Een treurig verhaal. FEUILLETON. Een Tocht vol Gevaren, Een aalmoes. Anekdoten. ,,Hi, lii, hi! Goeden Hemel! Hi, hi, hi!" Dit vroolijke gelaph weerklonk op zeke ren mooicn zomermorgen in een groeten, ouderwctscken tuin. „Wat beteekent dat gelach vroeg de Bellefleur. „Ik geloof, dat het het Blauwklokje is," «ei de vuurlelie, en schudde een van haar lange vingers. „Dat is zoo'n dwaas ding „Och, ik was in mijn jeugd ook zoo goed lachs!" zuchtte de bloem on schudde treu rig het hoofd. „Eom, deuk niet meer daaraan," zei de Bellefleur, en zucht niet zooRuik maar eens", en zij lierb eon paar vau haar zacht geurende bloemblaadjes vallen. „Hè," zeido vuurlelie en snoof met. wel- govallon den geur van den appelbloesem °P- „Hoe krijgt ge die bloemen toch zoo geu rig?" vroeg zij. „Ik kan het niet gedaan krijgen." „O," zei de Bellefleur en keek bescher mend do vraagster aam, „dat is gemakke lijk. Ja, kijk eens, ik... ik ruik!" „Wie ruikt?" zei een bij en vloog met haar honingmandje aan haar poot op. „Ik," antwoordde do Bellefleur gewich tig en stond toe, dat de bij zich op haar zachtrooden bloesem neerzette. „Hm sprak de bij „je hebt niet heel veel honing en ik zie or het nut niet van in dat je lekker ruikt. Wie is dat?" viel zij zichzelve in de rede, toen voor den twee den keer een heldere lach gehoord werd. „Dat is liet Blauwo Klokje, dat dicht b:j «licn struik woont maar het ruikt niet," sprak de Bellefleur haastig, tooD zij zag dat de bij op het punt was er heen te vliegen. „Ik ben niet op reuk gesteldmaar op honing^', zei de bij en was in eeD oogwenk verdwenen. „Domoor*ei de Bellefleur minach tend. „Wat is er te doon zei de bij, toen rij bij het Blauwe Klokje was aangekomen, dat nog stond te schudden van het lachen. „Kan je dan niet stil staan?" vroeg zij boos en kon zich bijna niet vast houden aan het kelkje, dat steeds heen en veer wieg de. „Je bederft al mijn honing!" „Goede Hemelriep het bloempje uit. „Hij is ook zóó grappig!" „Wie is zoo grappig?" HOOFDSTUK I. Het mooiste boek ter wereld. 't Was een schoone voorjaarsdag in het jaar 1868 en geheel het winterpaleis te Sint Petersburg, was één lichtmassa, want heden werd de tweede herdenking gevierd an het ontsanppen aan den moordaan slag, dien nu twee jaar geleden op den Czaar had plaats gehad. Al van 'smorgens vro'g af had zich een nieuwsgierige menigte in de nabijheid van het Paleis verzameld, om de doorluchtige gasten te zien komen cn gaan. Plotseling kwam er nog extra beweging onder die toeschouwers, want twee heeren traden op een der balcous, Dc één, een lange, slan- ke man, met zwaren knevel, droeg de uni form der keizerlijke Lijfwachten en was r.iomand anders meer of minder, dan Czaar Alexander II zelve. De ander, die een meer korte, ineen gedrongen gestalte ver toonde, was: Prins Yury Starikoff, dc be roemdste oudheidkundige van het Keizer rijk, die bijna heel zijn kolossaal vermo gen besteedde aan het verzamelen van antiquiteiten op allerlei gebied, alsboe ken, beelden, opschriften enz. enz. „Neon, ik moet toegeven, Yury Ivano- vitch" (George, zoon van Johan), sprak de keizer met warmte, „dat ik jou niet veel „Wel, de wind, hij maakt mij zoo aan het lachen. Hij verbergt zich achter den struik en komt op mij af, als ik er heele- maal niet. op verdacht bon. Daar komt hij weer en ik moet plaats maken!" „Ik ook!" bromde de bij, die naar den Leeuwebek toevloog. „Wat wil jij hebben?" vroeg deze bits. „Honing," was het antwoord. „Als ik jou was, zou ik hier blijven, want er komt regen." „Je knijpt mij," zei de bij met gesmoor de stem. „O, daaraan wen je gauw cn bovendien is het beter oen bcetjo gekuopen, clan nat te worden, is het niet?" „Ja, dat geloof ik ook", was het wijfe lende antwoord. „Wat rogent het!" „Ja, de regen geeft Blauwklokje een goed lesje. Wat een lachebekjeKijk eens naar mij 1" Een Leeuwebokje stond recht overeind en werd geel van woede. „Ik kan u niet rien," zuchtte de bij en lui sterde naar den regen, die neerkletterde op blaren en bloemen, terwijl rijn vijand, do wind verdwenen was. „Wat boteekent dat?" hoorde de bij den regen zeggen tegen Blauwklokje. „Je lacht altijd en ik wil dat niet hebben hoor je?" „O, dat spijt mij wel", sprak Blauw klokje bevend en er vielen een paar tra non langs haar bloemblaadjes. „Als ik je nog eens hoor lachen," ver volgde do regen dreigend, „dan zal ik je zóó 6laan, dat de wind je niet meer aa*n het lachen kan maken. Het zou mij niets verwonderen, als zij een stokje bij jc sta ken." „Ik zal het nooit weer doen", snikte Blauwklokje, en liet haar kopje hangen zij huilde zoo, dat haar tranen een beekje om haar heen vormden. „Ziezoo, nu weet je het!" hernam de regen." Nu ga ik heen, want ik geloof, dat do zon komt". Nauwelijks was de regen verdwenen, of do wind kwam weer achter den struik te voorschijn en begon Blauwklokje op te vroolijkcn, want hij voelde weJ dat het zijn scnuld was, dat Blauwklokje zoo'n stand je bad gekregen. „Je moet niet zoo huiion, de andere bloemen doen het van den weeromstuit." De regen zei, dat hij mij zou neerslaan en ik kon het toch heusch niet helpen, dat ik zoo moest lachen." „Dat weet ik wel", zei dc wind vrien delijk „hij meent het zoo erg niet; hij is een beetje ruw, maar toch kunnen wij hem dingen kan weigeren maar als je mij nu vraagt, om in je verderf to mogen loopen want anders kan ik mijn toestemming niet beschouwen, neen: dan geef ik jo daar toch ook onmogelijk mijn toestemming voor „Uw Majesteit wil zioh toch anders wol herinneren, dat ik al in Midden-Arië g-o we,est ben en dat „Jawel, dat je er gevangen werd geno men door do wilden en dat het nog een honderdste wonder is, dat je vrij gekomen bent, man I Maar een dergelijk geluk kan je een tweede maal onmogelijk meer wachten. Te meer, daar nu die vreeselijke oorlog is uitgebarsten in genoemd deel van Azië, die den ondergang beduidt voor allo Russen! Denk je nu, dat ik, juist naar dit geduchte- deel mijn eerste oudheidkundige van liet rijk zou zenden cn wat meer zegt mijn besten vriend?" „Maar Uw Majesteit is zeker nog niet genoeg doordrongen vaa de waardo van het hoek?Het éénigc afschrift van den Koran zooals er dus geen tweede be staat op heel dc wereldDit pracht-excm- plaar werd vervaardigd, op het eind der 14de eeuw, voor het spéciaal gebruik van Sultan Timcur's gemalin, die juist zulk een reuzen-exemplaar verlangde, dat z.ij het slechts omvatten kon, door de armen v/ijd-opcngespercl te houden O, de let ters zijn prachtig verlucht, en de omslag is een meesterwerk van Perzische snijkunst, w aar het ge,heim nu zelfs geheel verloren schijnt tc zijn gegaan 1 De Czaar ging met al meer gespannen aandacht toeluisteren. riet missen. Kijk eens, daar heb je de zon, droog gauw jc tranen, die riet rij niet graag." „Goed," s/rik Blauwklokje gehoor zaam en met behulp van den wind werd zij spoedig zoo vroclijk als te voren. Dc bi.) kwam ook te voorschijn, kroop in een nicuv ontloken b.oc-ui van Blauwklokje, die i met dankbaarheid voor den wind ha open gedaan. Belastingen op a^les en altijd. In sommige landen was het artikel van mode: do pruik, een hcele uitkomst voor de schatkist. Zoo bijv. in Pruisen. In Ber lijn werden de heeren die pruiken droe gen in klassen verdeeld, en men betaalde voor zijn pruik ecu belasting, al naarma te men in de hoogste of de laagste klasse was van een rijksdaalder tot 72 centen. Die pruikenbelasting werd door den Ko ning verpacht aa* den meestbiedende zooals het toen met alP belastingen ging. De gelukkige pachter stempelde alle prui ken. Daartoe liet hij een heirleger van inspecteurs overal rondgaan, om te zien, of iemand ook een ongestempelde pruik op het hoofd droeg dus de belasting ontdoken had. Op de onbeschaamdste wijze werd do overtreder der wet dan dikwijls tot zijn plicht gedwongen. Wat duizenden banden werk geett. Een leger van menschen verdient zijn brood door de wijnteelt. We maken ons bijv. aiet aan overdrijving schuldig, als wij boweren, dat minstens 25 80 millioen menschen alleen leven van de teelt en do bereiding van den wijn. Daar zijn in de i eerste plaats de wijngaardeniers, patroons en werklieden, de fabrikanten van stcc- nen kuipen, van houten vaten en tonnen^ en duigen, de flesschcnmakers, kurkenfo- brikanten, vervaardigers van kapsules, etiketten, stroohulzen, kisten, manden. En dat is nog niet alles: Fortuinen worden er verdeeld onder de matrozen, Kuuuriieden, sleepers en voerlui, die mew bet wijnvervocr belast zijn. De scheepvaartmaatschappijen hebben af zonderlijke afdeeüngen voor het wijntran sport. Groote stoombooten kunnen 30 a 40.000 H.L. tegelijk laden. Dus zeggen wij niet te veel, als wo beweren, dat duizen den handen werk hebben met den wijn „En dit boek bevindt zich nu te Samcr-, kand, beweer jc?" „Zoo was het tenminste een paar woken gelodcn Uw Majesteit; maar of het nu nóg zoo is1 Ik heb het 't laatst ge hoord, uit de berichten van oen Tar- taarsch spion, als pelgrim verkleed. Het boek moet voorin in de moskee staan, op een marnieren lezenaar, gedragen door eon paar stevige zuilen. Tusschen dezo pilaren komen dagelijks tal van zieken gekropen, die, door in vloed van dit heilige boek, hun gezond heid trachten terug te krijgen." De Czaar dacht een oogeriblik na. „Hoor nu eens, Yury Ivanovitch, Samer- kand is nog niet genomen en je stelt jc toch niet voor, dat je het alleen zult kun nen innemen l Zou hot niet oneindig veel beter zijn, dat ik generaal Kaufmann in opdracht gaf, om beslag tc leggen op dien Koran En het boek rechtstreeks mee te voeren naar St.-Petersburg Prins Starikoff schurldc het hoofd. „Uw Majesteit bcdoc.lt het goed. Maar U kent onzo grenadiers, moediger solrl.i ten zijn er zeker niet, maar ze hebben geer begrip van eonige wetenschappelijke oud heidkundigo studio!En hoe zorgzaam ze nu ook zouden zijn volgens hun eigen begrippen, zou er allicht do een of andere schade aan worden toegebracht! Dit zou een onherstelbaar verlies zijn Neen Uw Majesteit moét mij ve-lof geven, het toezien, dat bet boek ongeschonden blijve I" BIJNA TE LAAT. Door NELLY O. Professor Verstrooi moest voor twee da gen op,reis. Zijn trouwe huishoudster Mina had zijn koffortje gepakt, en dus was alles gereed om to vertrekken. Hij zou met den nachttrein gaan, want overdag bad hij het te druk. Hij ging dus om ongeveer tien uur 's avonds do deur uit. De sterren schitterden aan don hemel. Maar nu was Vorstrooi sterrenkundige. Daar zag hij een ster, die hij nog nooit ontdekt had Hij voeldo in zijn koffertje of Mina zijn ver rekijker er ook ingedaan had. Maar, neen hoor I Hij was al bijna bij het station, maar dat gaf niets; hij moest zijn verrekijker hebben. Vlug nu weer terug. Maar, o wee, hij kon den huissleutel nergens vinden. Hij had hem zeker onderweg verloren. Hij zocht nu den heelcn weg weer af, maar geen huissleutel. Nu ging hem oen licht op, Mina had de sleutel in zijn vestzakje ge daan Gelukkig! hij was er. Eindelijk kwam bij .dan in huis aan. Zijn verrekijker vond hij gelukkig in een hoekje van zijn kamer. Van pleizier vergat hij de huisdeur dicht te doen en vloog met zijn schat weg. „Nu eens kiiken hoe laat het is", zei hjj, maar wat schrok hij, over vijf minuten ging de trein. Zoo vlug rijn oude beenen lieru maar dragen konden, holdo hij naar het station. Do trein stond op 't punt om te vertrekken Hij wenkte en zwaaide met rijn armen en handen en sprong nog juist in een wagon derde klasse inplaats van eerste. Hij viel puffend en blazend op een bank neer. Maar in ieder geval had hij do voldoe ning dat hij meegekomen was. Een dicrnoort, die opgeld doet in Europa. In het voorgebergte van Gibraltar leven nog Bteeds apen in het wild. Maar eenige jaren geleden werd er met schrik door de /zoölogen bemerkt, dat dit ras aun het uitsterven was Er werd toen een commis sie benoemd, dio onderzocht, waaraan deze ichteruitgang toe te schrijven was. Deze commissie is tot het resultaat ge komen, dat de vermoedelijke oorzaak van dit verschijnsel in het plotsoling optreden ✓au een hevige besmettelijke ziekte is te zoeken. Onmiddellijk trachtten zij dit kwaad tegen te gaan, om het geheel uitsterven te voorkomen. Ze leven in kudden van on geveer vijftig stuks en schijnen void ende voedsel te kunnen vinden op do d jrre rotsen. „Een aalmoes!" bidt het bibb'rend kind En steekt het handjen uit. Fel snerpt de koudo Noordowind En gecselt pui cn rui.t. „Een aalmoes 1" 't Was vergeefs gevraagd Aan deze en gindsche deur. Het jurkje is oud; de sneeuwvlok jaagt Door rafel en door scheur, „Een aalmoes 1" Altoos ijd'le vraag! Wie aankomt, gaat voorbij, Al huiv'rend in den bonten kraag, Ik deed 't-, misschien ook gij. „Een aalmoes!" 't Was een breede 'and, Dio in den broekzak greep; Een ruwe, wreed als kiezelzand Die tbans do bare neep. Een stoer matroos, in loop cn draai, Een rot van 't echte soort' En zulle een rilt niet in het baai, Al blaast de wind uit 't Noord. „T: Blijf eeuwig dankbaar, edel heer 1" Hij schoof zijn pruim eens goed En bromde: „Daarvan nou niet meer I „Maar weet je, wat jo doet? „Als 't ginder spookt bij wind en weer „Voor hond en kat te boos, „Bid jij dan tot ons Lieven Heer „Om hulp voor elk matroos". Hij trok weer gauw naar Java heen; Zij kwam zijn wenscheu na- Of 't hielp? De wetenschap schudt: neen, Maar 't mensch'Lijk hart zegt: ja. LL J. Schimmel. Houden katten ook van parfums? Het antwoord hierop kan gerust beve&ti- gend luiden. Uit eigen ondervinding weet ik te vertellen, dat katten van pepermunt houden. Ook verlustigen katten zioh in het zooge naamde kattenkruid en in fenkel; ze rollen zioh over de planten om er haar huid mee te parfumeeren. Dat do wortel van valeriaan een onweer staanbare aantrekkingskracht op katten uit oefent, is niet wonderlijk want de lucht van dien wortel herinnert sterk aan kattengeur. Men heeft ook leeuwen en tijgers zich oen verlustigen in lavendel en daarbij alle tee kenon van vreugdevol genieten vertoonen- de. Serenade aan een ofiifanL In 1813 bracht een muziekcorps een sea-e na/do aan een olifant, die vijf en twintig jaar in de Jar din de-s Plantes" te Parijs groot en klein door rijn schrander© kunststukjes vermaakt had. Hot dier scheen c'.ezc uiting van dank baarheid zeer op prijs to stellen: inj bleef tenminste vlok voor de muzikanten staan, wiegde zijn log lichaam heen en weer en, sloeg de maat met rijn slurf. Hij probeerde zelfs als werkend lid mee te doen en t»uiet allerlei geluiden uit, die, volgens een toe hoorder, meer getuigden van rijn goeden wil dan van zijn muzikaal gehoor. De olifant had meer op met vroolijke wijs- jt dan met klassieke muziek en na afloop van het concert, knielde hij neer voor dei? hoornspeler, liefkoosde hem met zijn slnrf en drukte zoo zijn dankbaarheid uit- Ingea. door: „Kerstboompje." Zóó lang. Jan: Buurman, nou krijg ik zeker een worst van jo, ik ben jarig vandaag." Slager: „Ben je jarig, nu jongen dan fel: citeer ik je en hoop, cfut jo zóólang zult ven, totdat je een worst van me krijgt- „En als ik je nu eens verlof gaf welken wog zou je dan nemen?" „Per spoor naar Moecou en Niji Novgo rod dan per Wolga-stoomscliip naar Ka zan en Samara cn verder per postweg, te paard of per kameel dc woestijn door en dan verder het spoor van het leger ge volgd, langs de rivier. Dit alles kwam er zoo gladjes uit, alsof do prins deze bijzonderheden al lang bij zichzoivcn overlegd luid. „En wanneer wilde je dan vertrekken?" „Mijn rijtuig staat al voor," zei Starikoff dood-kalm. „En mijn bagage, d. w. z. het weinigo, dat ik mij voorstel rnce to ne men, is al naar het station gestuurd. Diis heb ik niets anders te doen, dan even naar huis te rijden om van kleeron te verwis selen." „Nu, je waart dus nog al voorbereid op mijn toestemming, hè?" lachte de keizer. „Ik heb nog nooit een weigering ontvan gen van Uw Majesteit, waar het gold do er van de Russische monarchie op te hou den." Het gelaat vaa den Czaar helderde op luj het compliment van den Prins en deze begreep, dat zijn zaak gewonnen was! „Welnuga dan", sprak dc vorst. „Maar dan zal ik jc ook alle middelen verstrekken, dio ik in mijn macht heb, ura jo to beveiligen op dezen gevaarvollen tocht! Ik zal je uitsturen als mijn spéciaal zaakgelastigde en je overal aanbevelings brieven meegeven voor de plaatselijke autoriteiten. Ga maar moe naar mijn kabi net, clan zad ik oumiddc'.K.ü mij* rx>roo- mon ton uitvoer br*E<g*w».'' Beide heoren begaven zich nu naar het keizerlijk studeervertrek en hier duurde hot niet lang of de bewuste epistels waren geschreven. Terwijl do Czaar ze zijn vriend overreikte, scheen hij op eenmaal weer terug te deinzen voor het gevaar dat zijn oudheidkundige vriend liep, en met hovende vingeren drukte hij hem dus de hand, terwijl hij sprak „Yury Ivanovitch, als kinderen hebben wij samen gespoeld en als mannen sa men gewerkt. Daarom wil ik je niet com- mandeeren. Maar wel wil ik jo als vriend verzoeken, om niet t.o overhaast te zijn en toch vooral niet je leven roekeloos te wagen". „Dat beloof ik", antwoordde Starikoff eenvoudig, en zijn stevigen handdruk zei meer dan tal van woordenZoo namen dezo bedde mannen dus afscheid, weinig vermoedende, welk een vreeselijke erva ringen voor hen beiden waren weggelegd in do maanden, dio nu volgen zouden. „Vooruit, schildpad! Jo kruipt over den weg, zeg!" Deze lieflijke uitnoocliging werd door prins Starikoff tot zijn koetsier gericht, dio dergelijke invitaties wel gewoon was van zijn ongeduldigcn meester. Als een pijl uit den boog loog hij rijtuigje ov?r den straatweg tc Sb.-Potersburg, die naar het station van Mo&cou leidt. In waarheid was er dan ook totaal gocn haast, want een paar minuten zou hem naar het station voeren. Terwijl zo heb marktplein ovorredon, kwam op eenmaal ood klein meisje. vlak voor de paardon van de rcixtoat* g«»loopv*va. bad maar wei nig gescheeld, of de kleine was overreden maar rieb: daar kwam een jongeling uit oen der zijstraten naderbij cn die trok de kleine nog net bijtijds weg, waardoor hi; zelve een lcelijlce hoofdwonde bekwam. „Wie kan dat jongmonsch zijn V' over- legdi prins. „Ik ben nu ook niet voor oen klein geruchtje vervaard, maar zóó- iets had ik toch niet durven ondernemen Och .waarschijnlijk rio ik het baasje nomt weer Prins Starikoff zou echter den jonge man wel degelijk weerzien. En «.lit. binnen een p;ear weken tijds. Geen wonder, echter, dat lnj daar op dat oogenblik geen flauw begrip van had en evenmin vah bet, wonderlijk geval dat deze vreejnde later een der grootste man oen van Rusland zou worden 1 HOOFDSTUK 11. Avonturen op reis. Daar zou prins Starikoff binnenkort ook van weten mee te spreken! Hij had nu net halt, gehouden bij een klein Russisch fort, waar hij versche paarden zou krijgen veor zijn licht Tartaarsoh wagentje Het eerste wat li ij daar bij die pleisterplaats te rien kreev was een jonge wolf, die rustig tus- sclien een paar kleintjes in een houten j kribbetje lag! De prins laeh'e er om, maar zijn bedien de niet! „Dat bovalt mij niot" sprak die. „Een wolf to ontmoeten aan hot. begin van een reis, beduidt noo.t veel goeds!" (Wordt vcrvolc'!^

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 12