De Kok van den Kalif. FEUILLETON. In het Bosch verdwaald. Anekdoten. r „Dat beloof ik u.!" antwoordde Pippie en ter belooning kreeg liij een groot stuk koek, dat hij heelemaal voor zichzelf alleen mocht houden. In het beste humeur aanvaardde Pip nu de reis opnieuw. Maar daar hij hondengeblaf hoorde, moest hij zich wel gauw weer verdekt opstellen, ergens aan den oever van het kanaal, al was het dan ook heel ergens anders dan eerst Hoe lang hij hier nu weer gelegen had, dat wist hij zelf niet. Maar hij werd wak ker, toen hij zich bij den naam hoorde noe men. „Hé, kon je mijt" vroeg Pip, geheel ver wonderd. „Ja, ik heb je vanochtend al gezien. Ik bon n.l. Koning der Waterrotten alhier! Het toeval heeft ons nu weer samenge bracht. Dit gat hier is de ingang tot mijn slot, onder het kanaal. Volg mij maar dan zal je eens zien hoe heerlijk ik daar woon." „Heel graag J" zei Pip. „Wat wa£ dat een prachtig 6lot. Een menigte dingen waren er in bewaring, die de menschen allemaal in den loop der tij den daar beneden, op den bodem van het kanaal verloren hadden. Onder andere ook den koninklijken ring, met naamletter en kroon. Daar was do rattenkoning weer heel trotsch op! „Nu", sprak deze vorst, „ik heb die koek bakkersvrouw je. haar opdracht hooren ge ven, maar zou je voor mij nu ook nog een boodschap willen overbrengen aan den Leeuw Dit beloofde „Pip" en deze opdracht be stond toen daarin, dat hij den koning zou vragen of deze zorgen wilde, dat de zwa nen toch niet zoo alle vpedsel voor de rat- tenneusjes wegpikten. Ten bewijze, dat Pip een koninklijke afgezant was, schonk de rat hem drie haren uit zijn staart. Tegen den avond hoorde hij allerlei ge luid, die hem het bloed in de aderen deed stollen. Yoorloopig zou hij er zich nog maar bij necrlcgge i in een rustig hoekje, totdat Je nacht weer voorbij was. Maar toen durf de hij nog niet op audiëntie,, want 'het he vige gebrul van Zijn Majesteit boezemde hem ontzag in. Zoo was het eerst tegen den middag, eer hij er toe kwam en een dikke, oude rat was kamerheer in dienst. De kleine jongen stelde zichzelf nu voor, als „Pip uit den grooten kelder". Maar daar hij die twee opdrachten te vervullen had, werd hij toegelaten. Niettegenstaande hij trilde op zijn dunne jongensbeentjes, droeg hij zijn zaak voor, terwijl do Leeuw toeluisterde en antwoordde. „Ik beloof je, dat ik mijn bevelen zal ge ven, dat het kwaad uit den weg geruimd wordt. En nu, klein dier, ik zal je een aan denken schenken van mijn audiëntie!" Hierop reikte de kamerdienaar onzen kleinen Pip een haar uit den 6taart van Zijn Majesteit, en dit geschenk mocht deze toen om zijn hals dragen Daarmee was de audiëntie afgeloopen en dus naar wensch, kon Pip gerust betuigen, terwijl hij dan ook met allen verschuldig- den eerbied en met de grootste dankbaar heid de leeuwenkooi verliet. Maar toen opeens bedacht hij zich dat het Kerstavond was en hoe gezellig het dan altijd placht te zijn in den kelderZoo barstte zij dus nog op het laatste oogenblik in bittere tranen uit en vroeg de kamerdienaar hem naar de reden daarvan. Toen die vernomen was, sprak Baron Bat van Rattenstein want zoo heette deze grootwaardigheidsbekleeder, „nu, ik zal eens even mijn vorst gaan raadplegen." En even later kwam hij terug met de bood schap „dat kleine Pip dan maar weer bij den koning moest komen, die zou dien avond voor een prachtigen kerstboom zorgen!" Pip je liet zioh niet tweemaal noodigen, en's Avonds, precies klokke twaalf, dus beter gezegd om middernacht daar stak de kamerdienaar slechts één vlas halmpje aan door middel van een paar vuursteencn, die hij voor deze plechtige ge legenheid, zorgvuldig tusschen het stroo van het koninklijk leger verborgen had ge houden. En ziet: in een ommezien stond heel de bos in lichter laaie. Alle dieren rek ten dc halzen en genoten van dien schoonen aanblikMaar door al dat geknetter en ge schuifel en gejank en gebrul werden de op passers attent op die origineele Kerstvie ring en kwamen gauw met do brandspuit nader bij. Anders was de Koning der Die ren zeker nog gevallen als offer van zijn edelmoedigheid Pip maakte dat hij wegkwam en in dit middernachtelijk uur, maakte hij heel den tocht naar huis. Of moeder blij was, haar zoontje terug te zien, voor haar was dit ook het fraaiste Kerstgeschenk! Nooit zal Pip de onderscheiding vergeten die hem dien Kerstnacht te beurt was gevallen x Er woonde eens in Bagdad eon Hindoe, Ghulam Molin Din geheeten. Hij was daarheen getrokken in de hoop er zijn for tuin te verdienen, maar daar dit niet zoo gemakkelijk ging, als hij gehoopt had, was hij wel verplicht het eerste het beste baan tje aan te nemen, al kreeg hij er niet veel voor. Hij was echter te lui om flink te werkenhij had graag schatten verdiend zonder er een hand voor uit te steken. Op zekeren morgen zagen de bewoners van Bagdad hem tot hun groote verwondering door de 6ttraten loopen met een boek in do handen, terwijl hij uitriep „Ik ben de bee te kok, die er bestaat. Ik kan de heerlijkste gerechten klaar maken, die op de tafel van den kalif kunnen prij ken De voorbijgangers keken el-aar aan en zeiden „Is die man krankzinnig?" „Het is verwonderlijk!" „Hij moet een toovenaar zijn Ghulam liep echter door zonder op of om te kijken en bleef doorroepen: „Ik ben de beste kokIk kan koninklijke gerechten klaar maken Dit nieuwtje verspreidde zich spoedig door de geheele stad en kwam ook den kalif ter oore. „Wat bcteekent dat?" vroeg de kalif aan zijn grootvizier. „Zou de schelm willen zeggen, dat hij beter gerechten kan klaar maken, dan mijn kok? Laat hem hier ko men." Do grootvizier zond boden uit, die den man in alle richtingen zochten en waarvan er een hem eindelijk vond. „Ga mee!" riep do bode uit, „de kalif wenscht je onmiddellijk bij zich te zien." Bij zichzelf dacht de man: „Wij zullp" spoedig zien, of het een bedrieger of een eerlijk man is." De Hindoe volgde den bode naar het paleis en toen hij voor den kalif stond, riep hij weer uit: „Ik ben de beste kok, die er bestaat. Ik kan de heerlijkste gerechten klaar maken!" De kalif stond verbaasd over zooveel' stoutmoedigheid. „Daarom heb ik je hier laten komen!" zei de vorst. „Ik ken vele geheimendie staan in dit boekriep hij uit. Het geheele hof stond verbaasd en de kalif, die zag, dat er niets in het' boek stoüd, vroeg „Hoe kan je iets lezen, dat niet geschre ven is?" „Kalif", antwoordde Ghulam, „stel mij dadelijk aan het wei k en laat mij bewijzen, dat ik niet te veel gezegd heb." „Gij moet uw woord gestand doen of gij zult onthoofd worden", hernam de kalif. „Morgen heb ik veel gasten uitgenoodigd. Als gij uw belofte niet nakomt, zult gij uw hoofd honderdmaal verliezen." De grootvizier trok een lang gezicht, toen hij deze vreeselijke bedreiging hoorde, want hij begreep niet, hoe de straf uitge voerd kon worden, daar de man toch maar één hoofd te verliezen had. Terwijl hij Ghu lam naar zijn kamer in het paleis geleidde, zei hij tegen hem „Wat gij noodig hebt voor de bereiding der 8pijzen, zal u in overvloed verstrekt worden. Doe uw best, want anders zal het slecht met u af loopen." S> Nadat Dick Brannons vroeg in den avond den beiden jongens voorbij gegleden was, had hij de Eric en de Penobsco tri vier verder afgereden en was toen op bezoek gegaan bij een vriend van hem, die vlak te genover Alfons woonde. Daar hij hem niet thuis vond, wachtte hij een oogenblik, alvo rens zich weer op weg te begeven, en ging toen de Penobscotrivier maar weer op, naar het huis van zijn oom, dat over de woning lag, waar de oude jager op bezoek was. Maar daar hij al hier en daar wolven op zijn weg ontmoet had, achtte hij het toch maar meer goraden, zich niet langer op te hou den cn reed dus onmiddellijk door. Hij had bovendien geenerlei wapen bij zich en al les kwam dus aan op de spoed, waarmee hij zich voortbewoog en die dan ook eenig was, gelijk wij reeds opmerktenMaar on willekeurig had hij zich afgevraagd hoe zijn beide kameraden Jo Gosman en Ned Dun- more het er wel afgebracht zouden hebben, daar die immers lang niet zoo vlug waren, als hijDaarom koerde hij nu nog eens te rug naar Alfooa' huis om zoo mogelijk na dere inlichtingen te krijgen omtrent het tweetal. Maar toen hij daar kwam vond hij de deur gesloten en keerde dus onverrich ter zake terugMaar andermaal onder weg naar huis liet zijn geweten hem toch geen rust door de onzekerheid over het lot van z\jn jeugdige vrienden en keerde hij nog eews terug juist op het oogenblik, dat Alfons met Jo weer uit de hut traden. Het duurde niet lang, of de ontmoeting had plaats on het werd met nadruk ondervraagd door den jager. „We maken ons ernstig ongerust over Ned", begon Jo. „Heb je niets van hem ge zien „Neen, niet meer, nadat ik jullie beiden op do rivier voorbij gleed." „Maar, 't is toch zoo vreemd, dat je geen teeken van hem zoudt gehoord en geen spoor gezien hebben." „Dat ik niets van hem hoorde, hob ik niet gezegd." „Wat hoorde jo dan?" vroeg Alfons nu op eens, terwij1 hij de ooren spitste. „Toen ik de rivier voor het eerst weer opreed, hoorde ik een geweerschot knal len." „Maar één?" „Ja." „En van welken kant kwam het geluid?" ,,'t Leek wel of het van héél dichtbij kwam, maar dat kan toch haast niet." „Waarom dan niet", vroeg Jo, „in de he vigste spanning." „Wel, omdat Ned zich daar onmogelijk kon ophouden of ik moest hem gezien heb ben. Bovendien kan je je in de stilte van den avond zoo vergissen in de richting, waar het geluid vandaan komt." „Dat ben ik niet met je eens", zei Alfons, „het is nog al vrij dom als je niet uit de richting wijs kunt worden 1" Dat komt de oude jager was boos, dat ons jongmensch zoo'n goede gelegenheid om den vermiste te vinden zijn aandacht had laten ontsnappen „Ja, maar ik heb ook niet zoo lang in de bosschen gewoond als jij, Alfons", verde* digde Dick Brannon zich, die, zooals we reeds opmerkten nu eenmaal geen licht was; maar wel zeer goedhartig. Vandaar dan ook, dat hij nogmaals zijn diensten aan bood, om Ned te helpen zoeken, ofschoon die beleefdheid nu niet eens zoo heel gretig geaccepteerd werd. Althans de jager gaf hem nauwelijks antwoord en ieder ander, in Dick's geval, zou waarsohijnlijk maar kalm aan naar huis gegaan zijn. Maar Jo had toch medelijden met hem en zei dade lijk gretig „Heel prettig, als je ons helpen wilt, Brannon „Och ja, hij kan gerust meeloopen", mok te Alfons, „ofschoon zijn hulp anders niet veel beduidt I" „Wees niet bevreesd", sprak de Hin doe. „Gij zult zelf van de heerlijke spijzen genieten". Den volgenden morgen begon Ghulam vroegtijdig aan zijn werk met den vasten wil in zijn onderneming te slagen. Hij was werkelijk een uitstekend kok cn had dat in zijn vaderland bij verschillende gelegenheden getoond. Hij had daar dan ook schatrijk kunnen worden, als bij niet zoo aartslui was geweest. De grootvizier keek met voldoening naar zijn work; ieder oogenblik werd bij er'ge- ruster op, dat de man zijn woord zou kun nen houden. Dit deed hem groot genoegen, want hij was bevreesd, dat hij zijn eigen hoofd er ook bij zou verliezen, als de man niet slaagde. Gerecht na gerecht werd op oen andere manier bereid dan men in Bag dad gewoon was, maar alles leek de groot vizier overheerlijk toe. „De kalif zal zeer tevreden over uw werk zijn", zei hij eindelijk. De Hindoe was echter te zeer in zijn be zigheden verdiept om op iets anders te letten en de grootvizier, die bevreesd was den man te storen, keek in alle stilte toe. De Hindoe deed eindelijk zijn gordej los, waarin een bijzonder poeder zat. Hij schud de dit in een kom, nam toen liet bock, deed alsof hij er in las, en strooide het poeder over een deeg, gemaakt van boter, honing, nootmuskaat cn kruidnagelen, dat hij even te voren bereid had. Hij holde het deeg uit; sneed liet in een groot aantal stukken en versierde elk stukje op een eigenaardig prachtige wijze. „Het is eenig mooi!" riep dc grootvi zier vol bewondering uit, toen een slaaf kwam zeggen, dat de kalif en zijn gasten wachtten. „Alles >s klaar", zei de Hindoe kalm en zond de bedienden achtereenvolgens met do schotels naar de feestzaal, terwijl hij het nagerecht nog bij zich hield. Daarop wacht te hij kalm het oogenblik af, waarop do zoetigheid opgediend zou worden. - Even vóór het tijd was daarvoor, noodig- de hij alle bedienden en slaven in het pa leis uit van het nagerecht te proeven, waar van hij een zeer grooto hoeveelheid toe bereid had. Daarop bracht hij een grooten schotel naar de feestzaal. In korten tijd heerschte er eeD groote vreugde in het geheele paleis: dc kalif en rijn gasten, zoowel als do bedienden lach ten om het hardst om elke kleinigheid. Het was een algemeene vroolijkheid, zoodat niemand lette op hetgeen om zich heen ge beurd©. Dit had Ghulam verwacht en den schelm maakte van doze gelegenheid ge bruik om alle kostbaarheden, die onder zijn bereik lagen, in to pakken en het paleis te verlaten, vermomd als een bedelaar., Na eenige dagreizen was hij bij de gren zen van Arabic aangekomen en trok ver der iu de richting van Engelsch-ïndië. Toen hij iD Ispahan was aangekomen, daoht hij er over, daar dezelfde list te gebruiken als in Bagdad. Hij kleedde zich weer als ge woonlijk aan en riep uit: „Ik ben dc beste kok van de wereldIk kan koninklijke gerechten gereed maken Nauwelijks had hij deze woorden uitge sproken, of een achttal handen pakten hem vast en sleepten hem door de straten. Weldra was hij door een opgewonden me nigte omringd en hoorde hij scheeuwen: „Weer zoo'n schelm!" „Ik zou gedacht hebben, dat het lot van den eenen den anderen tot waarschuwing zou gediend hebben „Wij zouden allen koks worden, als het zoo'n voordeclig zaakje was!" De menigte bracht hem voor den gou verneur van de stad, die bem dadelijk in dc gevangenis liet zetten, om ai te wach ten, wat dc koning over hem beschikken zou. Tot zijn groote verbazing was hij niet alleen in do. celdiegene, die er al zat, keek hem oplettend aan en riep verbaasd uit: „Hoe komt gij bier? Gij waart tocb tot opperkok van den kalif van Bagdad be noemd „TToc weet gij dat?" vroeg Ghulam. „Tot mijn schade cn schande", antwoord de do gevangene. „Ik kwam uit Bagdad op denzclfden dag, dat gij tot kok bij den ka lif van Bagdad werd benoemd. Ik besloot in Ispahan hetzelfde te wagen en riep evenals gij„Ik hen de beste kok van de wereld!" Men geloofde mij en ik werd tot opperkok benoemd. Dat was het begin van mijn ongeluk, want ik kon volstrekt niet koken en toen dat uitkwam, werd ik in de gevangenis geworpen." „Het wa.s ook heel oneerlijk van j*e, zoo- iets te durvera zeggen," zei Ghulam ern stig, ge verdieint de straf volkomen en bo vendien zijt gij er de schuld van, dat ik nu ook hier zit." „Noen, gij zijt- de schuld van mijn gevan genisschap," bewieerde de ander. Zoo streden de- mannen dag in dag uit voort, totdat 't Ghulam eindelijk in de ge vangenis begon tie vervelen. Hij besloot toen alles te bekermen, in de hoop, dat de gouverneur hem dan vrij zou laten. Hij ver telde eerlijk, hoe bij door het deeg een soort poédèr had g^trooid, dat een be dwelmende en tegelijk opvroolijkende uit werking had op degenen, die er van ge bruikten. Hij wist toen zeker, dat hij zijn plan om kostbaarheden te stelen kon uit voeren. Zijn eerlijke bekentenis kwam echter te laat. Zijn metgezel werd vrijgelaten, omdat hij niet zoo'n groot bedrog gepleegd had, maar Ghulam moest de rest van zijn le ven in de gevangenis slijten. De koning vond hem een te gevaarlijk mensch, om in de maatschappij te laten voortleven, zoo dat hij veilig cn wel achter slot en grendel bewaard werd, en hij ruim den tijd had over zijn slechte daden na te denken. Ingez. door„Erica". Medelijdond. Jongedame aan het strand„O, o, wat stormt hot; wat zullen dio arme visschcrs zeeziek worden". „Straf moet er wozenzei een doips- schoolmecstcr en at de boterham op van een jongen, die ondeugend was geweest. Beleefd. Dokter„Hier is een recept, dat zal voor uw maagpijn zeker helpen. Patiënt: „Neem mij niet kwalijkdokter, maar als ik het u niet te lastig maak, licb ik ook oog hevige pijn in mijn linkerarm." Ingcz. door„Mimosa". Minder gevaar. Dokter„Wat is or gebeurd, dat ik da delijk komen moqt?" Mama„Ach, dokter, verbeeld ji eens. we dachten, dat Petrus een dubbeltje li.Td ingeslikt. Dokter: „En is dat niet zoo?" Mama: Neen, gelukkig niet, het was maar een 2j-c©nt-stuk." Moedor: „Jok je weer, Willem?" Willem; „Neen, moe." Moeder „Het staat op je voorhoofd." Willem„Dat is van gister, moe." lngt\z. door „Acrobaat." Nieuwe Knecht„Is hier ook een auto?" Keukenmeid: „Ja, voor ons. Mijnbeer en mevrouw vliegt>n." Ingez. door: ,,Piet Hein". Een soldaat stond in den nacht met lichte maan op schildwacht. Het was bladstil. Daar verschijnt op den toren 'n sterrekun- dige met een verrekijker. „Wat zou dfe daar wel met zijn geweer uitvoeren?" denkt hij en loopt i» afwachting van de dingen, die komen zouden op en neer. Plot seling verschiet er aan den kant van den hemel, waarheen de storrekundige zijn kij ker heeft gericht, 'n ster-. „Hemel" roept de schildwacht en laat van schrik het geweer op den grond vallen „hij heeft krek ge raakt." „Ik vrees, dat we niet heel veel meer zullen zien van Ned Dunmore", begon Dick weer vrij onhandig. „En dat zou mij erg spijten want Ned was een leuke kame raad. „Je praat veel te veel", beet de jager hem nu weer toe. „Als je iets of iemand op bet spoor gaat, dan moet je liever in het ge heel geen geraas maken." „Goed, dan zal ik zwijgen", antwoordde Dick nu weer gelaten. „Loopt u maar voor uit, ik zal wel volgen Victor liep steeds een dertig meter voor hen uit, want de schaatsen rijders maakteD nu ook volstrekt zoo'n haast niet, besluite loos als ze wareD, welken kant het eigen lijk uit moest. Voortdurend keken ze nu eens rechts dan weer linkB, om te zien of ze toch maar niets gewaar konden worden ran dein verdwaal den vriend. „Alfons' opperde Jo, „zou het niet goed zijn, om eens een soort signaal te geven voor Ned „Ja «eker, doe jij dat maar; hij zal jouw sein beter kennen dan het mijne." Zcoals het altijd onder kameraden het geval ia was er tusschen Jo cn Ned ook een bepaald teeken afgesproken waaraan ze elkaar kondeu herkennen. Jo liet dus een bijzonder gefluit hooren en alle dKe luis terden ingespannen toe, of er oc renig antwoord vernomen werd op dezen schril- lcn toon, maar vernamen geen enkel ge luidje. Nog eens probeerde Jo het, maar met hetzelfde gevolg. Niets gaf eenig teeken van leven on dus beloofde dit niet veel goeds. Zelfs Dick Brannon werd nu ook hevig ongerust, want als Ned nu tooh er gens in den omtrek wae, moest hij het sig naal herhaald hebben, ten bowijze, dat het door hem gehoord was! Er werd dan ook geen woord gewisseld tusschen de vrienden want ze konden elkaar toch geenerlei troost bieden. Stil volgden ze dus een vijf minuten lang Victor, dié op eens met scherp geblaf vooruit sprong, en even later tcrugkcordc, met iets tusschen de tanden „Wat boteekent dè.t", riep Jo Gosman. „We zullen zien", luidde het antwoord van don baas. Het dier droeg iets tusschen dc tanden wat wel eens muskusrat leek, of iets der gelijks. Regelrecht ging hij op Jo af en liet 1 et fling voor diens voeten vallenEn ziet, het was Ned Dunmore's petnog ge heel onbeschadigd. „Zeg Alfons, is dat nu een teeken, dat het met Ned gedaan is?" bracht Jo met voel moeite uit. „Natuurlijk", viel Diok Braonon vry on handig in. Ze hebben dien .armen Ned ver scheurd, dat is nog al duidelijk. „Ik ben er ook bang voot", zei Alfons nu ook, omdat hij zijn jongen vriend vooral geen hoop wilde geven Maavr we hebben nog geen duidelijk bewijs in handen. Dus zullen we nog maar blijven Lopen Het drietal trok nu weer opnieuw ver der, tot aan de plek waar die pet opgeraaot was. En Alfons sprak nu om deD armen Jo te sparen „Blijf jij nu hier, jongenIk' ga vast vooruit met Dick! Als we jc noodig hebben zullen we je wel roepen." Jo kon nu ook niet meer. Hij reed nog even naar den oever vaD dc rivier cn ging daar zitten half-flauw van alle doorstane vermoeienis en onrust. Maar terwijl h\j daar zat, hield hij steeds dc blikken gericht op zijn vrienden, die vooruit gingen en die hij in al hun bewegingen volgen kon, om dat het heldere maan was. Victor liep nu in plaats van vóór, achter hen aan. Waarschijnlijk dacht het schran dere dier, dat zijn taak nu afgeloopen was Opeens daar hoorde Jo, Dick hard roepen „Gauw kom hjer vent! We zijn iets up toet spoor tSlot volgt).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 8