VGOR DEJEUGD ÊIDSCH DAGB1AD TWEE GOEDE VRIENDEN. No. £@5£G, Woensdag1 21 .Januari. 2 i A 2 A A lit HAiftt! (lalt g t M S„% X* 3 ®X® i tL'«X» XFs~LL» i X» s X» i *Jj t X® a ®X« a «X® s «X»®JUs®X® a «X® a «XI Hoe de kleine Beschermeling zijn uaiuuaai-lieiii iooiids. Napoleon voorde oorlog togen Oostenrijk en Italië, hij was toen nog generaal en had dus nog niet zooveel te zeggen als la ter. Inu had generaal Napoleon in zijn le ger een kleinen tamboerJJioi-'iapin ge- heeten. Deze kleine vent had geen ouaers meer, toen hij op vee reien j ai igen leertijd de troepen volgde. Daar inj zich onder scheidde door zijn scherpzinnigheid in het opzoeken van levensmiddelen en hij zich daardoor bij de soldaten zeer verdienstelijk maakte, nam een tamooer-majoor licm in bescherming, en werd hij als tamboer bij het 33ste regiment ingelijfd. Van toen af was hij bij het stormloopen steeds in do voorste gelederen en boezem de den soldaten door zijn onverschrokken heid en doodsverachting moed in. In het kamp was hij een onvermoeide grappenma ker en men mocht hem om zijn rondo en geestige taal gaarne lijden. Hot 32ste en het 35ste reg. hadden eens hij een gevecht voor de Oostenrijksche overmacht moeten terugwijken. Napoleon was daarover buiten zich zelf van toorn, liet beide regimenten aantreden en gelast te de twee oversten en de twee vaandra gers om voor het front te komen. Hij sprak deze vier zéér heftig toe. „Ik wil uw vanen niet weer begroeten", schrijft cr liever op „Daar het 32ste en het 85ste regiment geslagen is, zijn beiden niet meer waard tot de ltaliaansche armee te hooren" Dit klonk den beiden regimenten als een donderslag in de ooren. Beschimpt en be spot zouden zij dus uit de vruchtbare ltali aansche vlakte naar Frankrijk terug kee- ren. Zij waren toch slechts voor de over macht geweken Maar Bibi-Tapin( die znh al< het waie verplicht voelde heel het leger aan te voe ren, sprong nu ook moedig in de bres voor hen allen en vastberaden trad de kleine vent nu vooruit, Napoleon toesprekend: „Burger-generaal 1 Gi> heb» bevolen, dat het regiment dc door U zooeven gesproken woorden op zijn vaandel zal schrijven. Mair zie als 't U blieft, eens goed aan Kano*. o- gels en splinters hebben het tot den stok toe afgescheurdHet blauw ligt bij Milesimo het wit werd bij Lodi afgeschoten het rood is door de Oostenrijksche kogels op de brug van Has6ano weggerukten er zou nu niets meer aan den stok wapperen als ik het niet uit den bruisenden vloed had gehaald. Oor deel nu zelve, burger-generaalWaar moe ten wij nu uw woorden op schrijven V' Napoleon werd getroffen door de flinke en gepaste taal van het ventje, hij herinner de zich nu ook, dat de beide reg. zich in den strijd altijd zeer dapper gehouden hadden. Hij vergaf hen, doch ilet hen bezwe ren dat dergelr1-" nederlagen niet meer zou den voorkomen. Zoo kwam 't, ^at 't 32e en 35ste regiment in Italië bleef en dit haddea beiden alleen to danken aan hun kleinen beschermeling, die de plicht der dankbaar- beid zoo hoog in eer e had gehouden. Een nieuwe aap was in den dierentuin gekomen. Een arm klein aapje met treurige oog jes, die volstrekt niet leek op zijn vroo- lijke grijnzende lotgenoo'cen, die hun tijd zoek brachten met elkaar na te zitten in de kooi. Hij was al drie dagen in hun midden geweest, maar niemand had hem uitgenoo- digd mee te spelenhij had nog geen en kel vriendje onder hen gevonden. Cp zekeren dag was hij in den tuin ge bracht door een sierlijk aangekleede dame. Zoodra hij in de kooi zat, kwamen de andere apen op hem af en deden hem al lerlei vragen, maar hij gaf hun geen ant woord en kroop in het uiterste hoekje der kooi. Zij dachten, dat hij trotsch was, maar het was niets anders dan schuwheid van hem. Hij bleef maar zitten In het hoekje en at bijna niets, hoewel de goedhartige oppasser, die medelijden met hem had, hem allerlei lekkere beetjes toestopte. Een paar keer had hij hem moegenomen naar zijn eigen kamer, waar her warm en gezellig was en het aapje zich echt op zijn gemak voelclc, maar als het weer in zijn kooi zat, kroop het in zijn hoekje cn „pruil de", zooals de anderen dat noemde. De nacht was de treurigste tijd. De apen zaten dan dicht bij elkaar op een der tak ken van den boom, met hun armen om el- kaars hals geslagen, en hij zat op z'n een tje en lilde van de kou. Eens probeerde hij op het uiterste puntje vun den tak te zitten, maar de groote hariaa in het m'd- den gaf hem zulk een tik om de ooren, dat hij het voor een tweeden keer niet meer waagde. Weer was het bijna bedtijd, toen hij een vriendelijk tikje op zijn arm voelde en toen hij opkeek, zag hij naast zich een aapje, zoo ongeveer van zijn grootte, dat hem zoo vriendelijk aanseek, dat hij zich dadciijk gelukkiger gevoelde. „Waarom ret je a'öijd zoo'n treurig ge zicht V' vioeg het zwarte aajije. „Ik moest weg var. hü:- tr> do anderen zijn zoo onaardig voor mij en ik hopd niet van kooien," snikte het aapje. „Ik ben zoo ongelukkig en ik wou, dat ik dood was." Hij was niet te verlegen om een ant woord te geven, maar de zwarte aap had zoo heel anders gevraagd dan de anderen „Ik heb je vroeger niet gezien," zei het kleine aapje. „Ben je pas hier geko men?" „O, neen,'-' zei de nieuwe vriend, „ik be Lier al lang, maar zat eerst in een andere kcoi". „"Vind je het niet. akelig, in een kooi te zitten Ik vind het verschrikkelijk „O, ik vind het hier niets akelig", was het antwoord. „Het is gezellig en warm en vrij spelen zoo prettig met elkaar. Het is zoo gi appig om tegen de tralies van de kooi op te klauteren en lekkers van de tnenschen, die er voor staan, te krijgen." „Dat vind ik juist het akeligste", zei het kleine aapje, dat zei: „Je bent hier zeker altijd geweest en er dus aan gewend". „Ja, ik herinner mij niet, dat ik ooi| ergens anders geweest ben." „O, dat was met mij niet het geval, iig had vroeger zoo'n gezellig thuis en daar» om voel ik mij nu zoo treurig." „Heb je ook een naam?" vroeg de zwar te aap. „Sommige apen, die een eigeaj thuis hebben gehad, hebben er een." „Ja, ik heette „Kleintje", En jij?" „Ik heb er geen," zei de andere op eenigszins treurigen toon. „Niemand heeft' mij een naam gegeven. Je naam is erg aardig en je zoudt zelf ook aardig zijn,' als je er niet zoo treurig uitzag. Willen' wij goede vrienden zijn? Zou jo dat niet prettig vinden?" „Zeker, of ik dat prettig zou vinden", zei het kleine aapje met glinsterende oog jes, „ik zal jo dan Jokko noemen. Zoo heette ven vriend van mij aan boord.' De naam „Jokko" beviel den zwar ten aap best en zij vonden het beiden heer lijk elkaar gezelschap te houden. Jokko, was medelijdend van aard en zijn goed hartigheid had er hem toe doen besluiten Kleintje te troosten, in plaats van met zijn kameraden krijgertje te- spelen, zoo als gewoonlijk. „Zeg, ik heb den geheelen dag gespeeld, en ben nu moe. Waar slaap je? Op den tak met de anderen V' „Neen, dat mocht ik niet", zei Kleintje treurig. „Ik heb het 's nachts altijd zoo. koud gehad." „Nu, laten wij dan in dat gezellige hoek je kruipen, dan kunnen wij elkaar warm houden." 's Morgens, toen de oppasser kwam om den apen het eten te geven, wist hij niet, hoe hij het met Kleintje had, zoo vroolijk was het kleine aapje. Inplaats van in een hoekje te kruipen, haalde zijn vriend hem over een spelletje te doen en zij schom melde lang hoen en weer en kropen om hoog langs de tralies. Toen hem dat ver veelde, zei Jokko .Laten wij nu alle nootjes oprapen, die wij kunnen vinden er zijn er 's morgens zoo veel. Wij maken cr dan een stapeltje van en eten die al pratende op". Zij maakten een aardig hoopje van nootjes en stukjes beschuit en gingen dicht naast elkaar zitten cn begonnen te babbe len zoo gauw, als alleen apen dat kunnen doen. Kleintje was blij een vriend te heb ben om hem alles te vertellen, wat hem op het hart. lag en zijn vriend, die dol van spelen hield, luisterde echter gedul dig naar hetgeen zijn vriendjo hem vertel de. En teen hij alles aangehoord had, had hij erg veel medelijden met Kleintje. Maar toch vond hij, dat het gedeeltelijk diens eigen schuld was, al zei hij dat niet, om hem niet te kwetsen. Kleintje had hem verteld, dat hij uit Brazilië gekomen was en toen als heel jong aapje door een officier aan diens zuster ten geschenke was gegeven. Hij had daar een gezellig leventje gehad en 'zou daar ook gebleven zijn, als niet ieder een grapjes met hem gemaakt had. Hij werd toen zoo lastig en ondeugend, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 11