrijft dan
't Is niet aangenaam, zegt hij, maar
straks komt. de inkomstenbelasting, en
daarvoor zijn de hoogere opcenten een pas-
Bende voorbereiding.
Daar schuilt toch ook in dezen Minister
ran Financiën eenig gevoel van hnmor.
We zullen aan de twintig opcenten moe
ten gelooven, maar waarom die ook gehe
ven van de kleine aanslagen
Waarom deze niet vrijgesteld en desnoods
een paar percenten meer gelegd op de
hoogere inkomens en de groote vermo
gens?
De kleine burgerij en middenstand heeft
het in deze dagen zoo zwaar te verant
woorden, dat elke gulden belasting meer
feitelijk een onrechtmatigheid is.
Yoor allen twintig percent meer is
schijnbaar de gelijkheid betracht, maar
in werkelijkheid is het de ongelijkheid be
oefend.
Erger nog staat het met de voorgenomen
verhoóging van den bieraccijns, terwijl
men den accijns op wijn ongewijzigd laat.
Minister van financieel© rechtvaardig
heid zal 'eheeren Bertling's eeretitel niet
worden.
„De Nederlander" bestrijdt in
een artikel Nieuwe Bela-stingen
hetgeen de ,,N ie uwe Botterdam-
b c h e Courant" schreef, dat de 20
opcenten de naweeën vormen van het finan
cieel beleid van het vorige Kabinet.
Dit is grove misleiding.
De hooge uitgaven voor de uitvoering
van art. 369 hebben het huidig kabinet
voor grooter moeilijkheden geplaatst dan
waarop gerekend was. Dit is niet te ont
kennen.
Maar evenmin is te ontkennen, dat het
kabinet, dat, in het bijzonder minister
Treub, niets gedaan heeft"*om die hooge
uitgaven eenigszins te beperken.
Misleidend is de bewering bovendien,
omdat het Kabinet-Cort v. d. Linden de
belangrijkste maatregel, door minister
Kolkman tot dekking der te verwachten
hooge uitgaven voorgesteld, de Tarief-
wet namelijk, van de agenda heeft afge
voerd.
Begrijpelijk en van dit Kabinet te ver
wachten.
Maar waar dit zoo is, gaat het niet aan
het voor te stellen alsof het ministerie-
Heemskerk de financiën hopeloos in 't
honderd had gestuurd, en alsof daaruit nu
de twintig opcenten, cn de versterking
der middelen door do gewijzigde Inkom
stenbelasting, kunnen worden verklaard.
Hoe heb ook zij, wij zullen moeten be
talen.
Niet enkel verhoogde inkomstenbelasting.
Niet enkel twintig opcenten.
Maar ook de naamlooze vennootschap
pen worden 6tevig belast, zóó stevig, dat
reeds do vrees is uitgesproken, dat er nu
van deze voor do gemeenten niets meer
te halen zal zijn.
De bier-accijns wordt verhoogd.
Een tabaks-belasting is aangekondigd#
De erfenissen in de rechte lijn zulleD
niet vrij blijven van successierechten.
Zelfs de polis van levensverzekering is
geen veilig bezit meer: de fiscus strekt er
zijn handen naar uit.
In „De Standaard" driestart dr.
Kuyper over het ontwerp. Hij zegt o.a.
Betalen zal nu de boodschap zijn,ook
voor die duizenden gezinnen, die nu reeds
niet wisten, hoe Jiun belasting op tijd te
betalen.
Een harde tegenslag.
En ook afgezien hiervan moet dit op-
centenstelsel steeds scherper critiek uit
lokken, ook bij provinciën en gemeenten.
Het feit, dat alle opcenten saam soms
tot over de 100 loopen, is onlogisch en on
redelijk.
Tusschen de onderscheiden belastingen
bestaat er voor den wetgever zekere ge
wilde verhouding, en het is die verhou
ding, die ten eenenmale verbroken w^rdt,
als men dit too veren met het opcenten-
Btelsel doorzet.
Inkomsten- en bedrijfsbelasting valt er
nu wel onder, personeel en grondbelasting
nog niet. En dit nu verbreekt rechtstreeks
de verhouding, die men zich tusschen de
vier directe belastingen verkozen had
Toch is dit nog pas het begin der jam
meren.
Men rekent nu op een opbrengst van
ruim vier millioen, en zoo het budget van
inkomsten zijn 'galop van het vorig jaar
niet doorzet, zal er al epoedig 12 en meer
millioen noodig zijn.
Arme minister!
Wie schaft hier raadl
In het „Tijdaohrift voor Sociale
Hygiëne" vestigt prof J. G. Sleeswijk, te
Delft, de aandacht op het groote belang
van een afdoende beet rij ding *van de
pest op Java.
In een aan zijn artikel toegevoegde gra
fische voorstelling vindt men het aantal
pestgevallen per maand Bedert Februari
1911 aangegeven. Met angstwekkend© dui
delijkheid laat die voorstelling de gestar
dige toeneming van de ziekte van jaar tot
jaar zien 1914 begint al weer op een hoo-
ger niveau dan een der voorafgaande ja
ren, en de epidemie verspreidt zich van
het oude centrum Malang uit geleidelijk
verder
Zonder zich te willen verdiepen in de
vraag, wien de 6chuld treft, dat de ziekte
niet gestuit is, acht schr. den tijd tot krach
tiger handelen dan tot nu toe gekomen.
De ziekte Op Java vormt een deel van
de pandemic, die zich, door het toenemend
scheepsverkeer, over de wereld dreigt te
verbreiden, en die ook op Europa loeit.
En indien men bij de pakken zou gaan
neerzitten, omdat de ziekte in het Ma-
langschc nu toch eenmaal endemisch is
geworden, dan is het leed niet te over
zien.
Schr. stelf nu de volgende maatregelen
oor
Er behoort door het moederland een com
missie te worden uitgezonden, bestaande
uit enkele hygiënisten en klinische bacte
riologen. Deze commissie moet, voorzien
zijn van een ruime volmacht en bijgestaan
door een 6taf van jonge medici en verder
personeel, doortastend kunnen optreden.
Ze mag daarginds (ik gevoel het gevaar
niet worden aangezien als een troepje
dwarskijkers, maar moet met dc l9yale me
dewerking van alle Indische autoriteiten,
van hoog tot laag, optrekken tot
een hernieuwden aanval op den gemeen-
schappelijken vijand. En met onbevangen
blik aan 't werk tijgen, maar krachtig.
Het moeten niet alleen pestdoctoren,
het moeten ook pestdietatoren zijn.
Nü niet in de eerste plaats vlooien stu
diën, maar meer menschenstudiën. Hoe
juist ook de woningverbetering door de
Vogel en van Loghem is aangevat, laat
men niet vergeten, dat er behalve besmet
te woningen ook besmette menschen zijn.
Daar zijn pestlijders en zij, die het zullen
worden. Ep nu verkeert het geneeskundig
corps, naar het schijnt, in stille berusting
omtrent behandeling en vóórbehandeling,
omdat serumthcrapio en vaccinatie hier in
den steek laten. Maar ik vraagMag
dat.?
Indien wij er met onze thans bekende
methoden niet komen, dan moeten wij
nieuwe behandelingswijzen toepassen, cn
dit kan slechts geschieden door immuni
teitsonderzoekers en klinische bacteriolo
gen, die voorzien van de noodige hulp
middelen, hun werk kunnen, verrichten te
midden der lijders en der bedreigden.
Do Begeoring moge inzien, dat er méér
gedaan moet worden, dat er krachtiger
moet worden ingegrepen. Maar zonder
misplaatste zuinigheid. Want anders zijn
wij niet verantwoord, nóch tegenover den
Javaan, noch tegenover onszelf.
Maar vooral geen doffe berusting, omdat,
men het ware epecificko geneesmiddel of
voorbehoedmiddel nog niet kent.
Dan moet men er naar zoeken.
En in elk gevalhandelen."
In twee artikelen bespreekt „Het
Centrum" de vraag hoe de
Roomsch-Ka t h o 1 ieken tehaanzien
van het algemeen kiesrecht staan.
Het blad Betoogt, dat dc Katholieken
omderwille van den strijd in coalitie met
de anti-revolutionnairen en christelijk-
historischen, zich voor gezinshoofden
kiesrecht hebben verklaard. Men was
voor gezinshoofdenkiesrecht, „gelet ook
op de (toenmalige) politieke verhoudin
gen".
Uit het vorengaande volgt, dat met de
.wijziging der omstandigheden van het
oogenblik, ook de houding der. Katho-
lieken een andere kan zijn. Wij hebben 1
thans niet meer' te doen met een*
Rechtsch, maar met een Linksch Kabi-:
net. Wij behooren vooreerst niet tot de
meerderheid, maar hebben het feit van
de minderheid der coalitie in de Tweede
Kamer aanvaard.
Bovendien valt niét te ontkennen, dat
in den loop der jaren, welke ons schei
den van 'de door den Bond genomen
besluiten het A. K. ook onder de Ka
tholieken meer aanhangers heeft gevon
den. Het is verdedigd in bladen, die het
weleer op „principieel©", gronden zoo
beslist mogelrjk verwierpen. En bij nuch
ter nadenken, is ook menigeen tot het
inzicht gekomen, dat men, door zich
zoo hevig schrap te zetten tegen het al
gemeen kiesrecht, strijd voert tegen een
onvermijdelijkheid, die in haar practi-
sche uitkomsten niet zoo heel veel zal
verschillen van het gezinshoofden-kies
recht metaanvullingen 1 De strijd om
en over het A. K. is voor een goed deel
gebleken een strijd te zijn om en -over
een woord, waaraan ook door onze te
enstanders der Linkerzijde meer dan
én beteekenis wordt gehecht. Het be
ginsel, het Katholiek beginsel be
hoeft daarbij geenszins in 't gedrang te
komen. Het verzet zich noch legen een
ruime, noch tegen een finale uitbreiding
van het kiesrecht, en men is met min
der goed Roomsch door het A. K. op
deugdelijke motieven te verdedigen, dan
door te trachten een aannemolijken
grondslag te vinden voor wat onder het
'ietwat vage „organisch kiesrecht" is te
verstaan. De^ onverzoenlijke afwijzing
van het A. K. heeft sinas lang haar
kracht, of vermeende kracht, onder
ons verloren. En waar wij zien. dat onze
geloofsgenoolen in Duitschland, - in
Frankrijk en elders, zonder ook maar in
"t minst revolutionnair tc zijn, dat kies
recht accepteeren en trachten te behou
den, zou het weinig zin hebben ter wille
van ons Roomsche beginsel daartegen
bezwaar te blijven maken.
Alles hangt du& af van de vraag, wat
dc practische politiek, wat een goed
beleid onder de gegeven omstandigheden
vereischt. Het kiesrecht-vraagstuk'is, ook
voor dc Katholieken, onder ie tegen
woordige Regeering in een nieuw sta
dium gekomen, cn men kan terecht van
oordeel wezen, dat wij niet meer naar
alle zijden gebonden zijn door decisies,
onder andere omstandigheden genomen.
Opmerking verdient hierbij, wat in som
mige Katholieke bladen geschreven
word naar aanleiding van de door het
ministerie aangekondigde herzienings-
voorstellen. Onmiddellijk was men ge
reed, om het organische of huismans-
kiesrecht los (e laten en het A. K. tc
aanvaarden bijwijze van concessie
tegen een bevredigende oplossing van
art. 192, liet onderwijsartikel. Zoo gaf
men dus, builen het rarlement, in meer
dan één orgaan het „principieel" verzet
(dal natuurlijk geen ruil of toegeven dul
den zou) prijs.
„He t Gentru m" do t vervolgens uit
komen, dat de Katholieken, ook ten ge
volge van de houding van „De
Standaardin het ki csrceh t vraag-
stuk veel vrijer staan dan voorheen:
Er is bij ous vermoedelijk veel minder
bezwaar tegen, of liever veel meer animo
vóór algemeen kiesrecht, of wat daar
mede in werkelijkheid overeenkomt, dan
bij een aantal 'liberalen. De vraag van
het'vrouwen-kiesrecht dient daarbij af
zonderlijk te worden beschouwd. Zij stelt
haar speciale problemen. Maar al kan
men voor dc invoering daarvan den tijd
niet gekomen achten; ai kan men er
meer dan één practiscii cn zakelijk argu
ment tegen aanvoeren, het besef, dat ook
deze zaak niet met een ot anderen dood
doener is te vonnissen, dringt al meer
en meer door. De Prinzipien rei tere i,
meestal voortspruitend uit onkunde,
angstvalligheid, or gebrek aan onder
scheidingsvermogen, mag niet in dc
plaats treden van het beginsel.Juist
begrip van dat beginsel, nuchterheid van
oordeel en een grondige studie van liet.
onderwerp zullen ook hier leiden tot
een juist en gezond inzicht. De teeke
nen daarvan, zijn reeds menigvuldig.
Ghr, van Abkoude.
D© heer O. Verster heeft een avond,
waarop Chr. van Abkoude vertelde, bij
gewoond en schrijft daarover
«Vrienden, je moet het niet kwalijk mij nemen,
Dat ik wat lachend het leven bekijk,
'k Hou niet van norscbe en zure gezichten,
'k Ben met mijn lachen den hemel te ry'al
Als ik wat leuks zie, dan neem ik mijn potlood
En mijn papier en ik maak er een lied,
'k Neem je dan mee naar nryn ouwe piano,
'kZing bet je voor en je kent het subiet"
«Zoo spreekt Chris van Abkoude in de op
dracht: „Aan mijn jongens".. en hij
spreekt waarheid, want, toen hij op „vor
eerend verlangen ons nog weer eens ver
gastte op den „Brief van een ondeugen-
den jongen aan St.-Nicolaas", werd het
refrein van Pietje Apestaart door de aan
wezige jeugd uit volle borst meegezongen,
en dreunde de zaal van
«Sinterklaas vergeef 't me maar, niets dat ik
[verzwijg.
Als ik maar voor mijn Sinterklaas, een mooi
[cade ut e krijg."
Ja, Jan Klaassen moest bij zijn optreden
dan ook volmondig bekennen, dat de jeugd
best zingen kon. Wij kregen, behalve vele
liedjes ©n de poppenkastvertoonipg, nog
twee verhaaltjesBert en Bram, en
avonturen van Pietje Bell, die ons den
hujnor deden kennen, die in Chr. van Ab
koude steekt, en hem tevens dedert bewon
deren als geestig verteller.
Er is tegen dezen goedmocdigen kinder
vriend onlangs een campagne op touw ge-
zot,hij was geen goed'paedagoog, leer
de den kinderen hoe zij knikkers in kopjes
thee moesten doenof deze voorwerpen
kwistigïijk op de trappen gooien, opdat
anderen er over zullen struikelenhij be-
spotto het heiligst gezag en den onderwij
zer, eet. Wat daarvan ook moge zijn, ik
geloof niet, dat er door de liedjes van
Chris van Abkoude méér knikkers door
moeders worden ingeslikt, of dat er méér
eerzame huisvaders en erentfeste meesters
over deze ronde voorwerpen vallen, dan
vóór den tijd dat van Abkoude zijn liedjes
zong.
Maar^dat in 't verbaal van Bert en Bram
mot den ouden stijven schoolfrik wèl pae-
dagogiek is te vinden, acht ik vrij zeker 1
en dan Vóór alles is van Abkoude ar
tiest."
Hij is kunstenaar ook door zijn „so
berheid", hij gaat nimmer over de schreef,
cn d&t maakt zijn voordracht ook eoo bui
tengemeen aardig voor „volwassenen."
Ik althans heb mij weder kostelijk ge
amuseerd cn ik was de ecnigc niet.
Een van de aardigste versjes van hem vind
ik „De Meisjes". Hieruit een paar cou
pletjes als voorbeeld:
Meisjes broin en meisies blond,
Vind ik ltevo snoesjt-s,
Oosjod ti|n en w ngon zacht,
Net als kleino poes e»;
Maar geen mensch begrijpt ze ooit,
Niemand kan ze vat en,
Nu eens doeu ze a's een poes,
Dan weer not nis katten.
Mei.« p noo;;e:i o zoo graag,
Olu o en taart'es,
Koek i flikjes en bonboDs,
Pialient|*s en ïSuchardps,
In de klas daar loeren zy
Fransch.... en drop es eten,
Al e meisies krijgen wa',
De juffrouw woidt vergeten.
NeenChr. van Abkoude, voor mij rijt
gij gécn bederver van do jeugd, integen-
deol, gij toovert weer eens een heer
lijken glimlach op de kindergezichten bij
't vertellen, van menig onschuldig© grap.
Zonder jou zouden zij „liet lachen ver
loeren",en ©en te ernstigen snuit"
krijgen, en wat de verderfelijkheid
van je moraal betreftals ik regent
van een weeshuis was, vroeg ik je min
stens een paar maal in 't jaar een ver
telavond voor de weezon t© geven, en...
bij 't nabroodje zouden wij nog eens ge
zellig zitten praten zooals Woensdag over
oud© tijden en stijve schoolmeesters; over
onze vroegere jeugd, maardat moch
ten dan weer de kinderen niet hooren!
80.
Ik zeg „Een geestelijke tegenwoor
digheid' en gij antwoordt„Zenuwen".
Man, man, het wezen van den menscb zei
ven is even verbazend en even weinig te
begrijpen als er maar iets ïd de heele gees
tenwereld is".
„Ja, ja", zeide Job, „alles is verwonder
lijk! De wonderen houden niet op". Hij
Blaarde nog ernstig in het vuur, met zijn
gelaat half in de schaduw en half in het
schijnsel van het haardvuur.
„Maar die jonge wijsneus, dien men We
tenschap noemt, wil alles verklaren, en
spreekt met wat al te veel zekerheid voor
zijn jaren".
„Wat heeft u zoo daarop gebracht?"
vroeg Job, nog steeds in het vuur starende.
„Gij gelooft toch niet aan geesten?"
„Het huilen van den wind bracht mij op
die gedachten", antwoordde de oude man.
„Wat betreft of ik aan geesten geloof, daar
kan ik moeilijk ja of neen op zeggen. Zeg,
zonder voorbehoud ja, en ge moogt wel
dadelijk naar het gekkenhuis gaan. Zeg,
zonder voorbehoud, neen, en ge sluit Y<>or
u zeiven de deur voor méér dan gij kuilt
vermoeden. Go hebt wel gehoord van die
nieuwigheden van tafeldans en klopgeesten,
waarbij Burns en Shakespeare uit hun he-
melsche sferen geroepen worden? Burns en
Shakespeare zullen wel wat beters te doen
hebben dan des avofids voor stommelingen
kunstjes te komen vertoonen. Zie je, dat
is nu een geloof oaD geesten, dat er bij mij
niet in te kloppen zou zijn, al lieten ze ook
nog zooveel tafels dansen en geesten klop
pen".
Hij zweeg, bij zichzelven lachende.
Job was de eerste, die weder over dit
onderwerp begon.
„Denkt ge", vroeg hij, „3at de dooden
ons kennendat zij soms verlangen bij ons
te komen?"
„Waarom niet?" zeide Armstrong. „Ge
kent „De Eeuw der Bede?"?"
Job knikte, zonder hem aan te zien.
„Dio goede Paine was van meening, dat
al de werelden bewoond zijn, maar dat wij,
even waarschijnlijk als niét, afzonderlijke
hemels hebben. Ge zoudt aanvankelijk niet
recht op uw gemak zijn met een mcnsch'
Uit de planeet Saturnus of Jupiter. Ik ge
loof, dat de menschelijke belangstelling in
elkander blijfst bestaan en dat het misschien
een ziel, die op deze planeet in "het vleesch
heeft gewoond, op vreemd terrein niet zou
bevallen.
En men kan zich voorstelle'n, dat zelfs de
gelukkigste ziel den opperste der Seraphs
een vrijen dag zou vragen, bijvoorbeeld:
„Neem me niet kwalijk, maar ik heb mij
in den laatsten tijd behoorlijk gedragen, en
ik zou wel voor een uurtje naar Castle
Barfieldterugwillen, om mijn echtgenoot cn
mijn dochtertje even te zien". En ge kunt
u voorstellen, dat do vergunning daartoe
gegeveir wordt. Ge kunt u ook voorstellen,
cfot het wel wat hard is, als zij komen, niet
geloefd en verloochend te worden .„Hier is
de ziel yau uw goede doode moeder, die
eens naar if komt zien". En dan zegt de
ziel in het vlee^ëh: „Zenuwen", en jaagt
de ziel van de goede doode moeder weg
met een aftreksel van valeriaan of zoo iets".
„Neen", sprak Job, na sen langdurig
zwijgen, „dat kan ik niet gelooven. De din-'
gen dezer wlerelcl worden uit barmhartig
heid verborgen gehouden. Als de reine
moeder eens terugkwam om haar dochter
tje als een gevallene of haar zoon ah een
moordenaar terug te vinden, de kinderen,
die zij met liefderijke zorg verpeegd heeft?"
„Maar", zeide Armstrong zacht, „wie
weet, als zij kwam. of zij de ongelukkigen
dan niet uit het slijk oprichtte?"
„De dooden rusten van hun arbeid", her
nam Job.
Zijn btem had zulk een zonderling ont
roerden toon, dat Armstrong het hoofd
achterover wierp, om hem door zijn bril aan
te zien, maar hij kon geenerlei verandering
in zijn voorkomen bespeuren. Job had een
oogenblik te voren den pook in het vuur
gestoken, dat nu helder was opgevlamd.
Zijn gelaat was zoo kalm als ooit, cn Arm
strong kon het duidelijk zien.
..Er is geen reden", ging Job voort, ter
wijl hij opstond om den tabakspot van den
hoogen schoorsteenmantel tc nemen en op
nieuw ziin pijp tc stoppen, „er is geen re
den, om to gelooven, dat de gezaligd en last
hebben van de zaken dezer wereld en ik voor
mij zou het betreuren, als ik aan zulk een
leer geloofde. Een braaf man sterft en zijn
zoon wordt een schurk, 't Is gelukkig, dat
hij dood i?. zeggen wij; dat h'j juist bijtijds
gestorven is. Naar mijn gevoelen is dit de
verstandigste beschouwing. Er .zijn men
schen in den licmcl, die zouden weeklagen,
als zij wisten wat gij en ik weten. En de
hemel is geen plaats voor geween".
..Dat vind ik een meer overtuigenden be
wijsgrond dan zenuwen", zeide Armstrong-
Hij klopte de asch uit ziin pijp. cn op een
verzoekend gebaar van zijn hand schoof Job
hem den tabakspot over do tafel toe, en
leunde toen rookend in zijn stoel achterover.
Beiden bewaarden een poos het stilzwijgen,
en toen feide Armstrong: „Te midden van
al de onoplosbare raadselen, waar de we
reld vol van is, zie ik er voor een paar ver
standige menschen, zooals gij cn ik, niets
beters op dan een goede partij schaak te
spelen".
„Dat is goed", antwoordde Job: en vijf
minuten later trommelden Armstrong's vin
gers op de tafel, als accompagnement van
.zijn gefluit, dat maat noch wijs had. Het
geheele geestenhcir was voor hem uit de
natuur verdwenen. Job zat met een ernstig
gefronst gelaat op het schaakbord 1 staren,
en speelde zijn spel stil en bedaard, hoewel
er geesten in menigte om hem heen zweef
den. die, als hij hen niet door zijn ijzeren
vastheid van wil op een afstand had ge
houden, zich tusschen hem en zijn gedachten
gedrongen zouden hebben.
Zij speelden een paar uren. en intusschen
zaten Aaron en Sara in de aangrenzende ka
mer. Aaron was vervuld van zijn verbazende
vooruitzichten, en met pen, inkt en papier
voor zich, teekendc hij een schets van zijn
denkbeeldig huie. Sara had niet veel ver
stand van bouwkunde, en hoewel Aaron's
huis. als liet gebouwd werd op dc manier
zooals hij het toekende, met louwers en al
ingestort zou zijn voordat het dak er op was,
was zij over het plan zeer voldaanen
toen haar vriend haar het eenige greintje
van waarheid schonk, dat hij had aan te
bieden, en haar zeide, dat dit paleis geheel
van .ziin eigen vinding was, vond zij hê;n
den merk wan rdigsten en bewonderenswaar-
alle: mannen. Was cr wel iets, dat
hij niet zou kunnen doen? Dit vroeg zij
met de onschuldigste verrukking en trotsch-
heid, cn Aaron beantwoordde die vraag
glimlachend met een voorkomen van ge
streelde bescheidenheid.
„Maar, Aaron", zeide zij, „kunt gij zoo u
huis bekostigen?"
„Ja", antwoordde hij, met. een soort van
toegevendo verbazing over die vraag. „Ge
veronderstelt toch niet-, dat ik er aan *ou
denken te laten bouwen, als ik er de midde
len niet toe had?" Hij lacht© haar uit en
kneep haar in de wang. „Denkt ge, dat jk
geen hoofd voor zaken heb?" vroeg hij op
vriendelijk schertsenden toon.
Zij lachte hem bewonderend toe, en na*
tuurlijk vond zij, dat de Lord Thesauriet
van het Vereenigd Koninkrijk bij hem nog
wel een lesje zou kunnen nemen.
„Ik ben niet voornemens boven mijn in
komen te leven", zeide Aaron. „Wie dat
doet is een dwaas. In vind het zelfs niet
verstandig het geheel te besteden, omdat
men nooit weet of cr niet eens een kwade
dag kan komen, waaraan men in allo han
delsondernemingen blootstaat, en dan moet
men hulpbronnen hebben. Maar ik zou niet
als een vrek kunnen leven. Gierigaards kan
ik niet dulden".
Hij stond op, stak zijn handen in zijn zak
ken, en knikte haar toe met een vriende
lijke fierheid, die hem in do ©ogen van het
meisje bijzonder goed stond.
„Ik wil, dat mijn vrouw in een goed huis
woont", zeide hij, „dat zij goed gekleed
gaat, en dat alles om haar heen net en
fraai im.
(Wordt vervolgd).