VOOR DEJEUGD 1ÊIDSCH DAGB1AD No. 16462 Woensdag» 22 October, Anno 1913; A^Ifirsi liiniliiriiUmiiiitiiiimiiiiniiimiiii^fSlgrs c^5® >3 1 Een stoutmoedige wensch. DE EERSTE HAARD. j>^ÉI__ •w ©.-• öN^JO Uit het dichte gebladerte van een heester- boschje kwaui het strooien dakje van een hutie te voorschijn. Hot lag schilderachtig aan een bxeede rivier, wier wateren glin sterden in don zonneschijn. Rondom het tuintje stonden de prachtigste blpomen en alles zag er zco vredig uit, dat het niet anderekon, of de bewoners van het' huisje 'moesten gelukkig'zijn. "Er woonde oen oude vrouw in, met haar dochtertje, een aardig, blond meisje. Lineira zoo heette de vrouw spon om haar dagelijksch brood te verdienen. Heel groot waren die verdiensten niet, zoodat zij dik wijls zucht ie: „Waarom verdien ik niet wat meer? Ik verlang niet naar rijkdom, maar zou. het zoo graag iets ruimer hebben!" Als haar. dochtertje Velma bij haar was, klaagde zij niet, want zij wilde de vtoo lijkheid van het kleine meisje niet bederven door haar getob. En vrcólijk was Velma altijd;., zij was nog maar pas tien .jaar, hielp haar moeder wat in hethuishouden en speelde voor het overige van den dag tusschen de boomen en bloemen. Op ©enigen afstand van het hutje stond tusackem maïsvelden de hoeve van de ondp. Hurta. Deze vtouw was even rijk als hit'dt\ buurvrouw arm Was. Maar zij gunde een arm mensch niet hot geringste van haar overvloed. Bedelaars klopten niet. meer aan haar deur en- iedereen was bang van haar. -Dikwijls zei Hurta spottend tot Lineira: „Ben je dan zóó rijk, dat je alle vage bonden onthalen kan? Of-heb. j© er in alle stilte soms een voordeeltje van?" Maar Lineira antwoordde kalm „Niemand weet of hij ook niet eens door het ongeluk zal getroffen worden. En als ik misschien ooit zoo ongelukkig zal zijn als die arme zwervers, hoop ik, dat iemand zieh over mij en mijn kind zal ontfermen." O," spotte Hurta, ,%ik zal nooit behoeven te bedelen, daarvoor ben ik niet bang. Maar ik begrijp, dat jij er zoo over denkt." Lineira antwoordde niet. Zij keek naar haar dochtertje,. dat er frisch en gezond uit zag en voelde zich zoo gelukkig, of ze schatrijk was. Op zekeren dag zat Velma onder de scha duw van ©en grooten boom. een. mandje b3 vlechtenin do verte zag zij ©en grijs aard. langzaam komen aanlcopen. Zij keek hem nieuwsgierig aan. „Kleintje," sprak hij, „ik ben moe en heb honger. Kan je ook zeggen, waai* ik een oogenblik kan uitrusten en mij ver- frisschen „Ga maar mee," sprak het meisje De grijsaard volgde haar en hoorde met welgevallen naar haar gesnap. Voor het hutje aangekomen, rièp het meisje: „Moeder, geef u eens gauw wat melk en rijsten 'ook een mat voor een mosden gast, die bij ons komt uitrusten!" „Zopveel heb ik niet noodig, kindlief," pprak de grijsaard, „wat water en meel is voldoend© en ik kan best op den grond gaan liggen." Maar de vrouw en haar dochtertje voor zagen hem van het beste, dat zij in hui9 hadden. Nadat hij smakelijk gegeten en ge dronken had, strekt© hij zich op een nieuw© mat uit .en sliep don geheelen nacht door. Den volgenden morgen toen hij opstond, straalde er uit zijn oogen een geheimzinnig licht. De weduwe keek hem verwonderd aan, waarop liij tob haar sprak: „Ik behoor niet tot de gewone sterve lingen. De machtige god der Hindoes zendt mij van tijd tot tijd op de aarde om do harten der menschen te onderzoeken en de goede van de si-echte te onderscheiden. Gij zult beloond worden voor uw gastvrijheid. Na mijn vertrek zult gij zonder ophouden acht dagen lang doorgaan met den arbeid, waarmede gij op dit oogen blik bezig. zijt. Onthoud dat wol." Moeder en dochtertje knielden voor hem neer en toen zij opkeken, was de grijsaard verdwenen. Terwijl- de vrouw nog over deze zonder linge woorden nadacht, nam zij werktuige- lijk een stuk linnen op eü begon dat te meten. O, wonder, het linnen leek zonder einde: de stof hoopte zich op den. grond jn zware plooien op. Het werd nacht en weer morgen, acht dagen aan een stuk bleef de vrouw ponder moe te worden doormeten. f Toen de achtste dag verstreken was, lag met linnen ver buiten het erf dor arm© weduw© tot aan de rivier. Zij en haar doch tertje dankten de godheid voor zijn zegen. De vrouw ging haar de stad en sprak over haar voorraad linnen met kooplui, die onmid dellijk met karren aankwamen en het haar tegen goud-geld afkochten. Zij waren dus rijk geworden, maar bleven even eenvoudig in hun levenswijze. Iedereen "hoorde, van het wonder en ver heugde zichin den voorspoed van Lineira en haar dochtertje, want men gunde het haar volkomen. Alleen Hurta was er jaloersch. op en wilde ook graag zoo'n buitenkansje hebben. Zij ondervroeg de weduwe, dio haar alles om trent den grijsaard en zijn verblijf in haar hutje vertelde. Zoodra Hurta in haar woning was aan gekomen, smeekte zij den godheid haar ook te zegenen. Én werkelijk tegen den avond kwam er een grijsaard op haar. erf, dien zij dank zij d© beschrijving der weduwe her kende als den weldoener. Hij keek haar ,evenwel niet zoo vriendelijk aan als hij de weduwe had aangekeken. Hij vroeg haar in korte woorden hem nachtverblijf en eenig voedsel te verstrekken. Terwijl zij zuchtte en steunde over de dure tijden, leidde Hurta haar gast in huis naar ©en tafel, beladen met de kostbaarste spijzen. Hij k^erdo er zich' van af en -sprak: „Een bootje wator en meel is mij vol doende. Ik eet nooit iets anders." Do oude vrouw wilde hem de spijzen op dringen, 'maar bij legde haar het zwijgen op. Toen zijn eenvoudig maal gebruikt was, geleidde zij bem naar een vertrek, waar ©en zacht rustbed was opgeslagen. Zonder een woord te zeggen, - vyierp de grijsaard er zijn j bedelzak ©n zijn stok op en strekt© zieü op den grond uit. Hurta durfde ïiiets zeg gen, maar mompelde: - i „Als ik dat geweten had, zou ik niet zoo», voel'kosten gemaakt hebben voor dien dwazen man. Hij stelt mijn gastvrijheid volstrekt niet op pi ijs. Het doet er niet toe. Ik zal; doch. wel dezelfde belooning krijgen als Li neira, maar ik zal er een nog beter ge bruik van maken." Den volgenden morgen stond de grijsaard, op en Hurta, die hem .uitgeleide deed, smeekte „Ik ben een 'arme weduwe en heb u niet genoegen ontvangen. Krijg ik niet dezelfde, belooning als Lineira?" ,:QÜ hebt het gewild I" was liet eenig© 'antwoord van den ouden man, die heen ging. Hurta liepopgewekt over liet erf. „Wat een geluk! Nu ga-ik goyd, geld tellen; .dan houd ik daar achtdagen lang. niet mee op." Zij giDg voorbij de waterput en bemerkte,, dat de emmer leeg op den bodem hing eai haar gierigheid speelde haar parten. „Hoe dom van de knechts-, bet' touw zal bederven als bet in het water hangt. Werk tuigelijk gftep zij het koord on trol: den, emmer v,ol water op, dat dadelijk zieh over den gTond uitstortte. Zij moest doorgaan met water putten of zij wilde of niet en den eenem, .emmer na den anderen haalde <8 'ffflp Acht dagién lang stond Hurta zoo aan de put- en het water liep over weilanden, korenvelden, stallen en ten slotte in het, huis Teen do tijd verstreken was, had Hurta; niets m-cer. over en moest .gaan bedelen. Lineira vergold kwaad met goed en nam, de arme vrouw bij zich, die een goede les1 had gehad en haar leven beterde. Voortaan woonden de beide vrouwen en Velnia to samen in het hutje in d© beste verstandhouding] De eerste bewoners dei' aarde hc-ettón troglo dyte n ©n woonden in holen, waarin het alles behalve licht en vroolijk was. Wij zullen eens een kijkje gaan nemen bij onze voor ouders. Het is herfst, de dagen beginnen al te korten en het is al frisch, want het vriest 's nachts. Die eerste bewoners hebben wei nig behoeften, "dat is zoo on met groote» moeite hebben zij heel eenvoudig voedsel! leeren bereiden en kleeren maken. Zij zou den heusch gelukkig zijn, als zij maar eeni, middel wisten, om hun woning t© verlich-" ten en zich togen de koude voldoende té b©-,' schermen. Zoodra de zon onder is, moetenj zij hun werkzaamheden vóór den ingang van het hol verrichten. De vader is bezig een stecnen bijl t© slijpen en is van plan er het gewei van een hert als steel aam te maken. Dc moeder naait met een naald, die niets anders is dan een doorboord stuk been, twee dierenhuiden aaneen. Het is een lastig w©rkje>, want d© huiden zijn hard als een kei, maar de vrouw heeft,stevige han den, die aan zulkwerk..gewend zijn. Zoo wel de m^n als dg vrouw liebben lang

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 11