Het vaderland van den Puck. Anekdoten. Drommels, dacht hij, laat ik geen tijd >ten verloren gaan, anders ontgaat mij die schat Rood van opwinding uil angst te laat te ko men, riep hij uit: „Vijftig gulden." „Honderd", zei Titiaan. Eén oogenblik zwegen beiden, Van Del- den vroeg het stuk te zien. Met een blik van een kenner keerde hij dc schilderij ooi en om. De groote Italiaansche schilder verloor bijna zijn geduld, hij stak de hand al uit om hem het stuk te bestwisten. De Hollan der riep uit. „Tweehonderd gulden." „Vijfhonderd." De weduwe hield op te weenen, in haar oogen stond verbazing en spanning te le zen. De Hollander wilde toen de andere ver steld doen staan over zijn kennis en zei op gewichtigen toon „Vijfhonderd gulden? Kom. Dat is maar een grapje. De schilder Titiaan zou er heusch een koopje aan hebben. Ik heb niet voor niets een der mooiste schilderijen ver zamelingen van Europa. Ik geef er zeven honderd gulden voor." De menigte stond verstomd. De weduwe wreef zich de oogen uit, alsof zij meende gedroomd te hebben. Dat was heerlijk voor haar kinderen. Nu kon zij geruster de toekomst tegemoet gaan. De verkooper riep luid en legde den na druk op eiken lettergreep. „Zevenhonderd gulden. Niemand meer?" Titiaan zweeg. „Het is van mij," riep van Delden uit en terwijl hij zich naar Titiaan wendde, voegde hij er bij." „Dat hadt gij niet gedacht, in mij een mededinger te vinden." De beroemde schilder lachte fijntjes en sp^ak. „Daarop was ik wel bedacht. Ik heb vol belangstelling het gesprek met uw reisge noot aangehoord en merkte, dat u rijk ge noeg waart twee teekeningen tegen een hoogen prijs te koopen. Daarom heb ik er u nu toe gebracht een weldaad te bewij zen." „Dit doek is dus? „Niet méér dan een gulden waard." „Over deze handeling zijt gij mij reken schap verschuldigd." „Over die zevenhonderd gulden, die oen arme vrouw en haar -kinderen het leven redt? Als gij het schilderijtje niet neemt] ;koop ik het van u voor dien prijs, want het /is voor mij een eigenaardig aandenken. De vreugde vaD de vrouw en de kinderen is 'meer waard." Baron de la Roseraine mengde zich nu ook in het gesprek „Mijne heeren, ik heb mij bijna geheel geruïneerd door dwaze aankoopen, maar ik heb veel voor andereu over. Heor Titiaan gij hebt ons een goede les gegeven en op een beleefde wijze, wij verbeelden ons dik wijls verstand te hebben, als dat volstrekt niet het geval is: dit aan het adres van mijn reisgenoot. Wij geven dikwijls geld uit voor totaal overbodige dingen, dit aan mijn adres. Ik neem de schilderij. Dan koop ik een paar paarden minder cn wat minder kleóren. Dat heb ik er gaarne voor over." Titiaan reikte hem ontroerd de hand en zei „Gij hebt oen goed hart, mijnheer. Ik merk met genoegen op, dat niet alle inen- schen zelfzuchtig zijn." Van Delden wilde niet achterblijven en sprak „Ik behoud het doek." „Dat doet uw hart goed. Gij zult zien, dat de gedachte een arme vrouw uit den nood geholpen te hebben meer waard is dan de mooiste schilderij voor uw verza meling." Hoe en «vanneen de petroleum in de mode kwam. Omstreeks 1750 scheen het 't eerst op te vallen, dat de Indianen, jaarlijks, in de na bijheid van Pittsburg een ceremonie wei den, waarbij uit den grond wellende olie tot een vreugdevuur gebrand werd. De olie werd als geneesmiddel gebruikt en duur betaald. In het begin der vorige eeuw kostte een liter petroleum nog f 11. Spoe dig daalden echter de prijzen, nadat de boringen overal maar vooral in Amerika en Rusland veel petroleum deden to voorschijn komen- Op het eiland Zante werd ook al heel vroeg een soort aardolie gevonden, maar deze werd gebruikt tot het balsemen van lijken. Een vermakelijke jacEil* De vermakelijkste jacht van den ouden tijd was de zeehonden jacht op het eiland Terschelling De jagers hadden n.l. een huid van een zeehond over hoofd en bovenlijf getrokköD en maakten allerlei bokkesprongen. De zeehonden, die juist een beetje uitspanning kwamen zoeken op den oever, zagen die dansers pas of zo kwamen ijlings toogeloo- pen, niet wetende welke verraderlijke plannen die menschen koesterdonterwijl zij de dan9érs goedsmoeds nasprongen, spanden deze 'de netten, wierpen hun maskers af en veranderden in woedende aanvallers terwijl geen zeehond „den dans ontsprong" Tegenwoordig is er nog een zeehonden ja ger, op Schiermonnikoog, die 't op dezelf de wijze probeert. Wondervol behouden! Dichtbij een klein dorpje ih Belgisch Luxemburg had eenige jaren geleden een treffend voorval plaats. Uit een sneltrein viel onder het rijden een vijfjarige jongen,; die met zijn moeder op reis was, door het portierraampje. Verbeeld je den angst der arme vrouw! Oögenblikkelijk wilde zij haar kind nasprin- gen. Een heer, die tegenover haar zat, trachtte haar dit te beletten met ver eende kracht lukte het dan ook den reizi gers van den coupé om de moeder ten minste tot het eerstvolgend station kalm. te houden. Hier werd toen uitgestapt en niemand daehfc anders dan het lijkje van' het ongelukkig ventje te zien liggen... Maar ziet: op grooten afstand zat het ventje ongedeerd op den weg: het was kalm een eind teruggeloopen om zijn petje te vinden. Dat de moeder dien dag dat vreeselijk maar ook gelukkige oogenblik nooit verge ten zal, is boven allen twijfel verheven. r De Puck heeft als huisdier een belang- wekkende geschiedenis. Hij werd het eer& uit China en Japan ingevoerd en kwain ia de mode onder de regeering vaai Willem III. Men zegt, dat deze vorst het beaoud vaa zijn leven, bij een moordaanslag aan een vertegenwoordager van dit ras dankte, daar een Puckhond hom attent zou gemaakt heb- ben op dreigend gevaar. Ingoz, door; „Acrobaat." Hetnut der dieren. Onderwijze?: „Welk nut heeft de ezel voot den rnensch? Weet jij het, Fxitö?" Frite: „Hij wordt ale isobeldwooïd g* bruikt." Ingpez. door: Nolly Honig te Voorachotoci* Mama (tot haar dochtertje, dat door eon hondje aangeblaft wordt): „Maar kindlief, dat hondje zal je geen kwaad doen, se hem eens kwispelen met den staart." „Maar Mama, die stoort zal mij niet bij-, ten, maar wel het andere eand ven het' hondje." Jngez. door: Oomelis Honig te Voorschoten. Jan, die uit school komt en ziet dat zijn pa aandachtig de courant leest, roept eeneklitp#, uit. „Pa, als er iet^ in voorkomt, dot u niet, begrijpt, wil u het mij dan maar vrageut" hooger op. Daar in mijn zak -tuit u een doosje veiligheidslucifers vindon I" Dora deed gelijk haar gezegd word en stak nu oen lucifer aan, waarna zij het mijn- lampje aanstak, dat op Dave's hoed zat. Ze zag nu ook óp eenmaal in wat een benauw de positie de mijnwerker daar lagzijn bei de beenen bedolven onder twee zware stuk ken rots en de armen ook stijf langs zijn lichaam geplakt. Oarme Treherne. Kon ik wat voor je doen 1" „Neen, zeker niet, moedig klein juffie. Ziet u maar liever eerst eens naar de jon gens om 1" Dora deed het. Maar van Al steeds geen spoor te ontdekken 1 Paul was zeker onder een balk bedorven. Doortje hielp onzen jongen tenminste op den rug wentelen, maar hij kreunde maar steeds, dat zijn been zeker gebroken was. Met horten en stooten vertelde hij haar nu toch, dat op het oogenblik van de instorting Al en hij vlak bij elkaar waren. Dora zocht nog als een wanhopige. Intusschen was de broer in veiligheid. Zoodra hij den schok hoorde was hij ge vlucht en was buiten adem den mijnwer ker tegen het lijf geloopen, wion hij ge- emeekt had, om hem mee naar boven te nemen! Tegelijkertijd waren er toen van alle kanten mijnwerkers komen aanloopen, •en was er kortom 'n hevige paniek gevolgd! Toen Al boven was, vroeg hij in de hevig ste ontsteltênis„Is er niemand bij om gekomen „Dat weet ik niet, jongeheer! Had u nog iemand bij u, op het oogenblik van de in storting „Jawel: Dave Treherne en mijD zusje cn mijn neef." „De Hemel geve, dat die niet bedolven zijn 1" antwoordde de man. „Maar ik vrees er .voor 1" Als een pijl uit een boog vloog Al nu weg rechtstreeks paar het huis van zijn oom en tante. Daar aangekomen, riep hij„O, ik heb het gedaan! Ik ben half gek van verdriet! Maar ik heb zo gedood! O, 't is alles mijn schuld!" Nauwelijks had hij die laatste woorden gespróken, of hij viel machteloos neer. Mevrouw Penrose, die mee die ontboeze ming had aangehoord, liet haar neefje nu verder aan de zorgen van Dolly over en ging zelf naar de plaats des onhcils. Reeds was men bezig, de arme bedolvenen op te graven en de dokter stond gereed, I om de eerste hulp te verleenen-. Hij reikte j j zijn vrouw de hand en trachtte haar nog I I moed in te spreken, want hij stelde zich niet veel voor van den toestand der bedolvenen. Paul had intusschen zijn biecht nog eens' afgelegd bij zijn nichtje en haar gesmeekt] of zij alles aan zijn' vader wilde vertellen in geval hij de redding soms niet meer bele ven mocht Dora beloofde het en voelde zich op een maal wel tien jaar ouder door ul wat tij dit laatste jaar ondervonden had 1 Een kwartier later werden zij gered. Toen dokter Penrose zich over zijn zoon heen boog om hem de eerste geneeskundige lüilp te verleenen, viel de arme jongen flauw van de pijn. Met groote moeite werd PauJ naar buis vervoerd. Dora en Albert volgden op kor ten afstand den droeven optocht. De ver- houding tusschen de tweelingen was er door al het geschiedde nog eens zoo innig op geworden en heelemaal gaf dit ongeluk een hechten band tusschen beide huisgezinnen. Paul herstelde weer, ofschoon hij vreesdij- ke pijnen leed en zijn ouders, die op de hoogte gesteld werdeD van alles, vérgaven hun zoon alles'van ganschar harte eo be grepen dat- hij genoeg gestraft was! De kennismaking met do „Üoode Keu ken", had dus zijn vóór en zijn tegen ge had 1 En of de tweelingen veel te vertellen hadden toen zij na deze paar weken ver blijf weer naar huis teruggekeerd waren

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 13