Een doove Egel. „Hij eetn bijzondere baan, wat bedoel je toctr, „Hij ia toch een Bramapoetra, moeder." „Een Bramapoetra", lachte moeder, bij is een gewone haan, net zoo als de andere hamen hier op het erf. Nu ga je met mij mij 'mee en ik verbied je om ooit weer met dien ondeugenden, verwaanden Kukele ku uit wandelen te gaan f" Donsje vergaf het rijn voormaligen vriend aooit hem tot spot van het geheale erf te hebben gemaakt, ea ging hem voortaan zon der een woord te spreken vooibij. „Dat is nu de akeligste egel, dien ik ooit gezien hebl" Deze opmerking werd gemaakt door een verwaanden jongen egel, die met zijn broe ders er op uit ging om voedsel te zoeken. „Wie?" zei een van de broers. „Wel, Stekel. Zij deed net, of zij mij niet zag, toen ik ha air gisteravond tegenkwam enkaar vroeg, hoeveel kikvorschen zij al gegeten had. Ik liad nog nooit tot haar gesproken en ben niet van plan het ooit weer te deen. En ik geef jelui den raad, je nooit met haar te bemoeien." „Dat heb ik mij ook al voorgenomen, zei de oudste „Stekel is een akelig, ver waand nest. Verbeeld je, dat zij jou gean antwoord geeft! Nu nog mooier 1" „Ik begrijp niet, waarom zij Itet niet deed," sprak de andere. „Ik vind, dat zij er treurig, maar niet verwaand uitziet. Misschien dacht zij ernstig over iets na en zag je daarom niet." „Zij moest mij gezien hebben, wanneer ik mij de moeite geef met haar te spreken," hernam Prikkel boos. „Daar komt zij aan. Daten wij gauw ergens anders heengaan." En het drietal ging juist den tegenover- gestelden kant uit. Da arme Stekel zag hen treurig na; zij begreep, dat die drie haar met opzet ont liepen en zij voelde zich eenigszins belee- digd daardoor. Alle egels uit de buurt vermeden haar gezelschap, omdat ieder, die met haar gesproken had, zei, dat zij on vriendelijk en verwaand was en niet ant woordde, als meu tot haar sprak. Niemand gaf zich de moeite, nader kennis met haar; hij ging maar rustig door met boren, met dat gevolg, dat op eenmaal een zondvloed plaats had en het maar zus of zoo scheelde, of een stuk of wat mijnwerkers waren ver dronken. De dokter vermoedde niet, dat het zijn zoon was, die dit onheil bewerkt hadhij loofde een belooning uit voor den geen, die den naam van den boosdoener be kend maakte, want die zou dan zijn straf niet ontgaanGeen enkel had echter den moed, met den dader te voorschijn te ko men, ofschoon het mijn vaste overtuiging is, dat wel een stuk of drie mijnwerkers wisten wie of het was! Zoo bleef dus jonge heer Paul gespaard en ik geloof, dat die daardoor nog denkt, dat zijn geheim niet ontdekt is, of dat hij althans veilig is. Maar nu werd vandaag Ben Pollard ge snapt, omdat hij aan het boren was, in grond, die een ander toebehoorde en hij was op dat oogenblik, dat hij betrapt werd, zóó razend, dat ik hem al zoo iets hoorde mompelen, hoe hij wel aan het licht zou brengen wat jongeheer Paul ha-d uitge voerd. „Nu, dit is alles wat ik weet, juffieen daar hebt u net de jongelui, daar ginds on der die stutbalk, aan uw rechterhand; ziet u weltZe zijn daar net vlak bij dat overhangend gedeelte rots, en daar rijn de stutten óók niet sterk genoeg van en ka pitein Jenkens, de opzichter van dat ge deelte, heeft juist bevolen, dat er nieuwe balken onder gelegd moeten worden." „Ik zal naar hen toegaan", zei Dora. „Dank u zéér, dat u mij naar beneden heeft gebracht. Ik zal zien, dat ik hen onmiddel lijk daar vandaan haal." Dora struikelde telkens over den onef fen bodem, maar toch duurde het niet lang, of zij had de jongens bereikt. Ze liep de .chacht in en zou hen haast niet herkend ebben, zoozeer waren rij overdekt met dat te maken en de 'reden te ontdekken, waarom zij niet antwoordde, als men haar iets vroeg. Niemand was tot de 'ontdekking gekomen, dat zij stokdoof was. Dien avond zwierf zij treurig rond en voelde zich. zoo eenzaam en verlaten. Zij letto zelfs niet op, de meikevers, die haar pad kruisten, hoewel zij ergen hanger had en meikevers haar lievelingseten waren. Hert leek haar zoo hard, dat, omdat zij het ongeluk had doof te zijn, alle egels haair gezelschap schuwden en haar voor onvrien delijk hielden. Zij wist natuurlijk niet, wat zij van haar vertelden, maar zij begreep hert best. Nadat zij zoo ©en poosje voortgaslentèrd had en weer naar huis terug ging, zag zij twee kleine egels als een balletje in elkaar gerold, alsof zij van iets geschrokken waren. Dat waren de broertjes van Prikkel, die zelf in geen veld of wegen te zien was. Stekel keek om zich heen om te weten, waardoor zij zoo verschrikt waren en zag aan den alnderen kant van de heg eon hondje heen en woex loopen, dat als een razend© blafte tegen de balletjes. De heg was zeer dicht begroeid, zoodat het hondje er niet doorheen kon komen, maar zijn geblaf had waarschijnlijk do beide egels erg verschrikt. Stekel begon onmiddellijk een plannetje te bedenken, om hun te hulp te komen. Zij ging naar hen toe en zei, niet be vreesd te zijn, daar zij hen wel zou helpen, toen één der egeltjes zich uitrolde en smeekte: „O, Stekeltje-lief, help ons tcch! Wij zul len nooit moer zeggen, dat je verwaand bent! Die akelige hond heeft ons arm© broertje Prikkel in de heg te pakken ge kregen en wij zijn hang, dat hij hem zal dcoden." Stekel zag, dat hJ5 tot haar sprak, maar kon niet hooren, wat hij zei; zij antwoonlde geruststellend „Wees niet bang, ik zal er wel voor zorgen, dat hij je geen kwaad, zal doen. Blijft daar en houdt je ineengerold, tot de hond weg is. Prikkel liep langs de heg en zocht naar een gaatje out er door te gaan. Zij wilde namelijk de aandacht van den hond tot zich trekken, want zij mieende, dat hij één egel, dien hij in zijn beireik had, liever zou achtervolgen dan twee, die hij toch niet kon bereiken. leelijke, roode poeder. Om de een of an dere reden werd er geen electrisch licht gebruikt en droegen deze twee miniatuur- mijnwerkers, slechts een paar kaarsen in lampjes op hun hoed gestoken. Ze droegen ieder een zware boor en hamer. Zonder aarzelen liep Dora op haar neef af. „Ik ben opzettelijk hier gekomen om je te halen", sprak ze moedig. „Je moet da delijk komen." Beide jongens keken haar in de grootste verbazing aan. Paul liet zelfs zijn hamer vallen, en wist niet, of hij boos zou wor den op zijn nichtje, of dat hij haar moed zou bewonderen, om als meisje de mijn te durven afdalen. „Waar kom je vandaan?" riep eindelijk Al, die weer het eerst zijn tegenwoordig heid van geest herwonnen had. „Wel natuurlijk van boven en'met het plan om jullie daar ook weer te brengen. Weet je dan niet hoe gevaarlijk het hier is? „Oom Peter is vreeselijk bang, dat hier toch gewerkt wordt. Dit is net de rots, die ieder oogenblik dreigt in te vallenKom dus onmiddellijk meo I Ben Pollard heb ik al gesproken 1" „A ha, dus die heeft ons verklikt?" riep Paul boos. „Alleen aan m ijMaar ik zal wel zorgen dat verder niemand iets te weten komt. Ben is weg. En, als je blieft, jongens komen jul lie nu ook uit de mijnpleitte Dora. „Wat denk jij er van, Al? zullen we het maar opgeven?" vroeg Paul nu. „Neen, ik vind, dat het niet te pas komt dat zij ons hier is komen halen zei de tweelingbroer, in uitdagende houding de armen over de borst kruisend. „Ja, toch deedt u waarlijk beter met het werk hier verder op te geven I" kwam een mijnwerker ons meisje nu te hulp. „Het is hier waarlijk niet veilig!" Eindelijk vond zij een opening groot ge noeg om er door te kruipen. Toen verloor zij geen oogenblik om den hond tegemoet te loepen, hoewel haar hartje beefde* van angst. Hoe dichter zij echter bij )iet gevaar kwam, hoe moediger zij echter word, want in plaats van haar aan t© vallen, zooals zij verwachtte, bleef 'het hondj»3 op één plek staan blaffen. Stekel keek toen uit, wat daar toch te zien was, en epoedi g ontdekte zij de reden van de opgewando aheid van het hondje: met zijn kop vastgeklemd tusschen twee h azel a arst am met j es Htg daar de arme Prikkel en trok en worstelde als eeca waan zinnige om zijn hals uit de. klem be be vrijden. Hij had zijn kop vooruitgestoken om ©en meikever te pa^cken, die juist door de heg lioenkroop en teen kon hij zich niet meer losmaken. Door /rijn worstelen om vrij te komen had de hond, die met zijp meester in de nabijheid waatf'lelde, hem opgemerkt. Of zijn baas al floot, het gaf hem niets; het hondje verloor zd'jn prooi niet uit het oog. Eindelijk begon het fluiten zijn meester te vervelen; deze kwam terugloopen en be loofde den hond flink pak slaag als hij niet onmiddellijk kwam. Dit liidp en met den staart tussoben de beenen keerde de hond zich om tot de onuitspcrekeLijko verlichting van de vier cxftéLs. Stekel begtrv.ep, dat zij zich niet noodeloos aan het gevaar ook door den komd ontdekt te worden, behoefde bloot te stellen en be sloot den avmen Prikkel te helpen. Zij zei tegen Item*. „Ik zal je kop bevrijden. Spreek niet tegen mij* want ik ben stokdoof, zoodat ik je toch rJet kan verstaan Spartel niet lam gei', .wtfnt dat Jielpt je toch niet." Prikkel volgde dien goeden raad op eta hield zich doodstü Stekel aarzelde nu goan oogenblik en beet met haar scherpe tandjes' een der hazelaarstamanetjes, die nog heel jong wanen, dootr, zoodat Prikkel vrij we$. „Stekel," zei de gelukkige ©geL, „je bent de vriendelijkste egel, die er op de wegeld bestaat." En toen bij bedacht, dat zij hem toch niet kon hooretn, voegde hij er yootr- zichzelf bij: „Mijn broers en ik sullen goede vrienden yoor je zijn." De beide andere egels kwamen nH haastig .toegeloopen en Prikkel vertelde "hen, hoe flink stekel hem geholpen had. Van dat oogenblik af werd Staked in dsn I kring opgenomen; niettegenstaande zij dootf „Ja, toe kom noudrong Dora, terwijl ze haar broer bij den arm pakte als om hem, weg te halen van de gevaar lijke plek. Paul legde de hand op haar arm en flui sterde zijn nichtje nu in; „Kom eens hier Dora, er is oogent>Iik geweest, dat ik ook dacht dat ik maar met je mee zou gaan, maar ik zie nu toohi dat het niet kan l Ik moe/t althans wat w agen, Doortje. Want ik zVfc er vreeselijk inIk heb geld noodig zóe je. Dat heb ik van vader geleend, of Viever, ik heb Let. uit zijn lessenaar genomefa en nu moet ik het weer teruggeven. Maa'r ongemerkt, zie je, en ik weet niet waar ik het vandaan m.oet halen Nu moet ik r^jg een probeeren of ik geen tin kan te voorschijn brengen. Maar ga jij nu vast tering ep ik hoop, dat wij er op thee tijd wel weer zullen zijn!" „Neen, alleen ga.ik niet 1" hield Dora vol. „Fbit is hier ook nmt de geschikte plaats voor u juffie I" kwam Dave Treherne haar te> hulp, die ongemerkt naderbij getre den was. Nog had hij de woorden niet uit den mond, of daar weerklc,nk een donderend geraas. „Daar heeft een instorting plaatsGauw Vlncht!riep Tr-eherne. Het gerommel we/rd hoe langer hoe he viger. Mijnwerkers vluchtten in alle rich tingen. Paul vatte Dora bij de hand, maar eer te nog een schrede verder waren, brokkelde de rots af waar de kinderen stonden en was het hun ©en onmogelijkheid, verder voorwaarts te dringen. Ze waren levend in de mijn begraven en bevonden rich in volslagen du;/y,ternis (Slot volgt).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 17