Be verschrikkelijke avon turen van een katje. FEUILLETON. Hoe Dominiqae zich wreekte. Rota', bom, bom! Ik sprong op en mijn baren rezen ten berge. Wat was dat voor een vreeselijlc geluid. Ik had nooit een harder geluid gehoord dan het zachte gespin van mijn moeder, als zij ons 's morgens waschte en ons onder do hand vertelde hoe wij ons moesten gedragen. Ik gluurde tusschen de reien van een hek, 'dat voor ons mandje stond, en wachtte op de dingen, die komen zouden. Mijn heele leven had ik in een warm' nestje gelegen met mijn moeder en mijn beido broertjes wij waren een mooi drie tal en hadden steeds in vrede met elkaar geleefd. Mijn moeder vertelde mij, dat deze rustige plek een schuurtje voor gereedschappen was, én ik voelde er mij best op mijn gemak én ik had er niets geen behoefte aan uit mijn nestjo te kruipen behalve als ik een verleidelijk strootje hier of daar uit do reten ,zag steken, dat er uitzag, alsof het er naar 'verlangde met mii te snelen. Op dien dag hoorde ik dat oerrverdoovend lawaai en met do rust was 't gedaan. Spoe dig zou ik loeren, hoe de wereld er uitzag buiten een schuur. Toen ik een oogenblik door de reten van het hok gegluurd had, zag ik op eens twee reuzen op mij afkomen die allee, wat zij onderweg tegenkwamen omverliepen en toen hoorde ik een stem hard roepen „Kijk eens, Wim. Daar zijn zo. Drie mooie 'katjes. Kom eens gauw." De twee reuzen kwamen op ons mandje jboegerend en klapten in de handen. Een oogenblik kroop ik in elkaar van langst en keek hen met grooto verschrikte bogen aan. Het volgend oogenblik was een 'teuzenhand vlak bij ons en greep een van mijn broertjes beet en zonder er naar te i kijken, wat er verder met hem gebeuren zou, sprong ik nit mijn warm nestje, door do spijlen van het hok heen, over do gereed schappen, leege bloempotten, gieters, booncn- staken en tusschen pakkisten door, totdat ik een deur bereikte, die gelukkig open stond en toen rende ik zoo snel als mijn pootjes mij dragen konden, het leek mij, pisof er vleugels aan zaten. Eindelijk stond ik bij een muurtje, dat een 'groen veld afsloot en ik was zóó buiten fidem, dat ik mij liet neervallen en mijn oogen sloot, zonder te zien, of do reuzen ook in 4® nabijheid waren. Ik wist heusoh niet, wat dat alles te bo* tfeekenen had. Een poosje later was ik in zooverre be komen van den schrik, dat ik overeind kon krabbelen en nadenken, wat mij nu te doen stond. Do reuzen waren nergens to zien, dat was een buitenkansje. Maar misschien was de wereld buiten do scliuur vol reuzen en mijn arme moeder en mijn broertjes waren toch in hun han den gevallen. Een tijdje lang bleef ik bij den muur rondscharrelen en voelde mij licol ongeluk kig; bovendien had ik ergen honger. Ik probeerde mij te wasschen, want moeder had ons geleerd altijd zindelijk te zijn, maar ik vreesde, dat ik het niet goed deed, zoo dat ik er maar mee ophield en een deuntje begon te huilen. Eerst scheen het, dat ik niet anders kon doen, maar spoedig merkte ik, dat het het domste ding was,, dat ik had kunnen doen, want nauwelijks had ik zachtjes „miauw" gesnikt of cr weerklon ken voetstappen van den anderen kant vaai het muurtje en ik hoorde zeggen; „Kijk eens, Karei, daar is ook zoo'n kleine schreeuwleelijk." Ik keek op en zag een reus zich over het muurtje trekken. Mijn hart klopte wild van angst. Wat was de gereld buiten het schuurtje toch vreeselijk. Ik probeerde stilletjes weg te krui pen, maar do reus was mij te vlug af. Hij sprong over het muurtje, pakte mij op en toen kwam de reus, die „Karei" heette, aanrennen, gevolgd doori een verschrikkelijk ding: een wit dier met een zwarte neus en een stomp staartje. Dat dier maakte een verschrikkelijk leven Ga ter hoorde ik, dat dat „blaffen" heette) en hij sprong naar mij op, terwijl do reus mij bij het nek vel beetpakte. Do Bchrik in de soliuur was al erg geweest, maar dit was nog honderd maal zoo erg. Ik was half dol van angst. Ik weet niet precies wat ik deed, maar later begreep ik, dat ik niet zoo vriendelijk was, zooals mijn moeder mij bevolen had. Ik' zette namelijk mijn klauwtjes en ik had al heel scherpe nageltjes in de hand van den reus en zoodra hij mij losliet, 6pTong ik op den grond, bijna regelrecht in den bok van hot monster. Ik voeldo zijn adem over mij heen gaan en hoorde, dat hij zijn bek opendeed om naar mij te happen, maar ik sprong vlug op zij en rende voort in vollen draf. Ik vloog maar door hongerig en moe en half dol. van angst. Het leek mij toe, alsof ik maar zou hebben kunnen doorrennen om aan de reuzen en andere monsters te ontsnappen, die, zooals het scheen, over de heele we reld verspreid waren. Ik lette er niet op, welken kant ik op rende: ik was duizelig en mijn pootjes deden mij erg veel pijn. Voorbij heggen en 6looten rende ik, wel honderden meters in vollen draf. Eindelijk kwam ik op een groot bin nenhof terecht en hield ik stil, om adem te halen. Ik dacht bij mijzelf: „Hier zal ik toch wel een plokje vinden om mij be ver bergen". En werkelijk, daar stond een aardig houten huisje voor mij, waar £k vlug in, kroop Ziezoo, nu ben ik beschut tegen reuzen cn monsters, dacht ik. Hoe ik de volgende oogenblikken ben door gekomen, weet ik nog niet. Als angst alleen een katje kon dooden, dan zou ik dan dood zijn gegaan: daar lag op den vloer van het houten huisje een groot monster, dat met zijn neus op zijn pooten lag te rusten en toen ik de opening kwam binncnloopen, deed hij zijn bek open en blafte luid met zoo'n ge weld, dat wel honderd katten op den loop zouden zijn gegaan. Ik bleef niet 6taan, om hem te vertellen waarom ik daar gekomen was, en toch had ik geen kracht meer om ver weg te loopen. Ik durfde de oogen niet af te wenden vam liet groote monster en dacht: „Wat een verschrikkelijke wereld is dat toch. Ik wou, dat moeder mij kwam redden." Ik kroop voorzichtig achteruit en opeens scheen bet mij, of ik geen vasten grond meer onder de voeten had: ik waggelde, ik gleed uit en miauwde klagelijk. Opeens viel ik achterover in eon grooto plas water. Later bemerkte ik, dat dit de eendenvijver was. Het is toch een verschrikkelijk iets een klein onbeholpen katje te zijn, te levon in oen wereld vol reuzen en monsters, achtera- nagejaagd, moe en hongerig en dan eindelijk in een vijver te vallen. 'Maar nu kwam nog het orgste: toen ik mijn kopje boven hot water opstak, stond het monster uit hot houten huisje aan den rand van don vijver en keek mot zijn groote oogen naar mij, op het punt mij na te springen. Ik sloot mijn. oogen en 'miauwde zachtjes om mijn moeder. Ik hoorde een vcrschrikke- lijken slag in het water, dat om mij op spatte, toen voeldo ik, dat eon groote bok mij oppakte en ik waande mij verloren. Een oogenblik later lag ik op het stroo van het houten huisje, terwijl het monster zich over mij heenboog en met zijn zachte, roodo tong mijn pelsje aflikte en mij geen enkelen keer beet met zijn groote tanden. Ik was nog altijd angstig, maar ik had niet de kracht weg to loopen, en bovendien geloof ik, dat hij mij geen kwaad zou doen. Mis schien vond hij zoo'n kloin ding niet da moeite waard. Nadat Jjij mij droog gelikt had, scliuddo hij op den hof het water van zich af, kwam hij terug, legdo zich op het etroo 2) „Je schijnt vreeselijk bang te zijn voor •eeroovers!" „Ja, ik hoop er liever niet mee kennis te maken." „Nou, maar ik verzeker je, dat je van die luidjes daarginds niets te duchten hebt. Dat zijn eerlijke kooplui, die geen kwaad in het zin hebben. Kijk, daar komen ze ons 'net begroeten! Kom hier, jongen: Mijn scheepshoorn 1" Terwijl de kapitein, die een zeer goedig, maar zeer dom man was, aldus met zijn pas sagier aan het praten was, had de bark in een moment het koopvaardijschip geënterd en stonden er een honderdtal van die brui ne, half-naakte wezens aan boord, die een vervaarlijk krijgsgeschreeuw deden hoo- ren. Het bleken dus wel degelijk zeoroovors te zijn en nog wel van het meest woeste soortTripolitanen. „Te wapen gilde Dominique. Maar wat viel er nu te beginnen tegen zoo'n overwaeht, die zich al over het heele dek verspreid had, met allerlei moordtui gen bij zich, die zij met de grootste behen digheid hanteerden, terwijl zij zeiven steeds, met de soepelheid van een kat, dans ontkwamen. In een ommezien ligt heel de bemanning van de Saint-Etienne gebonden daar als zoovele levende pakjes; daarna werden ze stuk voor stuk overgegooid op de zoeroo- versbark Dominique was de eenige, zich nog op waardige wijze verdedigde. Hij staat op den rand van zijn eigen schip en vanaf deze verhoven plaats bestookt hij de tegenpar tij met een langen bootshaak. Daarmee houdt hij het een heelen tijd uit en onder scheidt zich in de oogen der zeeroovers zóó gunstig, dat ze hem vooral levend in han den willen zien te krijgen. Met hun twin tigen nemen zo het nu eindelijk tegen hem op en wordt hij ook midden onder de ge vangenen gegooid, de dooden zijn over boord geworpen. De avond begon al te vallen. De Tripoli- tanen staken fakkels en toortsen op en be gonnen op het roofschip van allerlei te ver zamelen, wat er op de Saint-Etienne aan kostbaarheden was. Dit duurde eon gorui- men tijd en eerst tegen dat de hemel weer helder werd, staken do zeeroovers de Fransche boot in zee en voeren in de rich ting van hun eigen kust. Dominique lag natuurlijk aan beenen en armen gebonden en had nog een soort strop om den hals, een dun houten plankje. Hij had zich tot aan liet achterdeel van het schip weten terug te trekken en keek hier nu met somberen blik steeds naar de zeezijn vader zou hij wel niet meer zienNiet voor niets had die dus het hoofd too geschud by het afscheid. Waarschijnlijk zou do arme man nu van verdriet sterven steeds roepende om zijn zoon, zijn eenig geliefd kindDan zag hij zichzelven op de markt te Tripoli als levende koopwaar, een Turk had hem een touw om den hals geslagen en vervoerde hem, zooals men een stuk vee ter slacht bank leidt. Als hij eenmaal in het huis van dien meester was aangekomen zou hij niet meer zijn daD een voorwerp, dat maar wil loos de bevelen van den heer moest ge hoorzamen en dht op je twintigste jaar, wanneer je je voorgesteld had de wereld te veroveren. En er was geen uitkomst mo gelijk, want alleen een losprijs kon hem redden en wie zou die betalen'? Vader be zat geen 6tuiver meer, die had tot op zijn laatste cent alles uitgegeven aan de koop waren waarmede hij zijn ruim voorzien had 1 Tegen den middag kregen de gevangenen een stuk zwart brood, dat allesbehalve sma kelijk wasMaar niet voor niets zegt het spreekwoord „honger maakt, rauwe boonen zoet" en bovendien was Dominique niet ver wend Sinds den ochtend had het vaartuig maar heel langzaam gevaren, maar nu zet- te het er wat meer haast achter en had dus alle zeilen uitgespreid. Maar toch scheen men weldra op een dood punt te zijn gekomen iaën kwam althans niet vóór- nocE achteruit. Dat scheen den schavui ten niet erg naar den zin althans de ka pitein tuurde onrustig naar don horizon en bestudeerde dooi zijn kijker een zwart© te rusten; toen weet ik niet moor, wat va? gebeurde, want ik viel in slaap. Toen ik wakker werd, lag het monster vlak bij mjj en oen van zijn pooten had ik als kussen gebruikt. Mijn hartje klopte, want ik was toch nog een beetje bang voor lvcm. Weer strekte ik mij uit en ging slapen. Den volgenden morgen toen ik wakker werd, werd ik gewaar, dat monsters vriende lijke, aardige schepsels waren. Mijn monster en ik lagen in den zonneschijn op den hof on wij werden dikke vrienden. In plaats van mij op te eten, deelde bij zijn voedsel met mij en liet mij op een van zijn pooten slapen, en dan «pinde ik, om hem mijn dankbaarheid te betoonen. En na het ontbijt gebeurde er iots prachtigs, ik hoordo vocUtappen aankomen en toen het monster en ik opkeken, zagen wij twee reuzen en een poes met twee katjes aan komen. Toen zij dicht bij waren merkte ik tot mijn groote vreugd©, dat het mijn lieve moeder en mijn vriendjes waren. Ik drukte mij tegen het monster aan, zoo dicht als ik kon en toen werd ik gewaar, dat mijn moeder en hij elkaar al lang ken den en goede vrienden waren. Later kreeg ik een standje van moeder, omdat ik voor de reuzen zoo'n dwaze angst gehad had. „Het zijn Karei en Wim, de zoontjes van onzen baas, en zij zijn veel liever dan muizen. En dat wilde wat zeggen, want moeder was dol op muizen. Hoewel ik weer met mijn moedor naar bet schuurtje terugging, vergat ik mijn lief monster niot cn ging eiken dag ©en uurtje na-ar hem toe, om op zijn breode voorpooten uit te rusten en menig koer geuoot ik van een lekker kluifje, dat hij uit ziju mond gespaard had voor mij. Zoo had ik geleerd voorzichtig te zijn, maar niet zoo dwaas ang stig voor onbekend© dingen, want daardoor had ik juist 'mij een ongeluk op den hals kunnen halen. Een trek uit het leven van een paar groote mannen. "Van Napoleon wordt ons verteld, dat hij dol was op kloin© kinderen en menig aardig fcooneeltje is ons bekend van den groeten keizer, als hij bezig was met het zoontje van zijn stiefdochter, Hortense. Iets min der bekend is misschien, dat de stadhouder koning Willem III, die toch óók zoo stroef van karakter leek, evenwol erg veel met kindoren op hadZoo wordt er een aardige geschiedenis verteld van den kleinen Lord Buekhorst, die eon doorloopend bezoeker van het paleis Kensingtonhouse, waar zijn plek, die al grooter werd. Dominique werd zelfs met het bloote oog nu dit puntje ook gewaar, maar op hem maakte het niet zoo'n dreigenden indrukZijn hart klopte van spanning en hij dacht „Een zeilschip zou nu ook niet vooruit komenMaar daar dit schip wel vooruit komt, kan het dus geen zeilschip zijn, eer der een roeiboot, o, als het een koninklijke boot wasIk zal maar eens een heel tijdje niet kijken, des te meer verrassing, als de boot dan al een goed eind vooruit is." Zoo deed hij nu ook, en ziethot bleek wel degelijk een koninklijke roeiboot De bandieten schenen ook tot die over tuiging gekomen te zijn en hun gezichten stonden allesbehalve vroolijkToen ze dicht genoog bij waren schoten zc een re gen van bommen op het vijandelijk vaar tuig af, zoodat in minder dan geen t.ijd do masten gespleten waren, de zeilen aan flarden hingen en ook de gevangenen ge-' wmd of dood waren. Toen de zeeroovers nu tóch zagen, dat al hun verzet hun niets baatte, besloten ze de gevafigenen te dooden. Bij Dominique zou die wreedheid beginnen. Een neger maakte zich gereed, hem ccn kopje kleiner to maken, toen de zwarte man opeens zelf neerstortte, doodelijk gewond door Eloi de Matiques 1 Hij was voorop gegaan bij de bespringing van het rooverschip en had zich prachtig gedragenMaar nu werd het ook weer hoog jtjjd om terug te keoron want het grootmoeder heel vertrouwelijk was met koningin Mary, Willem's gomaiirL Hot kleine ventje mocht overal komen, en men zag hom dan ook dikwijls in de lan ge gaanderijen spelen met zijn kruiwagen. Nu was het koning Will om s gewoonte om ioderen dag om vier uur aan de theetafel te komen. Op zekeren dag verscheen de ko ning niet op het gewone uur. Hij was zóó druk bezig met zijn staatszaken, dat hij da tijd vergat. De koningin begreep niet, wat er aan de hand was cn gaf haar ver wondering over het wegblijven van den ko ning aan de gravin te kennen. De kleine Lord hoorde 't en belastte ziclizelvo met de taak den koning te gaan halen en met krui wagen en al toog hij naar het studeerver trek van den vorst. Op het kloppen aan de deur, vroeg Willem „Wie is daar V' „Lord Buck!" was het antwoord. „En wat wil Lord Buck van mij V' „U moet dadelijk aan de theetafel komen de koningin wacht op U De koning legd? zijn pen neer, deed de deur open, zette den kleinen vent in zijn kruiwagen en reed naar de vertrekken van Mary. Ongelukkig kostte deze sport, den koning zulk een inspanning, dat hij verscheidene minuten bijna sprakeloos zat en naar zijn. adem snakt© De gravin wilde don keinen Lord beknorren, maar de koning smeekte zelf om genade voor zijn jeucdigen vriend, die nooit kwaad bij hem kon doen Een dergelijk optreden tegenover kinde ren, maakte den stuggen Willem weer zeer bemind althans bij een deel zijner onder danen Uitvinding van het buskrnlt. Het buskruit is in China reeds in hot jaar 85 n. C. in gebruik geweest en men zegt dat de kennis er van, door de Arabieren, bij de terugkomst dor kruisvaarders in Euro pa, tot ons ia gekomen, dat de Arabieren daarvan gebruik maakten bij de belegering van Mekka in 960, en dat zij het van de In dianen hebben gekregen. De .Duitschers schrijven de uitvinding echter toe aan Barthold Schwarz, een mon nik, die deze ontdekking in hei jaar 1320 eou bobben gedaan en de Engelschen aan Roger Bacon. In November 1853 werd to Freiburg in het Groot-Hertogdom Badon eon steenen standbeeld opgericht ter eer© van Schwarz, die in deze stad geboren is en aldaar in hot kloostor Sint Frances mon nik werd. Men meent, dat hij in het. jaar 1354 gestorven is. ranke roover vaartuig had lekken gekregen en dreigde te zinken. E- was nog maar éón gevangene over te brengen, en dat was Dominique. Eloi greep hem bij de schouders en nam hem over dcu rug, waarna hij met hem een touwladder afzakte. Eloi de Martiques was do held van den dag. Iedereen verdrong zich rond hem om hom geluk te wenschen. Eindelijk tegen middernacht kwam Do minique zelf in do gelegenheid om zijn wel doener to bedanken. Maar Eloi was toen wol een beetje over het paard getild door al de loftuitingen die hij ontvangen had en zijn van nature toch al zoo trotsch karak ter was nu vrijwel onuitstaanbaar. Hij ont ving Dominique dus niet zóó als het had moeten wezen en antwoordde heel hoog hartig op de woorden van lof, die Domini que hem toespraak „Ik ben blij, dat je mo tenminste niet meer admiraaltje" noemt, zooals vroeger, weet je nog wel?" „Wees nu edelmoedig, en herinnor mij" de kleine plagerijen niet meer „Maar 't admiraal tje is je toch anders nog al van dienst geweest! Hoo zou je 't vinden, als ik jou nu eens „koopmannetje" noemde V' „Ik zou zeggen, dat 't niet zoo heel mooi is voor een overwinnaar om die ccbedui- dende twisten zoo lang na dien nog op balen." „Je zou je alleen toch maar niet hebben weten te verdedigen 1" Een oorlogstooneel zonfler soldaten. Ik had al lang gehoord van een vriendje van mij, die een landschap zonder boomen wilde teekenen. Maar nu hoorde ik nog onlangs van een schilderij, dat voorstelde een krijgsbedrijf!... maar zonder soldaten. Alles was met groot© nauwkeurigheid en kennis van zaken geschilderdde schepen, de batterijen, de brandende huizen, maar slechts do militairen ontbraken Nu was dit echter geen verzuim, want dit zou te ongerijmd zijnmaar do schilder was een Turk en die verfoeien het afbeel den van menschen uit een godsdienstig oog punt. Toon een vreemdeling eens zijn ver wondering uitdrukt© met de opmerking:' „Nu, de menschon zijn hier ook niet 't voor naamste!"... omhelsde zijn Turksch bege leider hem en riep ,,U is de eerste Chris ten dien ik ontmoet, met gezond verstand!" Hieuw© M>aadsels. Ingez. door „Mimosa". I. Mijn geheel is acht letters groot en is een stad in Friesland. Een 6, 3, 2 is een vervoermiddel. Beter 5, 7, 4 vogel in de hand, dan tien in de lucht. 1, 2, 3, 4, 6 is een jongensnaam. In een 8, 5, 4 loopen de kippen. Ingezonden door het „Kleine P o ttebakstert j er II. >k Kom van den bergtop én breng ver woesting aan, Zes letters heb ik maar, nu kunt gij zoe ken gaan. 1, 2 vindt men in de kast en in d© tafeï meest, En als een speler roept „ik 3, 4, 5" is 't feest. Met 6, 1 meet men u, wat u het best beviel, En 3, 4, 6, i draait. Ingez. door „Geranium". IIL 7, 4 is niet grof, 2, 7, 8 ie niet arm, 1, 3, 4, 4, 7 is de naam van een bond, Uit een 5, 3, 4 schenkt men, 8, 3, 6 is een vervoermiddel. Mijn geheel bestaat uit 8 letters en is 'een groot rijk in Europa. „Dat geef ik toe. Maar gebonden kan ja ook de handen niet weren en ik wou wei eens zien, of jij altijd overwinnaar zoudt) kunnen blijven." Dit laatste was nu misschien ook wel niet zoo mooi gezegd, maar Dominiques' bloed, kookte. Eloi had nu weer spijt van zijn gezegde en zei sussend „Nu maar ik wilde je in geenen deele be-, leedigenDat lag volstrekt niet in mijn bedoeling." Toch kon ik nog wel eens lust gevoelen, je hooghartigheid aan je te wreken, Eloi!" „Op wat voor manier dan V' „Ja, dat weet ik nu nog niet maar du omstandigheden geven daar dikwijls aan- leiding toe! Jij kon toch ook nog wel eens ondervinden, dat je het koopmannetje noo- dig had, al komt je dit op het oogenbli^ misschien ongelooflijk voor." Nadat hij deze laatste woorden gesprot kon had, trok Dominique zich verder be* scheiden terug. Eloi zocht* nu ook zijn ka-, juit op, maar kon den slaap maar niet vatn ten. Dat komt, zijn geweten bracht hen$ voortdurend zijn hooghartigheid onder het} oog en reeds overwoog hij bij zichzelf dt* vraag„waarom hij toch zijn overwinning zoo onwaardig besloten had?" „Dominiques kwam intussclien weer tq Marseille, waar vader Dusorbier hem met) open armen ontving. Al waren de koopwa* ren dan ook weg, hij had zijn zoon althans weer en dat was den goeden ouden man gei (.Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1914 | | pagina 12