«ZONDAGSBLAD-
HID5CH DAGE)IAD
V
IÜ
No. 16465.
Zaterdag1 25 October.
Anno 1913.
•I-
r-" pit ;i giltl'a<T?;i nl ;;i ji *7 cijii T }P®*?
•v -•• VAN HET
-•
EEN KOMIEKE KEREL.
Irlet Draaiorgel,
;A
DOOK
C- POLY.
(ZVad/u/c verboden.)
/WWVAAA^AAA
Voor den schouwburg was dokter Danoye
aan 't lachen, aan 't schateren. Zijn gezicht
stond rood-opgezwollen.
Thourel, de beroemde criticus, naderde
bem.
„Heb je plezier gehadV'
,,'t Was prachtig, buitengewoon, geestig.
Wat een kerel, die Badochehij vindt zijns
gelijke niet. Alles, wat hij doet, wat hij
zogt, maakt iemand aan 't lachen. Zijn stem,
zijn gebaren, de uitdrukking van zijn ge
zicht, alles is even komiek. Als hij op
komtals hij opkomt, moet je al lachen,
of je wil of niet. Hij is een genie in het ko
mieke genre."
Thourel luisterde toe, verstrooid, mpt
ietjs van ongeduld in zijn gelaat, en zeide
„Dokter kan )k u morgen voor een van
mijn vrienden spreken?"
„Zeker, 't Komt me het beste 's morgens
uit. Om halftien, als u dat ook uitkomt."
„Afgesproken Ik zal komen en u halen.
Tot ziens,
Thourel ging heen. Dokter Danoye lach
te eens eventjes stil voor zich heen en hér-
haalde verscheiden malen bij zichzelf:
„Badoche, die komieke kerelBado
cheBadoche."
Den volgenden morgen reden de dokter
en de criticus naar het huis van Thourels
vriend. Het was een vriendelijke villa. Een
mooie laan, een vijver, vol zonnelicht, zin
gende vogels, welk eeri weelde bij die piek
te mogen wo'nen.
„Hier woont mijn vriend", zeide Thou
rel droevig. „Wilt u hem eens onderzoeken?
Hij is zéér voor indrukken vatbaar. Maak
hem niet verschrikt."
Zij liepen den ruin door en werden on
middellijk in de ziekenkamer geleid. Welk
een verschil in geaardheid tusschen den
eigenaar van het huis en het huis zelf. Hij
«was een lange, dunne man huiverend zat
hij in 2ijn leuningstoel2ijn oogen staarden
naar den grond Hij bewoog zich niet. De
uitdrukking van sombere droefheid, van
diépe bitterheid des gemoeds, veranderde
niet, toen de twee bezoekers binnenkwamen.
De dokter voelde den pols van den patiënt,
terwijl Thourel de kwalen van den zieke
opsomde.
„Hij voelt geen plaatselijke pijn, maar
zijn eetlust is heel slecht, en hij beschouwt
eten met weerzin. Hij heeft eveneens een
afkeer van beweging, van loopen, van zich-
te-kleeden. Men kan hem alleen maar dwin
gen zijn plicht waar te nemen. Als men
bem aan zichzelf overliet, zou hij in dien
leunstoel blijven zitten, denkende en droo-
mende met algeheele onbeweeglijkheid.
Hij slaapt slécht. Met moeite houdt hij zijn
tranen terug. En terwijl hij een gelukkig
en gemakkelijk bestaan leidt, wordt hij ge-
kwold door allerlei zorgen, de vrees voor
ondergang; dei angst, dat zijn vrienden
hém zullen verlaten, door duizend denk
beeldige verschrikkingen. Hij verlangt al
leen maar naar stilte en eenzaamheid."
De dokter had dadelijk in deze kentee-
kenen hoewel zij onduidelijk wareneen
neiging tot melancholie ODtdekt. Hij zeide
aanmoedigend
„Kom, kom, daar is niets ernstigs bij.
Daar moet u tegen vechten. Hij moet dou
ches nemen".
„Dat doet hij eiken morgen".
„Hij moet wat aan gymnastiek doen".
De zieke man ging voort, voortdurend
droefgeestig, mechanisch te knikken bij
alles, wat Thourel zeide. De dokter dacht
na. Hij begreep, dat het noodzakelijk was,
den geest van den man weder op te fris-
schen, hem nieuwe indrukken te geven of
zijn aandacht te vestigen op het een of
andere onderwerp, dat geheel verschillend
was van zijn idëe fixe. Nog werd hijzelf ge
kitteld door zijn lachen, den avond te vo
ren, en plotseling werd hij door een ge
dachte geïnspireerd. Hij klopte den zieken
man op den schouder en gelijk een man,
die de oplossing heeft gevonden van een
moeilijk probleem, riep hij triomfeerend
uit
„Hoor eens toe. Daar wordt een nieuw
stuk gespeeld, een nieuwe klucht, alleraar
digst, allergrappist. Daar is een speler
bij... Badoche heet hij... Badoche... en die
is in staat om den meest zwartgallige aan 't
lachen te maken Ik wil wedden om alles,
wat je wilt, dat je, als je thuiskomt nh
hem gezien te hebben, van j e melancholie
genezen bent. Ga er vanavond nog heen,
zoo gauw mogelijk."
Thourel glimlachte even, en de zieke ke
rel keek den dokter met zijn droevige
oogen aan, terwijl hij met bitteren glim
lach zeide
„Badoche zien? Is dat uw geneesmiddel?
NeenDat helpt niet."
„Waarom niet, denkt u? U moet Ba
doche zien. Ik, als uw geneesheer, schrijft
het u voor".
„Maar dokterikzelf ben Badoche".
Zijn hoofd ging weder naar beneden. Hij
richte zijn blik op den grond, keek droef
geestig, en bewees aldus, dat hijzelf reeds
lang had opgehouden, zich een komieke
kerel te vinden.
Er zijn menschen, die beweren, dat in
onzen tijd, waarin -ieder aan muziek doet,
zij het dan ook - op soms wel. wat zonder
linge wijze, lietdraaiorgel geen recht van
bestaan meer heeft. Misschien is er grond
voor deze bewering. Ondanks de groots ver
betering van de aldus aangeduide instru
menten, denkt menigeen, als hij pr een hoort,
aanden Eranschen naam„orgue de barba-
rie". al moeien wij hem er terstond opmerk
zaam op maken, dat die naam niets met
„Barbaxije" en met „barbaarseh" te maken
hoeft.
■Hier en daar doet het draaiorgel in zijn
verbeterden vorm echter nog altijd dienst
en er zijn zelfs vrij groote steden, waar
het klassieke instrument onder zekere hoogü
protectie schijnt te staan; er zijn ook per
sonen, wich het als een beleediging in dei
opren zou klinken, als men hun goeden smaak,
ontzei en.die toch ongaarne het draaiorgel
zouden zien verdwijnenzij verdedigen dat
met te. zeggen, dat zoo'n diïng „wat leven in
de brouwerij" brengt. Nu, dat'is niet tegen'
te spreken, want leven maakt het inj
ruime mate. i
Misschien denken zij bij het draaiorgel ook,
nog aan den goeden ouden tüd, toen de
draaiorgelman, de orgeldraaier, in den regel
een oude stakker was of een heel of half
invalide, die op deze wijze aan den kost
kwam, als hij van de „liefdadige instellin
gen" geen steun kon ontvangen. Toen was.,
het rgeven van één paar centen aan den orgel
draaier een daad van menschlievendheid en
wellicht heeft menige draaiorgelvirtuoos bij
zijn eersten rondgang uit den grond van
zijn hart gezucht: „het moet dan maar",
maar was ^e lust om zoo zijn kostje op te
halen niet groot.
Dat fis anders geworden. Vergissen wij,
ons niet, dan is het orgeldraaien zoo lang
zamerhand een vak, een beroep, een in
dustrie geworden. Het komt ons voor, dat
er menschen zijn, die orgeldraaier zijn ge
worden, zooals een buurman of een familie
lid fruit- of vischventer werd. Maar toch
wij^gelooven niet, dat door het groote publiek
de orgelman niet dezelfde oogen wordt aan
gezien als de vrouw, die zich heesoh roept
aan „zoete sinaasappelen, vier voor pen
dubbeltje", of haar vriendin, die luide ver*
kondigt: „ik heb mooie schelvisch". De orgeL
man staat in de schatting van het publiek
lager; zijn vak wordt minder eervol geacht..
Tegenwoordig zijn het ook niet afgeleefde,
versleten mannetjes, die het orgel draaien'
en geen oude bestjes, die met het oembepi
bakje rondgaan. Het vak is geheel veran
derd. •- Het omvangrijke instrument is een
vrij kostbaar stuk, dat in de verste vertei
niet meer aan eeto riem over den schouder;
kan worden gedragenhet groote gevaarte
staat op. een wagen, die door een paard ge
trokken wordt; men ziet, er is kapitaal voor
noodig. De mannelijke bediening bestaat uit
krachtige, jonge kerels en de centen worden
opgehaald door stevige, jonge vrouwen, joiet
zonder opschik. Van medelijden bij het stor
ten van de contributie behoeft geen sprake
meer te zijn. Wie niet geeft als belooning/
voor gedancn arbeid, heeft geen reden meer
om te geven. Het eenige, dat het orgel-
draaiexswerk van allen anderen arbeid on
derscheidt, is, dat men, in naam althans, vrjj
blijft om al of niet te geven, al wordt er,
wanneer de betaling wat lang op zich laat
wachten, min of meer dreigend met het
centenbakje gerammeld, wat zooveel wil zeg.
gen als: „Komt het haast? Anders ga ik
weg."
.Wij lieten ons verleiden over het draai
orgel te schrijven, naar aanleiding van p^n
beiicht in een Duitseh blad over het draai
orgelwezen te Eschweiler in de Rijnprovin
cie. In dat blad was n.l. ook beweerd, dat
het draaiorgel geen recht van bestaan meer
heeft, en nu komt een inzender met de
mededeeling, hoe men het te Eschweüer heeft