V
No. 16509. Woensdag» 1 "7 December. Anno 1913.
FEEËü^ESSBC.
De ievensgescMecieitis van
Richard Arkroright.
„Ga niet dien weg uit, Jan! Trek hun
kopjes niet ai!" riep Mientje, terwijl zij het
huis kwam uitrennen met een mandje aan
haar arm.
Jan koek mot een bedrukt gezichtje na^j
do kopjes van de boterbloemen, die vei>
»chrompeld in zijn handje lagen.
„Waarom niet?" vroeg hij.
„O, je moet het niet doen, werkelijk niet,"
zei Mientje, „het doet de bloempjes zear."
„Hoe kan dat?" vroeg Jantje ongeloovig.
„Dat kan je nog niet begrijpen, maar je
bederft het werk van de feeën. Ga met mij
mee naar den winkel en ik zal je -zeggen,
wat djë feeën doen."
„Maar wanneer werken de feeen toch.?"
vroeg Jantje, „ik zie ze nooit."
„Zij zijn zóó klein, dat zij zich in bloe
men ver bergendaarom zie je ze nooit. En
als zij 's nachts zingen en dansen, dan zijn
wij in bed."
„Waarom verbergen zij zich in bloemen?"
vroeg Jantje' nieuwsgierig."
„Zij hebben ait;jd zooveel werk te doen,
dat zij zich in bloeméii verstoppen, om
niet door iedereen opgehouden te worden."
„Wat voor werk doen zij toch?" vroeg
het ventje, dat hoe langer hce nieuwsgie
riger werd.
„Den heelen zomer zijn zij bezig vlinders,
krekels, bijen, kevers en allerlei dieren te
schilderen."
„Maar ik zie ze toch nooit schilderen,"
nield Jantje vol.
„Neen, dat kan ook niet," zoodra zij
iemand hooren aankomen, al komt die op
de punten van zijn teenen aangeloopen,
verstoppen zij zich," antwoordde Mientje
geduldig.
„O, dan heb ik de feeën zeker zeer ge
daan, toen ik de bloempjes afgeplukt heb,"
riep Jantje verschrikt uit.
„Ja, je hebt er zeker doodgeknepen, ter
wijl zij bezig waren te schilderen."
„Anne feetjes!" zei Jantje. „Zou ik ze
heusch hebben doodgemaakt
„Ja," hernam Mientje met een ernstig
gezichtje, „Massa's menschen docden
feeën op die manier. Allen moesten de
bloemen met lange stelen afplukken, dan
kunnen de feëen doorgaan met haar werk.
Ik weet zeker, dat dit veel beter zou zijn.
Eens heb ik een bouquet blauwe klokjes
geplukt en zette die in een glas in de
speelkamer; toen ik een tijdje later daar
kwam, vloog er juist een mooie, blauwe
vlinder uit het raam. De fee had hem
afgeschilderd en het hem uitvliegen. Ik
ben er zeker van, dat de fee gewacht
heeft, tot ik uit de kamer wasj want feeën
houden er niet van, dat iemand ze aan
het werk ziet."
„Hoe weten zij, dat zij de goede kleur
voor eiken vlinder hebben?" vroeg Jantje.
„Dat is een moeilijk werkje voor de feeën."
„Dwaze jongen," zei Mientje lachend,
„dat is gemakkelijk genoeg. Als een fee
een vlinder blauw wil schilderen, zoekt rij
die kleur in blauwe bloemen, b.v. koren-
bloein£Q fif xsrgeet-mu;~ri<e tj ps, vgor een
gelen vlinder gebruikt zij zonnebloemen.
De kleur voor krekels vindt zij in de gras
sen- en ik geloof, dat zij voor de bont ge-,
kleurde vlinders en kevers gestreepte tul
pen gebruiken,"
Jantje vroeg voor een oogenblik niets;
hij was verbaasd, over alles wat hij Jaar
-hoorde. Eindelijk riep hij uit:
„Het zal mij verwonderen, wat de fee
yan dit madeliefje maakt 1"
„O, Jantje!" zei Mientje verwijtend, „wat
heb je daar gedaan! Je hebt je voet gezet
op een grooten raoden paddestoel, die hee-
lemaal vertrapt is 1"
Jantje keek van den paddestoel naar
zijn voetje en zag opeens een mooicn, roo-
den vlinder er onder vandaan vliegen.
„O," zei het kereltje bedrukt en begon
bijna te huilen.
„He!" troostte Mientje haar broertje, „de
fee was net klaar met haar werk. Ik ben
zoo blij, dat je haar niet hebt doodger
maakt 1"
„Ik zie toch nergens een fee," hernam
Jantje en keek overaL langs den grond.
„Zij zijn ook zoo klein," wras Mientje's
antwoord. „Ik heb ook zoo dikwijls naar
feeën.' uitgekeken, maar ik heb er nog
nooit van mijn levén een gezien."
„Het is toch prettig, dat ik geen fee
vertrapt heb," zei Jantje met een zucht
van verlichting, „maar het is zoo erg moei
lik om altyd daarop te letten. Ik durf
b|na niet loop en."
„Dan zullen wij juist heel hard rennen,"
hernam zijn zusje, „dan hebben wij geen
tijd iets te vertrappen."
Zij pakte haar broertje bij de hand en
samen liepen zij op een drafje verder,
terwijl de feetjes rustig aan haar werk
bleven onder de luchtige voetstappen der
kinderen.
In 17-52 ongeveer kon ieder, die langs een
eemgszins aonKer wegje in Preston (nnge-
lana; üep, uic een tier vensters van een
huisje een blauw en wit stokje zien uitste
ken, waaraan een tinnen bordje hing te
bengelen.
L>o bedoeling van dit tecken was om aiTn
te duiden, dat zij, die zich wensenten te lar
ten scheren of net haar te knippen, maar
naar binnen hadden te gaan, waar de eige
naar van dit teeken hem met het grootste
genoegen zou bedienen.
Maar Kicnard Arkroright, de eigenaar van
dit stokje en bordje, was niet dikwijls in
de gelegenheid, zijn talenten ten toon te
spreiden. Hij bracht den meesten iijd door
mot hot aanzetten van zijn scheermessen op
een langen ieeron riem en in het wait hou
den van het water voor klanten, die zelden
of nooit kwamen.
Eens op een avond zat hij voor het naar
bedgaan over de moeilijke tijden na te den
ken, toen hij een schitterenden inval kreeg
Wanneer hij geen klanten kon krijgen, die
zich bij hem voor tw«»e stuivers lieten sche
ren toen de prijs daarvoor
bedacht hij, dat hij ze kon verlokken om
bij hem te komen, als hij een lager tarief
stelde. Den volgenden morgen werden de
aantrekkelijkheden van het uithangbord
verhoogd door een schitterend aanplakbil
jet, waarop de volgende dringende uitnoo-
diging stond te lezen
,,Kom bij den barbier, die voor één stui
ver scheert."
Zoodra deze nieuwigheid bekend werd,
kan men zich voorstellen, hoe verontwaar
digd het barbiersgilde was over dit gedrag
van een hunner confraters hoe zij hem
dreigden en zijn 6poedigen totalen achter
uitgang voorspelden.
Eenige personen, aangetrokken door liet
eigenaardige aanplakbiljet cn niettemin
door den stuiver, die zij konden uitsparen,
bëgohnen^den barbior te begunstigen, en hij
trok spoedig zooveel klanten tot zich, dat de
andere barbiers ook wel gedwongen werden
hun tarief te verlagen en dit eveneens op een
stuiver te stellen. Arkroright, hiermee niet
tevreden, verlaagde zijn tarief tot op een
halyen stuiver en behield hierdoor zijn
naam als den goedkoopsten barbier van
Preston.
De ouders van Arkroright wa-en erg ar
me menschen geweest, en, daar hij de jong
ste van de. dertien kinderen was, kan men
wellicht begrijp en, dat hij in zijn j'eugd niet
bijster veel geleerd had, als hij al op school
is geweest-Hij had echter een zeer volhar-
dendkaraktër en, wanneer hij eenmaal een
ding onder handen had, zette hij dit door,
tót hij het tot een goed einde had gebracht.
In 1760, toon hij bijna dertig jaar oud wa3
werd' Arkroright het scheren moede, dat
hem een armoedig bestaan opleverde, en be*
sloot zijn geluk in den handel te beproevcr,
waar hij meor gelegenheid had ziju werk
zaamheid to toonen. Hij begon als een bam
delaar in haar en reisde daarom ir net
land rond om het te verzamelenhij maakte
het zelf gereed en bracht net dan naar do
pruikemakers.
Hij was zoo voorspoedig in zijn zaken, dat
hij binnen korten tijd in staat was een beetje
geld op zij te leggen en te trouwen. Hij hield
er van zijn vrijen tijd te gebruiken in hét
nemén van proeven op werktuigkundig ge
bied, en gedurende een poos hield hij zicb
bezig met i.et opl< ssc-n van net vraagstuk
oyer eeuwigdurende beweging. Hoewel hij
het natuurlijk niet kon oplossen, hadden zijn
gedachten 'n andere richting genomen, het
geen voor hem zeer goede gevolgen had.
Daar Arkroright te midden van een fa
brieksbevolking woonde, was hij er aan ge
wend de dagelijksche klachten aan te hoo
ren over de moeilijkheid om een voldoenden
voorraad garen te verkrijgen om de weef-
toestclleii aan den gang te hou den, waardoor
het vervaardigen van katoenen goederen
zeer beperkt, werd
Hij begon er over te peinzen, hoe deize
moeilijkheid overwonnen kon worden.
Arkroright, geholpen door ccn uurwerk
maker, Pay genaamd, begon zich zoo in rijn
'nieuwe taak te verdiepen, dat hij zijn gewo
ne werk verwaarloosde, daar hij zeker was