De Paraplulestandaard.
FEUILLETON.
In het Bosch verdwaald.
De zwijnenhoeder.
partij maar aigeloopen is, dan begint mijn
rustig leventje weer."
Op eens hoorde zij een luid geblaf en ge
huil achter zichde honden waren haar op
het spoor gekomen en achtervolgden haar.
Hertenliesje liep, of haar leven er van af
hing met de honden achter haar aan. Met
fier opgericht hoofd liep zij door en reeds
klonk het hoorngeschal en het hondenge
blaf op grooteren afstand. Zij gunde zich
even den tijd om op adem te komen,
maar daar kwam opnieuw een bende bon
den op haar toegesprongen. Zij wist geen
raad en was zoo doodmoe, dat zij, na een
paar minuten gerend te hebben, in elkaar
ïakte.
De honden vielen op haar aan en zij had
nog juist de kracht om te fluisteren„O,
kaboutermannetje, ik zou weer graag de
oud© Lize zijn!"
En ziet toen zij de oogen opsloeg, zat zij
in bet priëeltje in haar eigen tuin, ter
wijl het kaboutertje voor haar stond en
op ernstigen toon zeide: „Heb je nu ge
zien, hoe dwaas het was, met je lot onte
vreden te zijn
De „oude" Lize is zij echter nooit meer
geworden, want eenigen tijd later zou nie
mand meer op de gedachte zijn gekomen
haav „luie Lies je" te noemen.
„O 1" lachte de wandelstok, „kijk eens
na-ar je kameraad!"
„Naar welken?" vroeg de parasol.
„Naar den besten parapluie op één na,"
gicgelde de wandelstok. „Kijk eens goed
naar hem! Hij is gisteren met dat storm
weer uit geweest en binnenstbuiten ge
waaid. Zoo iets grappigs heb ik nog nooit
van mijn leven gezien
„Wees toch niet zoo onopgevoed!" brom
de de gebroken parapluie verontwaardigd
en probeerde zich zoo goed mogelijk te
houden hetgeen hem echter niet gelukte.
„Ik móet lachenriep de wandelstok
uit en barstte opnieuw uit en sprong zoo
rond in den standaard, dat alle parapluie's
tegen elkaar vielen.
„Dat arme ding! Hij ziet er werkelijk
dwaas uit," zei de beste parapluie mee
warig.
Dat was ook zoo. Hij was niet alleen van
binnen gebroken, maar zijn ribben sta
ken door zijn zijden jas en maakten -een
droevig figuur. Hij stond in een hoek van
de gang, niet in den standaard, want dan
zou hij met al zijn uitstekende punten de
andere parasols en parapluie's bezeerd heb
ben.
7i
Het eerst drong weer het bewustzijn door
cot Jo, dat zijn toestand toch niet weinig
gevaarlijk was, toen hij het gehuil en ge
blaf der wolven aan den buitenkant hoor
de. Ën ziet: opeens daar werd één der
vier ruitjes, waarin elk der vensters was,
ingeduwd en kwam er 'n snuit van een der
wolven naar binnen. Jo had het geweer wel
gegrepen, dat hij wist3 dat geladen was,
maar hij had zelfs geen tijd meer, om zijn
schot te richten, en greep inderhaast een
uitstekend hout van het open haardvuur,
dat hij het beest achterna smeet! De wolf
word half-razend van de pijnHij wilde
zich terug trekken, maar dit was lang niet
gemakkelijk daar hij zoodanig werd opge
duwd door zijn kameraden, dat hij niet op
of neer kon. Jo Gosman besloot dus, wel
degelijk zijn geweer nog te gebruiken en
schoot liet beest recht in het voorhoofd
Hij viel nu A'OoroA'cr in het vertrek en l^et
heest zelf was nu totaal ongevaarlijk, maar
de restJo keek nog eens rond: Ja,
cr waren wel een dozijn pistolen nog voor-
bandon maar die waren zeker niet alle ge
laden alleen dat muskctgewcer, daar bo
venaan, bevatte zeker wel een kogel.
liet god rang der wolven had de ruitjes
in het venster kapot gestooten cn liet- ge
vaar werd dus steeds dreigender. Jo gooi-
„Ik zou wel eens Avillen weten, hoe jij
het in den storm er af gebracht zou heb
benzei hij tegen den wandelstok.
„Je kunt je niet voorstellen, met wat
een kracht je je dan tegen wind en regen
moet verzetten."
„Ik zou niet zoo dom zijn geweest om
mijn heele jas zoo wijd open te zetten, dat
de wind er vat op kreeg", antwoordde
de wandelstok. „Buitendien wat doe je
met zoo'n wijde jas. Kijk eens naar mij
het komt er niet op aan, hoe hard het
waait, ik heb niets aan mij, dat kan be
derven."
„Dat kan ik niet helpen," sprak de pa
rapluie. „Men heeft mij zoo gemaakt. Ik
zou ook anders niet voor mijn werk deu
gen."
„Kibbelt niet zoo", kwam de wandelstok,
die met zilver was beslagen, tusschenbeide.
„Je weet niet, wat je zegt."
„Hij is een dwaas ding, die wandelstok,"
sprak de beste parapluie. „Het komt mij
voor, dat jelui stokken tot niet veel nut
zijn."
Op dat oogenblik kwam de heer des hui
zes binnen en nam den besten parapluie
uit den standaard om hem mee te nemen
„Ik moet jou nu wel nemen, want de an
dere is totaal bedorven", zei hij. De pa
rapluie keek zegevierend zijn kameraden
aan.
„Je ziet, dat wij alleen maar voor iets
nuttig zijn," sprak de parapluie trots.
„Wat is hij toch verwaand," zei de wan
delstok. Hot kan mij niet schelen, dat hij
van meer nut is dan ik maar hij moet daar
op niet zoo trotsch zijn."
„Hij is niets nuttiger dan ik ben", zei
de parasol. „Hij weert den regen af en
ik den zonneschijndat is ook een goed
werk".
„Ik houd de honden op een afstand,"
sprak de wandelstok.
„Dat is zoo", zei de andere wandelstok,
die blij was, dat zijn kameraad op dien in-
Aral was gekomen, waüt hij had het on-
pleizierige gevoel over zich voor niets nut
tig te zijn.
„Ik dacht dat jullie niets uitvoerdet,"
zei de gebroken parapluie.
„Nu, heel veel doen Avij ook niet," zei de
wandelstok vroolijk. „Dat is een prettig
leventje, vind ik".
„Je bent een echte luilak", hernam de
andere stok verachtelijk. „Maar daar
komt onze meester."
„O, kijk dien nieuwen parapluie eens!"
riep de parasol uit.
En jawel, de beste parapluie zag er,
zoo mogelijk nog leelijker uit, dat de an
dere.
„Wel heb ik van1" wilde de stok
de nu een brandend stuk hout midden tus-
schen de menigte wolven en dit had meer
resultaat dan dien eersten worpalleen
had hij toen dien eenen Avel allereerst moe
ten treffen, wilde hij niet opgehapt zijn
Maar toen hij nu eenigen schrik had ver
spreid aan het eene venster, moest het
andere weer bevrijd worden van de aan
vallers dus die kregen ook ,een stuk hout
naar zich toe.
Het was een ware proef voor de zenu
wen aan ieder raam kropen de Avolven
met geweld binnen en hij wist, dat zijn
kruit weldra verschoten zou zijn. Ook de
voorraad hout was heel gauw uitgeput en
Avat dè,n te beginnen.
Het grootste dier was al zóóver binnen
gedrongen, dat hij de volgende minuut in
het vertrek zou zijn. Jo sprong dus als een
veer de ladder op, die naar het soort \rlie-
ringje voerde. Maar ziet: liet beest deed
nu ook zijn bestNu heeft een hond altijd
heel veel moeite een trap op te stijgen
want je moet niet vergeten dat hij vier
j pcoten heeft om op te letten en die kun-
j nen uitglijden, terwijl wij toch altijd slechts
onze onderste ledematen gebruiken voor
j dit doel Eerst gleden dan ook Isegrim s
l vóór- cn toen zijn achterpooten uit, waar
na het beest eindelijk op zij de sporteD af-
gleed.
Maar daar hij het lekkere hapje op den
trap zag, bleef hij steeds volhouden en deed
eindelijk een vernuftig probeerselHij
maakte een flinken sprong en daardoor
landde hij opeens op twee-derden der
juist zeggen, maar hij kon niet verder
spreken, want zijn meester lichtte hem uit
den standaard
„Ga jij maar moe, vriondje," zei zijn
meester.
„Jij zult zu~re gekke dingen niet doen,
als die twee parapluie's. Die zijn voor niets
nuttig. Jij beweert niet dat je onmisbaar
bent en dat vind ik aardig van je!"
„Zoo vrienden," lachte de stok, ,,ik ben
nergens nuttig A'oor, zooals jelui ziet!"
Do kleine Andreas was de zoon van een
nachtwachter, die natuurlijk 's nachts
nooit thuis was en overdag sliep of dron
ken was. Als hij dan Avakker was, hadden
vrouw en kinderen veel van zijn booze
buien te lijden. Eindelijk stierf de vrouw
de kinderen werden groot en verlieten het
huisje. Alleen Andreas, die zAvak en zieke
lijk was, bleef thuis en, daar iedereen
dacht, dat hij niet lang zou leven, werd hij
door den burgemeester aangesteld op den
leeftijd, dat andere kinderen nog op school
gaan, als zwijnenhoeder.
lederen dag trok Andreas met de zwij
nen het dorp uit naar de gemeenteweide,
zat rustig toe te kijken, hoe zij al knorren
de aten, en paste er op, dat zij niet weg
liepen. Hij kreeg tenminste geeD slaag
meer en volop te eten, iederen dag bij een
anderen boer.
Het zwijnenhoeden beviel hem heel goed
en hij hield veel van zijn beschermelingen
vooral van de kleintjes met hun gekrulde
staartjes. En dan lag hij rustig den heelen
dag in den warmen zonneschijn en keek
naar de blauwe lucht. Wanneer de wind
over het gras streek en door de toppen
der hooge boomen suisde, dan voelde An
dreas zicli ovrgelukkig en vergat bijna zijn
wensch. Want, sedert Andreas leefde, had
hij maai* één wensch, n. 1. iets te bezitten,
i waarmee men zingen kon, zoo schoon als
de wind en de krekeltjes, als het toren
klokje en de vogels hoo^ in de lucht. Wan
neer hij zoo in hét gras lag te soezen, dan
was het hem als hoorde hij prachtige mu
ziek in zijn oor en weerklinken. Dan kwa
men de tranen hem in de oogendan
sprong hij op, liep zijn zwijnen na en nam
zich voor nooit meer aan zijn groote
wensch te denken. Maar dat ging zoo ge
makkelijk niet.
Het dorp, waar Andreas woonde, werd in
den zomer dikwijls door stadslui bezocht,
die op het land van hun arbeid kwamen
hoogte van de ladder. Maar nu was Jo er
ook nog en die schudde opeenmaal zóó ge
weldig tegen de ladder, dat het dier er met
geweld op zij afviel, iets wat hij zijn vijand
dus niet gemakkelijk vergafDe arme jon
gen dacht er nu over, het ding heelemoal
op te trekken, maar dat ging niet makke
lijk, want vooreerst was de ladder te hoog
voor die verdieping, om er schuin te
staan en dan was ze ook te wijd, dus bleef
er altijd een gedeelte oversteken 1 Toen'
hij nu voor het oogenblik alle angst vooi
zichzelve uit het hoofd gesteld had, keerden
zijn gedachten weer terug naar Ned Dun-
more. Wat was er toch van dien gewor
den? Zou hij misschien den anderen kant
van de rivier op gevlucht zijn? Of was hij
somsDie laatste gedachte durfde Jo
zelf in den geest, niet uitspreken
„Als hij mij tot hier achtervolgt hoe zal
hij dan ooit de deur binnen kunnen ko
men, met die belegering er voor?"
In ieder geval kwam Ned niet boven
water en Jo kon toch onmogelijk aanne
men, dat alle wolven uitsluitend hèm ge-
Arolgd zouden zijn Zeker was de kameraad
dus ook bedreigd door de hongerige bees
ten. Voor zoover het weinige licht het hem.
nog toeliet, gluurde Ned. Dunmore naar
beneden naar de menigte voor de ramen
maar hij kon geen enkelen wolf afzon
derlijk onderscheiden, want het was een
dichte kluAven geworden 1
Hij had zooveel hout op het vuur ge
gooid, dat het geheel in de^benedenkamer
.schitterend verlicht was. L)e wolven be-