RECEPT,
zwarten handschoen over zijn rechterhand,
niemand heeft die hand meer gezien, nie
mand haar aangeraakt. Met den zwarten
handschoen aan zijn rechterhand is hij be-
graven.
Uit den ouden tijd.
Wie onze tegenwoordige weidlui, vaak
per auto, in moderne jachtkleeding, gewa
pend met zorgvuldig gekozen jachtgewe
ren, die aan bajna alle bijzondere eischen
Voldoen, ziet ter jacht gaan, kan haast
niet begrijpen hoe vóór een eeuw onze
grootouders wel ter jacht gingen.
In een Vademecum op jacht en visscherij
uit dien tijd wordt gezegd, dat een jager,
het veld intredende, op de hazenjacht gaan
de, noodig had een kruithoorn en hagelzak
en in zijn weitasch behoorden te zijneen
halve flesch rooden wijn, een veldflesch
koude thee, twee of drie suffissante boter
hammen, schroevendraaier, waarmee hij
„schoorsteentjes" kan afdraaien, een re-
serve-schoorsteentje, een zakje hagel met 12
schoten no. 7, idem met 12 schoten snippen-
hagel, twee sneden roggebrood voor zijn
hond, een lijntje en collier voor zijn hond,
speld aan de punt van de jas (sic!), dopjes
doos in den vestzak, sigaren, vuurslag en
snuif in den jaszak, twee zakdoeken, waar
van één van linnen, en een doosje Unguen-
<tum simplex, gesmolten was en slaolie,
warm door elkaar geroerd, om de dijen te
■meren bij eventueel doorloopen,
Gestoofde snoek.
Een snoek van U K.G., 15 gr. zout, 150
gr. boter, citroen, peterselie en paneer^
meel.
Bereiding; De visch wasschen, goed
8choonmaken en den staart en don kop
yastbindeaze daarna in kokend water met
■out opzetten en gaar laten koken (onge
veer een goed halfuur). De visch in een
vuurvasten schotel leggen, de boter er
overheen gieten, met wat paneermeel be-
iV J— Jïï-Ui 11
ten worden en vóór het opdienen garnee-
ren met peterselie en schijfjes citroen.
STOPGOUD.
De „pla&ta" vrouw is de wereld. De
„sfeer" der vrouw ligt op die hoogte, waar
toe lij zelf het brpugen kan.
Clinny Dreyer.
.•i cVL.r c/
Bij ove^voeBge menschen weten wij
gemakkeb* wat gevoelen, maar bijna
nooit hf* handelen zullen. Hun gevoel
worcU''"oor verschillende zijden eener
2y aangedaan, dat het voor hun oordeel
éilijk is, uit te maken wat voor het al-
Zmeene doel het belangrijkste is.
Ayerbach.
Een kort woord, snel .en fel gesproken,
heeft meer kracht,
Dan een lang, zwaar bericht, dat slaap'rig
uitgezegd wordt;
Een kleine hamer, snel gedreven, heeft
meer macht,
Dan een zwaar ijzer, dat maar op den
boüt gelegd wordt.
H u y g e n s.
-A-T ■XaSSS&glILglEaSF
Pastorale.
In het kleine Veluwsche dorpje H. was
een nieuwe predikant gekomen en nadat
dominee des Zondags zijn intreerede had
gehouden, ging hij er reeds den volgenden
Maandag op uit, om, zooals te doen gebrui
kelijk is, met zijn gemeenteleden kennis te
maken.
Nu heerschen er bij de boeren op de Ve-
luWe nog zeer eigenaardige gewoonten en
onze dominee zoo pas van de Univer
siteit gekomen was darmede natuurlijk
niet op dc hoogte. Maar gelukkig had zijn
voorganger, die jarenlang in H. gestaan
had, hem ingelicht en hem o. a. verteld,
dat, wanneer hij op bezoek was en hem
koffie met „suuker" werd aangeboden of
wanneer hij werd uitgenoodigd om mee te
eten, hij zulks niet moest weigeren, want
dat een dusdanige weigering door die men
schen als een groote beleediging wordt be
schouwd.
Zoo komt dominee op zekeren dag, vol
„zoete koffie", bij Harm B., die daglooner
is en omdat het twaalfuur en dus etenstijd
is, vindt dominee Harm met zijn geheele
gezin op het punt om aan tafel te gaan.
Dominee wordt natuurlijk uitgenoodigd om
mee aan te zitten en verklaart, dat hij dat
gaarne(doen wil. Als allen om de tafel
gezeten zijn, krijgt ieder een soort lepel en
vervolgens zet vrouw B. een gróote schaal
met pap op tafel ("s zomers in den- druk
ken tijd eten de Veluwsche boeren bijna
alle dagen behalve 's Zondagspap,
voor het gemak). Borden evenwel worden
niet klaargezet, want deze komen alleen bij
zeer bijzondere gelegenheden op de prop
pen. Dominee moet dus zooals het hcele
gezin de pap uit de als gemeenschappelijk
bord dienst doende schaal nuttigen, wat
hij nu niet bepaald aangenaam schijnt te
vinden en wat ten gevolge heeft, dat hij,
zonder eigenlijk mee te eten, maar een
beetje zit te kieskauwen.
Op de vriendelijke aanmoediging van
vrouw B. echter, om maar goed toe te
tasten noemt hij eenige flinke happen,
maar... eensklaps is zijn mond in plaats Yan
met pap, gevuld met een groote klont
meel, die haar ontstaan daaraan dankt,
dat een* gedeelte van het voor de berei
ding der pap gebruikte meel zich niet met
de melk heeft verbonden en zich tot een
klont heeft aangezet, die nu dominee's
mond vult.
Men begrijpe 'smans benarde positie:
doorslikken kan hij hem nietuitspuwen
durft hij niet en stukbijten wil door de
glibberigheid ook niet gelukken.
Maar gelukkig bemerkt Harm het ge-
wurm van dominee en vriendelijk klinkt
het van zijn lippen: „Spiet 'em maor uut,
domenie, ik JaecI 'em al twee maol in de
bek 'had"! („Het Volk.")
In beeldspraak.
„De Hengelsport" vertelde taatst, hoe
een hartstochtelijk hengelaariemand, die
geheel in de vischwereld opging, op een
bal de volgende toespraak hield tot een
onervaren jongmensch (ook hengelaar),
wien hij een goede partij aan de hand wil
de doen.
Wat ben je toch een bokking, wat een
stokvischPak toch dat bakvischje, want
het is een goudvischjehet is net een aas-
vischje voor jou. Haar familie is hier bok,
maar die is niet aangenaam daar heb je
bijvoorbeeld haar vader, die vette brasem,
die zoo lastig is als een zeeduiveldie ma
gere geep links van hem is haar moeder
zij is zoo scherp als een zeenaald en een
echte knorhaan.
Haar zusters loopen daardie lange,
met oogeu als een kolblei, is zoo stekelig
als een baarsde andere, net eeri_ dik kar-
pertje, is goedig, maar heeft verstand als
een garnaal. De oude heer, die achter haar
aankomt, is de oom, waar het goudvischje
van erven moet, hij heeft een vel als een
gerookte paling en kijkt als een schelvisch,
die een paar dagen op het strand heeft
gelegen. Maar zij. ze is zoo lief en zoo
mooi en dartel als een rietvoorntje. Zwem
er eens naar toe, gooi eens een spierinkje
uit om een kabeljauw te vangenmaar
wees niet te haastig, dan verspeel je de
visch.
Ik heb geen kans, al zet ik mijn netten
nog zoo goed uit, ik vang toch botze 2ien
mij voor een strooper aan en ik ben toch
maar een gelegenheidsvisscherjij kan
haar wel vangen, ze zal toebijten, omdat
je een jong sporthengelaar bent.
Kijk, daar zwerft haar broer tusschen
die groep dames als een haai tusschen eeD
school haring hij blaast als een bruin-
visch. Je móet oppassen voor dien zeewolf,
dat die je het visch je niet voor je neus
wegsnaptdat jonge mensch bedoel ik, met
dat witte vest. Hij is zoo glad als een
aal.
Er zitten hier anders hengelende moeders
met hun bak- en katvischjes en broed van
vorige jarenmaar het zijn geen goudvisch-
jes en zoo een wilde ik juist vangen; als
mij dat niet gelukt, dan zal ik een xiiver
baarsje trachten te vangen; het water ia
nog^l bewolkt, misschien krijg ik wel beet.
Wel wordt het mij hier benauwd in don
vijver, ik gevoel mij als een wal'^gch op
het strand of als een sardine in hec blikje
en ik zoek aanstonds ruimer water.
Leer om leer.
Een Beiersche gemeente-jachtopziener
ontving van een magistraat der stad een ge-
#drukt dienstformulier. De gedrukte tan
spreking „Mijnheer" was doorgehaald.
De jachtopziener vroeg wat die zonder
linge maatregel beteekende en kreeg tot
antwoord
„Alles, wat is doorgestreken, moet be
schouwd worden als niet hebbende ge
staan." 4
De oude dacht: „Wacht! Dat zal ik ham
betaald zetten." En zijn volgenden dienst
brief begon hij met: „Aan den neuswijzen
Magistraat der stad N.
Het wordt „neus" had hij echter door
gehaald.
Vergissing is menschelijk.
Een dokter schrijft zijn patiënt poeders
voor, waarvan hij er ieder uur één in wa-'
ter moet nemen.
Toen hij den volgenden dag terugkwam,
vond hij den zieke veel slechter.
„Hebt gij de poeders genomen Vvraagt
hij.
„Ja, mijnheer de dokter", antwoordt
de patiënt, „maar neem het mij niet Kwa
lijk ik geloof, dat ik het water niet kan
verdragen.
„Wat bedoelt gij?"
„Wel, mij dunkt, ieder uur in water gaan
zitten, moet verzwakken..."
Do verklikker..
„Heeft u den papegaai al lang juffrouw
Anna?" vroeg de jonge Jacob vriendelijk
aan een aardige dame, aan wie hij een be
zoek bracht.
„Ja, al heel wat jaren."
„Erg snugger zeker?"
„Ja, hij zegt alles na wat hij hoort."
„Maar hij is zeker niet zooals die ik
laatst bij de De Bruin's zag. Die kon net
precies het geluid van een kus nadoen.
Dat zal deze snaak wel niet kunnen."
„Wat denkt u wel van ons, meneer?"
riep Anna boos. „Die papegaaien doen na
wat ze hooren en deze heeft- zoo iets hier
nooit gehoord."
Toen viel de papegaai haar in de rede en
riep
„Neen, George neen! Wacht tot die ake
lige vogel buiten de kamer is gebracht
Een snelle trein.
„Wat is er toch met den trein vroeg
een reiziger, die zich beklaagde over Ie
langzaamheid, waarmee men voortging.
„Als de snelheid van den trein u niet.
bevalt, moet u maar uitstappen en.lop
pen", werd hem geantwoord.
„Dat doe ik liever niet," zei de reiziger.
„Ik word afgehaald en ben niet graag
te vroeg."
In de school,
Juffrouw in de eerste klasse„Wie van
jullie heeft wel eens een mol gezien?"
Een jongentje: „Ik, juffrouw!"
Juffrouw: „Zoo, waar dan?"
Jongentje: „Op de muziek, juffrouw."
G e makk e 1 ij k g e n o e g.
Hij,,Ik wil trouwen, als ik een vrouw
vind, die precies het tegenovergestelde van
mij is."
Zij„Er wonen hier rijke, verstandige
meisjes genoeg."