FEUILLETON. Een Tocht vol Gevaren. Anekdoten. schen, de tnlloozo gevederde bezoekers; niets was in staat hem eenigszins te ver troosten hij had heimwee naar vriend Groenkopje en verging dan ook als sneeuw in de zon. Op een goeden avond hoorde hij plotseling zijn naam noemen„Blader groen. Bladergroen!" Wie kon dat zijn? Hier kenden ze hem toch geen van allen onder dien naam. „Bladergroen, Bladergroen!" klonk het weer. Kadaar ontdekte hij eindelijk, wie het was. De lijster, de mooie zwarte lijster, die zelfde, die ook zoo dikwijls in de groen- echool op bezoek kwam en die daar nu weer pas geweest was en hem de groeten over bracht van Groenkopje, op diens speciaal verlangen. Dè.t was me een vreugd© voor vriend Bla dergroen. Hij kwikte er heelemaal van op En da.j die goede berichten Groenkopje stond nu uit zichzelven heelemaal recht op, en was forsch en breed geworden. Nadruk kelijk had hij geïnformeerd naar zijn vriend en een dubbele portie groeten verzocht. Bladergroen liet hartelijk de complimenten terugdoen en zoo kregen ze telkens berich ten van elkaar Maar toen de winter kwam, leek alles uitgestorven in het ruime park: bloemen bloeide er niet meerde goudvisschen wa ren naar een aquarium, binnenshuis, ver voerd, de rozenstruiken met riet omwonden, vogels kwamen niet meer op bezoek relfs de lijster niet, die 't anders nog lang volgehouden had. Maar met het voorjaar kwam er ook weer nieuw leven in 't park. Een paar tuin lui waren er den heelen dag bezig en hier en daar zou weer een boompje tusschen ge voegd worden. Vlak naast Bladergroen werd ook oen gat gegraven. Nieuwsgierig was hij, wio wel zijn naaste buurman koD worden en ziet: Dat was Groenkopje!... Nu die vreugde bij het weerzien. Groen kopje was zóó aangedaan, dat druppels wa ter vielen van de takken l De eerste dagen deden ze niets anders dan redenecren en elkaar vertellen van al wat d© wederzijdsohe ervaringen waren ge weest. En wat was,Groenkopje nu lang en slank en gelijk gevuld. Ja, die strenge leeraar op de „groenschool", die wist het wel Zoo druk hadden ze het samen, dat ze rijde lings naar elkaar toegroeiden en ten «lotte één bladerdak vormden. Hiorvan werd in het Park partij getrok ken doordat er een soort natuurlijk prieel van werd gemaakteen tafel met een HOOFDSTUK UT. Een vreemdeontmoeting. De geredde nir^i begon al heel gauw teeken van leven te geven en toen Mi chaels sterke armen zijn hoofd optilden en Starikoff zijn perkamentachtig© lippen be vochtigde, keek hij op en trachtte to spre ken. Maar kracht er toe ontbrak hem nog en hij zonk weer bewusteloos achterover in de kussens. „Klian zei de Kiergies, „we moeten ons hier niet te lang ophouden als er eerst zulk een zandstorm heeft gewoed, wordt die in den regel gevolgd door een bittere koude, zoodat men dan nog kans heeft, dood te vriezen. Laten we dezen man dus zoo gauw mogelijk in den wagen zetten en dan maken, dat wij weg komen „Goed", antwoordde de prins ,,We kunnen hem met z'n beiden met ge mak dragen." „Maar dat slangvormige vcisiersel ken ik riep de prins weer, dat heb ik al eens meer zóó om don hals zien dragen En ook gelaat en baard en litteekenen op den neus komen mij bekend voor. Eigenaardig, dat hij dat nu juist moet zijn „Is die man een oude bekende wan U, paar stoelen werden er neergezet en door de samenwerking der beide „Groentjes" werd dit een alleraardigst zitje, waar oud en jong van genoot. Vooral ook Liesje, het kleine dochtertje des huizes ontving er haar kindervisite en dan maakten de kleinen een pret van be lang, daar haar de zonnestralen nooit te fel brandden. Ook Grootmoeder blies hier dikwijls uit, na 'n warmen dag, en met dankbare blik ken werd menigmaal naar het tweetal op gekeken, dia/t in broederlijke omarming tot nut der menschen daar stond VOSJE, DE JAGER. Op zekeren dag vloog Tod, de vos, als een pijl uit den boog voort, vol trots over zijn kracht en zijn slimheid om zijn voorraad schuur te vullen, „Tod is een knap jager", had hij rijn bu ren zoo cbikwijls hooren zeggen, dat bij zoo ijdel was geworden, dat hij eindelijk geloof de, dat er geen elikel schepsel zoo knap was als bij op het punt van jagen. De eerste, dien hij op weg naar zijn jacht terrein tegen kwam, was Grijsje, de mei kever. „Goede jacht, meester Tod/", zei Grij&je beleefd. „Be ben blij, dat ik u zulk goed nieuws kan mededeelen: gisteren heeft zich een reuzenrot een weg gebaand door de heg. Dat lijkt mij juist iets voor u „Zeker, dat vind ik ook", sprak de vos, „maar eerst zal ik mij met jou vergenoegen. Ik heb geen bijzonder grooten honger, dus zoo'n hapje valt op het oogenblik juist in mijn smaak." „U moet u werkelijk om mij niet ophou den", hernam de meikever beleef dl, maar eenigszms angstig. „Anders zal de rat weg zijn. Ik ben heusoh niets waard in vergelij king van zoo'n dier. Werkelijk, houd u om mij niet op." En de meikever trilde van het hoofd tot de voeten in weerwil vaD zijn heldhaftig voorkomen. „Dat is zoo", zei de vos hooghartig, „zulk gespuis als jij kan ik altijd nog wel krijgen," want hij begreep wel, dat die korte beentjes hun eigenaar niet ver zouden dragen. Daar hoorden zij ©enig geritsel onder de droge blaren en Tod vloog er vol verwach ting op af. Maar het was niet de rot doch L/uch, de kleine veldmuis, die schuchter te voorschijn kwam. „Verspil" doch, als 't u belieft, uw tijd niet met zulk onbeduidend wild als ik ben. Do grooten bunnen edelmoedig zijn en ik ¥ury Ivanovitch vroeg Michael in de grootste verbazing. „Jawel, verleden jaar om dezen tijd beeft hij me zoowat net vermoord." „Die man, zou U haast vermoord heb ben?" riep Michaël, met bijzonderen na druk op ieder woord afzonderlijk. „Maar daar was ik daa toch niet bij.' „Neen, dat heeft hij juist waargenomen terwijl jij zoo ziek was, mijn trouwe mot gezel. Anders, zou hij het zeker niet ge probeerd hebben. Ik heb nu nog een aar dig souvenir van hem op mijn linker arm. Maar ziet op zijn voorhoofd is het teeken, dat hij daarvoor van mij in ruil kreeg 1 Maar laten we nu niet langer dralen en hem liever eerst in den wagon dragon!" Makkelijk was dat karreweitje niet! Een paar minuten later waren ze weer op weg Dc Turkomaan was nog steeds bewuste loos en Prins Starikoff deed al zijn best, om den man althans zoo gemakkelijk moge lijk te installeoren. Maar daar hij wist, dat Michaël brandde van verlangen, om hot heele vc-rhaal te hooren begon hij „Toen ik mij verleden jaar gereed maak te om de groote woestijn in te trekken was ik daar niet twee Tartaarscbe bedienden, die daar nog nooit te voren geweest wa ren. Het Tui komaansche opperhoofd in wiens kamp ik vertoefde deelde ik mee, dat ik héél hoog wilde betalen voor een goeden gids en den volgenden dag met 7/>ns- opgang, bood zich oen man aan. Ik ondervroeg hem eens nauwkeurig en hij schoon heel de aragevang op zijn duim- ben werkelijk niet de moeite waard voor 100'n groot jager aJs u." „Dat is zoo", zei Tod onverschillig. „Een, arend zaJ geen vliegen vangenzoo bemoeit de koning van de kippenren zich niet met ziulk armzalig wild als jij bent." Hij liep door en verheugde zich hoe lan ger hoe meer op het lekkere hapje; tevens groeide zijn trots ala jager geweldig aan. Als hij de rat toevallig op zijn weg ontmoet had, zou hij haar waarschijnlijk verachtelijk voorbijgegaan zijnbovendien had hij hier en daar zoo iete hooren mompelen van bijzon-, der mooie hazen, die op gindschc henvels gezien waren. Hij had het 't eerst gehoord van een klein konijntje, dat als de dood zoo bang voor Tod was. Er rijn dozijnen hazen en zulke groote!" riep Bunny uit. „Ik zal eens kijken, als u zoo meteen den heuvel afgaat aan beide zij den beladen. „Ik zal ook op mijn terugweg naar jou uitkijken", sprak clo slimmerd. „Wacht tot dat ik terug kom, dan zal je eens zien, wat een knappe jager i]k ben Zoo ging het den heelen dag door. Tod vond niets, dat hem waard bleek op te peu zelen hij had zelfs geen rimpelen haas ge zien. Ook de konijntjes waren er niet meer, toen hij terugkwam Geen hapje voedsel was dien heelen dag over zijn lip pen gegaan. Hij was op het punt van honger om te ko men, toen hij besloot naar het boerenerf te rug te gaan en den meikevor, 't versmade hapje, op te zoeken. Daar schoot de waak hond uit. zijn hok en er volgde een verwoed gevecht. De meikever, de veldmuis, de rat het konijntje, zij kwamen alle aangeloopen oan naar dit belangrijke gevecht tc zien. „Is dat geen prachtig wild, cLat ik te pak ken heb gekregen?" pochte Tod, die hoewel hij naar zijn adem hijgde er in de vorste verte niet aan dacht zich overwonnen te ver klaren Zoo op het eerste leek het de toeschou wers alsof do vos zelf buit in plaats van jager was, maar niemand was zoo onopge voed dit te zeggen. Zij zorgden er echter wel voor hem uit den weg te blijven. Er was zoo'n lawaai op hot erf, dat de boer aangeloopen kwam en den hond terug riep, waarop de vos. op drie pooten hin kend, afdroop. Tod was zoo uitgeput door het geveahi, dat hij in het eerste het beste hol kroop om wat op zijn verhaal te komen. Luch, de kleine veldmuis, kroop te voorschijn en toen zij meende, dat hij bijna dood van uitput* ting was, had zij den moed hem te tergen. pje te kennenmaar toch was er iets in hem, dat mij niet boviel. Hij keek mij geen enkelen keer eens ferm in de oogen, maar; nu en dan schitterden zij met onheilspel lende® glans, e® zijn stom beviel mij ook niet. Maar ik mocht de gelegenheid niet laten voorbijgaan, om van een goeden gids te pro- fiteere® en dus reisden wij dienselfden avond nog ai". „En dat is hij nu?" vroeg Michaël. „Jn juist. Nu op het oogenblik zijn de, hekke® verban ge® e® ben ik zijn gids. Maar' hoor verder, allee ging goed, de eerste paar dage® 's nachts reisden wij verder e® overdag hielden do Turkomaan e® ik! om beurten de wacht, zoodat de man, ala, hij al iets boosaardigs in den zin had, dann toch niet veel gelegenheid kreeg zijn stre ken uit te voeren. Maar op den derden dag hadden wij ©en heelen marsch om de derde bron te bereiken want daar we er 's nachts geen gevonden hadden, besloten we do reis overdag voort te zetten, zoodat we togen avond dan ook doodop waren! Ik wist, dat mijn Tartaren niet Ta.ng wakker zouden blijven na zulk een dag, dus zed ik hun, dat ik maar een uur zou slapen e® dan verder de wacht op mij nomen. Lang voordat het uur verstreken was, violen ze echter beiden in slaap en was ik dus onbewaakt." Michaël bromde iets tuaechen de tan don iets dat minder vleiend was voor de Tar taren. „Toe®", hervatte de ptrioe woor, „begon „Hoe gaat het met den koning van lret kippenhok, die het beneden zich achtte soo'n klein dier als mdj tot zich te nemen?" piepte rij onvoorzichtig. „U houdt immers zooveel van spreekwoorden? Vindt u dat niet mooi: „Eén vogel in de hand is beter dan tie® in de hicHV'." „Dat is een zeer waar woord en ik zal dat aan aan jezelf bewijzen", sprak Tod. „Ik heb er genoeg van op hen to gelijken, die zoo naar de maan verlangen, dat zij al het andere laten loopen." Dit zeggende sloop hij zoo goed en zoo kwaad als het ging op het onvoorzichtige nmieje af, dat toond© betere been en clan verstand to bezitten, waardoor het ontkwam e® Tod de vos op cfien dag zelfs „den éénen vogel" niet kon bemachtigen I De bel eende overjas. Beieren heeft een koning gehad, Max II, die er van hieJd), omgang te hebben met go- heel rijn volk, vandaar, dat bij evengoed eeu praatje maakte met de geringsten uit het \olk als met de grooten van het hof. Zoo wandelde hij eens in clc voorstad van i Münohen, waar een soort bank van leenmg bestond. De zon brandde beet, de Koning 1 die in politiek gekleed was, bad zijfci over jas uitgetrokken en over den arm- gelegd; bij .bleef een oogenblik staan, om zich enkele zweetdruppels van 't gezicht te wisschen. Daar viel zijn oog op een oud vrouwtje, dat op hem afkwam met zonderlinge gebaren. De Koning dacht met een bedelares te doen te hebben, die de gelegenheid te baat wou ne men, don Koning, zonder dat de menschen 't boorden, haar armoedtgen toestand bloot te leggen; maar ze was geen bedelares. Nadat Tiet oudje voorzichtig rond gekeken bad, of er ook ieniaud haar kou beloeren, vroeg zij. 'terwijl zij op de overjas wees, die de Koning over den arm droeg: Mijnheer, u wilt waarschijnlijk die jas beieenen. Daar zaJ ik wel even voor zorgen. Eerst was de Koning door dit vertrouwe lijk gesprek verrast; toen'hij echter bcmerk- te, dat hij niet herkend werd bad bij er wel ooren naar, voorai om eens te vernemen, wat men met zijn overjas uitvoeren wilde en zei op even vertrouwelijken toon: Ja»! Het vrouwtje nam de overjas en zei: Als ge na een kwartiertje weer voorbij komt,breng ik u het geld. We zullen er wol t.ien gulden uitkloppen. Met moeite zijn lachen inhoudend, ging de Koning verder. Precies na een kwartier 'ik te droomen. Ik droomde, dait een groot gevaarte over mij hoen boog, en mij ver pletteren wildeSteeds dichter kwam het naar mij toe, zoodat ik ten laatste geen vingerlid meer verroeren kon en ziet toe® werd ik wakker en zag een gelaat vlak te genover het mijne cn met een uitdrukking, die niet veel goeds beloofdeIk was opeens klaar wakker en er ontstond nu een strijd op leven en dood, want wij waren aan el kaar gevaagd. Opeens trachtte hij mij een doodelijko steok te geven met zijn kort mes, maar dat was mis!enfin, je begrijpt cr alles va® en ik kwam er heelhuids af." „Hebt U hem na dien tijd nooit weer ge- zie® V' vroeg Michaël in gespannen aan dacht. „Niet voor nu, op liet huidige oogen blik! Maar eenigen tijd, nadat dit avon tuur had plaats gehad, werd ik gevangen genomen, door een gedeelte va® den stam, waartoe hij behoorde. Het schijnt, dat hij ee® grooto reputatie als „toovenaar" had onder do zijne® en wanneer ze zich ook maar in oen gevecht of op een tocht he gave®, kwamen ze hem altijd raadplegen, omtrent de gevolgen, die het zou hebben cd z» zouden geen vinger in de asch ste ken, als hij het hun afraaddeEen der dingen nu, die hij hun voorspeld had, was, dat er uit Rusland eon man zou komen naar centraal Azië, die den Mohammedanen meer kwaad zou doen, dan ooit eenig chris ten bedreven hadEn dit ideó, had hij er bij richzelv© too geduobt weten in te pren ten, dat bij bet op t htaArt 606 rijn placht kwam hij terug e® werkelijk stond' het vrouw tje reedis op dien uitkijk. Hier ie 't geld meneer. Elf gulden heb ik er voor gekregen. En hier is het briefje, waarop ge hem weer kunt inlossen. De Koning stak laohend het lombardbrief je in den zak en terwijl hij de vrouw de elf gulden weer in de hand stopte, zei hij: Neem dat geld maar voor uw moeite. Het oudje wist niet wat ze er wel van denken moest en wilde den heer, die reeds een eind weg was, om uitlegging vragen. Een gendarm had echter de heele toedracht der zaak gezien en trad, toen de Koning weg was, op de vrouw toe, om haar „wegens het lastig vallen van Zijne Majesteit" in hech tenis te nemen. Dat zag de Koning, toen bij ridh omkeerde en op zijn wenk, dien de agent wel begreep, werd het vrouwtje on gemoeid gelaten- In de residentie aangekomen, vertelde de Koning het gebeurde aan de Koningin. Toen bij het briefje overhandigdezei hij: Hier heb je het bewijs, dat ik in geld verlegenheid was dn het ergste is wel, dat ik van aJ die elf gulden} geen enkele meer bezit. Een VcorjaarsSekkernij. Als 111 het voorjaar de verstijf de boomtak ken beginnen te ontdooien, trekt in Tripoli oud en jong naar dc wouden heen, om er een genotivollen dag door te brengen. Men ziet dan verscheidene mannen met bijlen gewapend naar boven klimmen tot aan den top der dadelpalmen, daar, waar de schaduwrijken kroon zich over de® stam heenbuigt, daar slaan e zij allen bladeren af. Slechts vier er van blijven gespaard. Daarna maken zij een diepe insnijding in het boven ste gedeelte van dien stam en trekken door middel van een touw een waterkruik met langen hals naar boven, ddo nu juist onder de wonde in den boom komt te hangen. Na verloop van twaalf uren wordt de kruik naar beneden gelaten en door een andere vervangen. Dan ziet me®, hoe zich in die eerste kruik een soort van licht geLq vloei stof bevindt, die min of meer troebel ge-rete- water lijkt. Dit is: lakby, een flauw, zoet achtig sap. Wanneer het echter eenige uren gestaan heeft begint het te bruisen en het sap wordt helderder, terwijl gisting in treedt. Binnen een halven dag echter, riet het er niet uit als melk heeft 'n sterken reuk en een zuren smaak en bedwelmt even erg als cle sterkste brandewijn. Juist als het deze eigenschap gekregen heeft zijn de Moham medanen er dol op e® de Muzelman, die rekende die® Christen tegemoet te gaan en hem op de eenvoudigste wijze onschade lijk te maken n_l. door hem uit den weg te ruimen Dus viel zijn keur op den eersten don besten, die hij tegen kwa-ra, en dat was ik „Hoe?" riep Michaël, „hield hij U voorV' „Ja, zeker! Of ik er nu zóó verschrikke lijk uitzie, dat weet ik niet maar de Tur komaan keek er mij op aan en dus zou hij maar korte metten met mij maken. Maar stil nu, want onze vriend Tyordt wakker!" Michaël was nog steeds niet bekome® van clo verbaring. De Turkomaan sloeg de oogen op en keek om zich heen. „Ducht niets van onswij zijn vrien den sprak prins Starikoff onmiddellijk, zijn stem veranderend, zoodat de man hem daar althans niet aan zou herkennen!" ertel ons cons eve®, wat jc zoo alleen door de woestijn voerde?" Dc Turkomaan was zéér verrast, zich i® zijn eigen taal te hooren aanspreken cn onmiddellijk vertelde hij nu ook, dat Lij handelsman was cn dat hij terugkeerde van een reis uit het Noorden ©u nu een kortoren weg, door de. woestijn had willen gebruiken, maar dat hij tegenslag had go- had, doordat zijn paard dood gevallen was i en hij dus to voet zijn weg had voortgezet naar hot eerstvolgend Russisch station, toen hij door don zandstorm word over vallen. De prins hoorde hem tot het einde boe aan e® koorde zich toon op eenmaal plote rijn gelaat vol afschuw afwendt van ee® goed glas wijn, drinkt zonder eenig gewe tensbezwaar dit nog veel sterker vocht op, dat ee® soort natuurlijke champagne vormt-! Ingez. door „Bakstertjo". MeestorWaarom zie j© er de laatste weken toch zoo slordig e® ongewa-ssche® uit, jongen? School j ongenOmdat ae thuis as® de grooto schoonmaak rijn, meester. OnderwijzerHo© oud be® je I JantjeZeven jaar, meester. Onderwijzer: En wanneer wordt je acht? Jantje: Op mijn verjaardag meester. Ingez. door „Silvia". Een slimmerd. Mama: En Jantje, vertel me eens, wat je met den gulden zult doen, dien je van oom Gerard hebt gekregen. Jantje: Daar koop ik een mooie porte- monnaie voor ©n daar doe ik den guide® in. Klant, zijn hoed toonendwou graag een hoed hebben van dezelfde kleur aie deze. Winkeljuffrouw Herinnert U u nog wel ke kleur het geweest is? Ingez. door „Orohidée." Heeft het kindje de maoele® al gehasfl Stil, spreek niet zoo hard. Als hij iets hoort noemen, wat hij nog niet gebad heeft, schreeuwt bij er om. Ingez. door Aboekhiwv.1* Whistier, de bekende scbildeir, wamdaWB eens door een wedde, tocD plotseling een stier nijdig op hora af kwam. De kunstenaar rende weg zoo ha rd als hij nog nooit ge loop en had. Toe® li ij aa® den anderen kant van het hek stond, zag hij dan eigenaar van den stier, die kalm naar den afloop had staan kijken. Whistler wa* woedend c® met gebalde vuist nep hij „Wat moet dat beteekyne®, dat je zoo'n gevaarlijk dier maar los laat loopen? Wee* je wel wie ik ben 1 Ik ben Whistier." „Zoo is u dat?" hernam do boor. „Maar waarom zegt u dat tegen mij Da* hadt den stier moeten vertellen!" vlak voor den man, terwijl hij sprak „Hoeft de Profeet niet gesproken, dat het ongeoorloofd is om ee® vriend te beliegen... hoelang noem je je nu al Hossein Ali, in plaats vaD Murad Beg?" De man stoad verstomd maar kalm «n indrukwekkend ging Starikoff door „Je wilde nog al een toovenaar hoe te® en nu vertel je zelve leugens? „Hoelang beu j'e aJ in den handel? Ee® jaar geleden doedt je toch nog dienst als gids?" Op die woorden word hot gelaat va® den Turkomaan grauw van drift en ontstelte nis, terwijl Michaël genoot- van deze toe spraak. „Een goed Muzelman moet alt-ijd trouw blijven aan dengeen wiens brood hij gege ten heeft! Maar die trouw liet in dit ge- geval nog al te wensolien over. Want wie trachtte den Rus in rijn slaap den dolk in bet hart tc boore® 1" „Dus l1 durft mij een moordenaar te- schelden vroeg do Turkomaan. terwijl zijn verontwaardiging intussclien nog over troffen werd door zijn ontzetting bij het be wustzijn, dat hij horkend was! „Dit litteckeu is afkomstig va® oen Rus sisch schot, dat jc nog wel heugen ral. is het niet?" „Dc Russen hebben zeker knapper too- v©naars onder de hunne® dan wij, als gij er dus zoo ccn zijt, zult ge ook wel weten, waarom ik het dan on <üer. Rire gemunt had?" (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 8