XiBZDSCH DAGBLAD, Zaterdag: 11 October. Eerst© Blad.
Anno 1913
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Beau Bi-ocade.
No. 16453,
De „Nieuwe Rotterdam s che
Courant" verheugt zich over de offi
cieuze, aan de pers gerichte mcdedeeling,
dat minister Pleyte heeft verklaard geen
reden te hebben een vervroegd aftreden
van gouverneur-generaal 1 d e n-
b u r g te bevorderen. Het blad schrijft:
Wij stellen er bijzonderen prijs op dit
hier te zeggen, aangezien wij behoord heb
ben tot degenen, die op de mogelijkheid
hebben gezinspeeld van een terugtreden
van den heer Idenburg, welke noodzakelijk
zou worden, wanneer dezé bewindsman zich
niet' in staat mocht hebben kunnen verkla-
ren, onder inspiratie van andere beginse-
len, dan de politiek van het vorige kabinet
bepaalden, het bestuur te voeren. Zulk een
terugtreden wenschten wij allerminst. Wat
wij wenschten, was de zekerheid, welke de
verklaring van minister 'Pleyte ons thans
brengt.
Over de wijze, waarop de Minister tot
de overtuiging is gekomen, welke hem die
verklaring ingaf, zal hij ongetwijfeld bij de
behandeling van de Indische begrooting in
de Staten-Generaai inlichtingen verstrek
ken.
De verklaring van minister Pleyte ver
heugt ons vooral, omdat de heer Idenburg
reeds goed werk voor Indië gedaan heeft,
\vij hem volmaakt in staat achten om nog
meer goeds voor dat land te doen, en wij
hem gaarne de gelegenheid gegeven zien,
om ziin taak te voltooien. De wijze, waarop
hij zich ten opzichte van de moeilijkheden,
welke in verband met de Indische Partij
en Sarekat Islam zijn gerezen, heeft ge
houden, getuigt van zijn inzicht, zijn tact
- en ziin bereidheid, om, waar het moet,
\r krachtig te handelen, terwijl de geest, welke
uit dit optreden spreekt, vertrouwen in-
boezemt.
De heer Idenburg is iemand, wiens groote
ernst en toewijding aan zijn werk achting
en bewondering afdwingen, en dien wij
gaarne, om die persoonlijke eigenschappen
nog zijn tijd uit met het hooge, thans door
hem vervulde, ambt bekleed te zien. Ook
achten wij het voor de in Indic gevoerde
ontwikkelingspolitiek, welke wij herhaalde
lijk in de gelegenheid zijn geweest te prij
zen, en die hij op velerlei wijze heeft be
vorderd, gelukkig, dat aan zijn loopbaan
als landvoogd niet ontijdig een eind behoeft
te komen.
,,D e Rotterdammer" schrijft naar
aanleiding van minister Plej'te's verkla
ring
Daar staat nu heel het anti-clerioaal rel
letje, door de vrijzinnige pers opgezet, .in
al zijn naaktheid voor elks oogen.
Men onderzocht niet de waarheid, men
zocht voorwendsels, om de Christelijke par
tijen in één harer uitnemendste staatslieden
te treffen. Dien staatsman werd daarmee
het brandmerk der onbekwaamheid en on
geschiktheid opgedrukt, en de ChirstëLjke
regéerings-beginselen aan den volke ten
toongesteld als leidende tot de meest ver
derfelijke gevolgen.
Maar nu komt een vrijzinnig Minister van
Koloniën aan het Departement. Daar is hij
in staat en verplicht om zich van de waar
heid op de hoogte te stellen.
Met het gevolg, dat hij na een maand
openlijk erkent, dat Idenburg uitnemend
heeft gehandeld, en dat hij, de Minister,
den Gouverneur-Generaal met zijn verant
woordelijkheid geheel dekt.
Zij het een waarschuwing voor de vrij
zinnige pers, om haar kracht niet langer
te zoeken in relletjes, maar in eigen
praestatie.
„Het Huisgezin" schrijft over rente
en bedeeling:
De ouderdomsrente van twee gulden in
de weck, door minister Talma aan 70-
jarige oud-werkers en -werkster bezorgd,
heeft veel blijde harten gemaakt.
Maar ze blijven niet allen blij.
"We vernemen al van armbesturen, die
den adspirant-rentetrekkers hebben aange
zegd, dat ze met December hun gulden of
hun daalder bedeeling zullen hebben te
missen.
Die armbesturen vreezen voor dartel
heid en te groote weelde.
Zij schijnen zich te inspireeren op minis
ter Treub, die in zijn voorgenomen uitbrei
ding der rente-uitkeering pensioen en be
deeling onvereenigbaar acht.
De armbesturen zijn hem vóór en decre-
tcerengeen bedeeling en pensioen.
Wij kunnen een dergelijk optreden van
armbesturen niet loven, zoo min als de pa
troon, van wien we ook hoorden, te prijzen
valt, die de twee gulden pensioen, welke hij
toekent, voortaan in den zak zal houden,
nu de schatkist aan zijn ouden werkman een
rente gaat uitkeeren.
Er zal tegen deze dingen wel niets te
doen zijn, maar tegen den geest van de
betreffende wetsbepaling zijn ze stellig.
En men kan ze alleen signaleeren in de
hoop, dat ze zoo weinig mogelijk navol
ging mogen vinden.
In „D e Ne derlander" schrijft de
heer H. C. de Zwart een waarschuwend
woord, naar aanleiding van het streven der
Christelijke onderwijzersverecniging tot sa-
la ris verbetering, zoo mogelijk wel
licht tot gelijkstelling met het openbaar
onderwijs.
Zeker misgunnen wij, zegt de heer De Z.,
onzen onderwijzers en onderwijzeressen een
dergelijk honorarium niet, en degelijke
leerkrachten zijn noodig voor den bloei
eener school.
Maar men zie hier nu toch den anderen
factor niet voorbij, n.l. de school zelf, de
plaats, waar de onderwijzer een groot deel
van zijn leven doorbrengt, waar hij onder
Gods zegen zijn paedagogische kennis aan
wendt ten nutte van het kind, dat hij heeft
op te voeden en dat hem mede-opvoedt.
Ook aan die school hangt voor een deel
het „menschwaardig bestaan" van den on
derwijzer.
Wat baat het ten slotte, of na veel strijds
cn wrijvens de begeerde salarisverhooging
is verkregen, ja het Jioogste punt is bereikt
(alsof dat bij gelijkstelling van hot open
baar onderwijs ooit mogelijk zou zijn?), als
de besturen niet meer in staat zijn de fond
sen te verschaffen voor het onderhoud hun
ner scholen, voor meubilair, leermiddelen
en allerlei noodzakelijke verbeteringen, en
voor de steeds noodlijdende suppletiekas?
Ook de suppletiekas is van niet geringe
waarde. Is zij goed gevuld, dan kan daar
door de bevolking der school zeer toene
men.
Maar wat de Staat uitkeert voor het on
derhoud der scholen, dat weet gij allen met
mij, (inclusief het Bouwwetteke), hoeveel
komen wij dan nog tekort? Wie moet dat
betalen
De Chr. liefdadigheid moet ons dat voor
een groot deel verschaffen, die nu reeds
beneden peil is en in evenredigheid daalt
naarmate de salaris-subsidieering stijgt.
Men moet echter niet op meerdere offer
vaardigheid rekenen -de „kleine luyden"
zullen eerder hun bijdragen moeten inkrim
pen meer welgestelden, die minder hart
voor het Chr. onderwijs hebben, achten het
Staatssubsidie ruim genoeg.
Blijven de onderwijzers eenzijdig op sala
risverhooging aandringen, zonder de
Staatshulp evenzeer in te roepen voor scho
len, leermiddelen, enz., dan moeten zij ver
wachten op een gegeven oogenblik te hoo-
ren Uw salaris is wel geheel evenredig aan
den arbeid, dien ge presteert, maar de
werkplaats wordt gesloten wegens gebrek
aan financiën in de kas des bestuurs. Gij
moet over drie maanden vertrekken!
„Dit is geen ironie," zegt de heer De
Zwart, „maar zal, indien het zoo voortgaat,
treurige ernst worden. Menig bestuur zucht
nu reeds onder bijna niet te dragen lasten,
en dat de zaken nog zoo wat loopende blij
ven, is te danken, niet aan wat van bui
tenaf wordt gedaan, maar aan eigen be
langstellenden kringwaarin het besef
leeftwij moeten helpen, o n een cata
strophe te voorkomen.
Over 1 Mei als offioieele feest
dag schrijft het vrijz.-dem. weekblad „D e
Vooruitgang":
De socialistische Raadsmeerderheid in
Zaandam, een meerderheid van één stem,
heeft het oorbaar geacht reeds thans, enkele
Ie maanden nadat zij haar intreé in den
Raad heeft gedaan, een zuiver klassebesluit
te nemen. De 1-Mei-dag is voor deze ge
meente gelijk gesteld aan de alg. erkende
christelijke feestdagen als Nieuwjaarsdag,
Tweede Paaschdag, enz. De 1-Mei-dag is nu
niet, zooals de Zaansche meerderheid schijnt
te willen doen gelooven, een algemeene ar
beidersfeestdag; het is de dag van 't „be
wuste", den klassenstrijd-strijdende prole
tariaat, zooals dit ton onzent politiek is ge
organiseerd in de S.-D. A.-P. Het besluit om
dezen dag, die geen plaats inneemt in het
hart van ons volk, zelfs niet van dat gedeel
te, dat gemeenlijk „rood" stemt, die niet
wortelt in de historie van ons volk, te ma
ken tot een officieelen feestdag, draagt een
hatelijk partijkarakter. De wensch spreekt
er uit, de ietwat hinderlijke wensoh, om nu
aan dien volko te laten zien, dat heuschelijk
de roode haan koning kraait.
Hoe zou de S.-D. A.-P. er over oordeelen,
wanneer in alle plaatsen, waar de Katholie
ken een zoo klein mogelijke stembusmeer
derheid bezitten, een zuiver katholieke feest
dag algemeen werd gemaakt door gemeente
lijk bevelDe partij zou protesteeren, na
tuurlijk Wij achten dit in dit Zaanseho ge
val overbodig.
Do 1-Mei-dag is nooit geweest wat aller
lei socialistische organen in dicht en ondicht
er van hebben geprofeteerd. Hij zal het ook
thans in Zaandam niet worden ,door het of
fioieele tintje, dat er wordt opgelegd. Het
zijn geen Raadsbesluiten, die ware volks
feestdagen in het leven roepen.
Eén ding verwachten we sleohts van dit
met tien tegen negen stemmen genomen
RaadsbesluitDat duidelijk zal worden, hoe
weinig eerbied de S.-D. A.-P. heeft voor an-
derer meening, wanneer zij dë macht in han
den heeft!"
„De Standaard" overziet de moge
lijkheden tengevolge van het voorstel-Ram-
bonnet, om een aanvang te maken met de
aanschaffing van Dreadnoughts, ten
behoeve van Indië.
Het blad voorziet een debat, „waarvan
de knoop bijna niet zal zijn los te wikke
len".
Voor Marine betaalt Nederland thans 17.4
millioen gulden, en Indië 8 milPocn, saam
25.4 millioen gulden.
Gaat nu de aanbouw van de mgen
Dreadnoughts, met den aankleve van dien,
in December door, dan zal tenslotte bijna
20 millioen per jaar meer zijn te betalen,
en het totaal op f 45 millioen komen te
staan.
Zou dit nu niet zóó te vinden zijn, vraagt
het bekende Rapport, dat óns Marinebudget
met 5.25 millioen verhoogd werd, en dat
Indië 'sjaars zijn budget met 14% millioen
gulden opzette?
Kon dit, dan waren we er.
Doch nu reeds komt men van Indische
zijde hiertegen zeer ernstig in verzet, en j
zoekt te betoogon, dat het Indische budget
zulk een nieuwe aderlating in geen geval
lijden kan, of wat men aan strekte van de
vloot wint, zal verloren worden in de oeco-
nomische verzorging van onze Koloniën.
„De Standaard" i.s niet van mee
ning, dat ook de Defensie van de Kolonie
voor rekening van het moederland moet
komen.
Het zijn heel andere middelen, die men
behoeft, om zijn autoriteit onder de inlan
ders te handhaven, en die men aan heeft
te wenden tegen een vijand van buiten.
In zooverre is er dus niet op tegen, dat
waar het geen bedwang, maar defensie
middel geldt, ook Indië zelf meebetaalt.
Een heel andere vraag daarentegen is
hc,t, of het bouwen van deze nieuwe vloot,
mecrendeel8 van Indisch geld, Indië zelf
schaden zal.
En dan zij opgemerkt, dat de inlander
zelf onder een andere Europeesche Mogend
heid allicht even wel kon varen, als onder
ons gezag. Dat daarentegen juist de Ne
derlandsche industrieel op Java en Suma
tra bolang heeft bij de handhaving van het
Nederlandsch gezag. Een opvatting, waar
uit volgt, dat de gelden, die Indië voor de
nieuwe dcfensievloot zal moeten leveren,
in eerste instantie van de Nederlandsche be
langhebbenden op Java en de Buitenbezit
tingen zullen te vorderen zijn.
In de „Nederlandsche Sport"
wordt in een artikel over ons straat
verkeer en zijn regeling een r ij w i e I-
brigade van politi e-a genten
bepleit.
Daarin wordt o.a. gezegd:
Te Genève bestaat sinds een paar jaar
zulk een rijwielbrigado. Wat sinds een
paar jaar door zulk een brigade geschiedt?
Deze agenten regelen niet slechts het ver
keer op de drukke punten, doch houden
ook controle door de geheele stad over
automobielen, motorrijders, enz. Zij be
keuren niet, maar waarschuwen bij te snel
rijden, het verspreiden van rook, gassen,
enz. Yan deze waarschuwingen wordt
boekgehouden en wanneer een automobi
list het te bont maakt, wordt de rijver
gunning afgenomen. Dit moet echter nog
slechts eenmaal gebeurd zijn; toen do
overtreder beterschap beloofde, kreeg hij
zijn vergunning terug en is sinds dien oen
model-rijder geworden.
Om met den tijd mede te gaan, wilde
men dezen agenten motorrijwielen geven
dit vond bij den commissaris geen steun,
die het onuoodig en onpractisch vond, wat
wij zeer practisch vinden, daar agenteu
op motorrijwielen allicht in de verzoeking
zouden komen, om ook harder te rijden
dan geoorloofd. Deze wijze van het ver
keer to regelen werkt uitstekend, zoodat
het zelfs vreemdelingen opvalt, dat er
zoo'n orde in het rijverkeer heerscht.
Wij hebben reeds lang ons verwon
derd, dat de Amsterdamsche politie niet
meer van rijwielen gebruik maakt. Deze
zouden ook voor beveiliging en bewaking
der stad meer nut hebben dan bereden
agenten, die al wat overtreden wil, door
het hoefgetrap waarschuwt, dat ze aan
komt, zoodat deze meestal alles in orde
zien.
Voor volksoploopen, afzettingen en ter
stationneering op alle kruispunten zijn
deze uitstekend, maar om controle op het
verkeer te houden en dieven en insluipers
te betrappen, deugen zij niet.
Het zou misschien nu de tijd zijn om dit
korps uit te breiden, daar Amsterdam
slechts een paar wielrijdende agenten be
zit, voor de bewaking van het Vondelpark,
met het oog op de vele klachten over te
snel rijden der taxi's en het bewaken der
stadsdeelcn, waar nu in eenige uren geen
agent komt.
Men versta ons wel. V ij zouden deze
agenten alleen willen gebruikt zien om het
verkeer langs den geheelen weg to regelen
en niet op vaste posten bij kruisingen, enz.
dit zouden wij aan de agenten te paard
willen overlaten, die van uit hun zadel
het geheel beter kunnen overzien. De rij
wielen voor deze agenten zouden dan van
een neerklappenden standaard, zooals bij
motorrijwielen, kunnen worden voorzien,
die desnoods door middel van een insprin
gende nok of pal, wanneer de standaard
neergeslagen is, vastgehouden en slechts
door den agent zelf, met een driekanten
sleutel bijvoorbeeld, geopend zou kunnen
worden, ter voorkoming, dat een dief op
het rijwiel van don dievenvanger ont
komt.
Zoo zou een agent overdag verschillen
de straten in een korten tijd kunnen door
rijden, om, gewapend met een snelheids
meter op zijn rijwiel, de door andere gere
den snelheden beter te kunnen schatten,
beletselen op den weg van karren, enz. te
laten verwijderen, 'fc verkeerd berijden van
den weg te beletten, de onderwijzers met
hun kinderen van den rijweg jagen, jon
gens van taxi's en traras, enz.
„D e Stand aard" licht nader de be
teek enis toe van haar artikel van 25 Juni,
toen zij, onder den indruk van dien uitslag
der verkiezingen het Tarief prijsgaf:
Wat toch heeft one blad na den uitslag van
de stembus op 25 Juni verklaard?
Heeft onze redactie toen betuigd, nu
voortaan wel voor het monopolie van don
vrijhandel te zullen pleiten?
Heeft het, na de stembus, verklaard, nu
tot de vrijhandelsmanie van onze liberalen
bekeerd te zijn?
Heeft het zich bereid verklaard, nu voor
taan het pleit voor den vrijhandel op te zul
len nemen, en alles, wat naar tarief van hoo-
ger cijfer ook maar leek, te zullen bestrijd
den
Er is niet door ons aan gedacht.
Voor als na blijft onze overtuiging, dat on
ze Nederlandsche arbeiders schade lijden, in
dien de arbeid aan de te leveren artikelei
voortgaat in het buitenland verricht te wor
den cn aan onze werklieden wordt onthou
den.
De dwaasheid van wat men hier te lande
wil, is zelfs in Engeland niet aangedurfd.
Zooals het nu gaat, stapelen de kapitalis
ten hun effecten op. en de arbeidende be
volking verarmt.
Geen oogenblik rees hieraan bij ons twijfel.
Wat we alleen geweigerd hebben ook voor
taan te doen. gelijk wij dit na 1897 deden, is
om deze kwestie van de tariefsverbooging tot
een beheerschend electoraal vraagstuk op
on6 program van actie te maken.
Volharden de meeste werklieden zeiven
in hun onzinnig opzet, om hun eigen levens
kansen te verslechteren, dan mogen wij do
hoogere geestelijke belangen van volk
niet langer in gevaar brengen door hun
ten behoeve na te jagen, wat zij zelvcn af
©to o ten.
Goüjk we het daarom uitdrukten: Onze
volgorde van nu af een andere.
Wat. het geestelijk heil van ons volk lx>
oog!, schuift nu, evenals vóór 1897, wëtoi'
naar voren, cn tot de sterking van den ar
beiderstoestand deer solider iariel' zullen wë
blijven meewerken, doeli alleen voor goovesl
de arbeiders zei ven dit mogelijk maken.
Een partij kan zich zeer .uit een loopende
politieke (h eleinden voorstellen, en al /iaar
do gelegenheden zijn, nu voor het ééniö on
dan voor het andere, de vlag in top halen.
In de keuzo nu, welke die vlag voortaan,
voor ons zal zijn, hernemen we onze vrij
heid.
Ook onze partij zal dit hij elke stembus
volkomen zelfstandig becoïdeèlen.
Maar in het slop van het tarief, gelijk dit
nu te verstaan is, lokt men ons niet meer,
JLegrerznken.
De aanschrijving van 14 Februari 1S99,
betreffende landsdienaren als bestuurslid van
coöperatieve vereenigingen, is ingetrokken,
waardoor het in den vervolge aan militairen
niet meer verboden is bestuuisfuncties te
vervullen bU coöperatieve vereenigingen.
In verband daarmedo heeft de Minister van
Oorlog de autoriteiten der landmacht verzocht
nauwgezet toe te zien, dat de dienst door
het eventueel vervullen van dergelijke func
ties geen schade ondervindt en, zoo dit het
geval mocht zijn, hem daarvan kennis te geven,
aangezien de Minister zich het recht voorbe
houdt, alsdan de verdere vervulling van zoo
danige functio to verhielen.
Tevens verzoekt de Minister ook daarop
to willen letten, dat militairen in genoemde
functies geen werkzaamheden mogen ver
richten, welke hen rechtstreeks mot't publiek
in aanraking brengen of waarbij handelingon
in hot openbaar vereischt worden.
De prodnetie en het verbruik
van cacao.
Volgens het „Bulletin des sciences phar-
macologiques" waren voor 1870 alleen de
republieken van Middcn-Amerika, de Antil
len, Brazilië en Mexico de landen, die do
geheele wereld van cacao voorzagen. Na dat
jaar begint Afrika en wel Sun-Thomé een
rol op de cacaomarkt te spelen do export
van San-Thomé, die in 1872 212 ton bedroeg,
was in 1910 gestegen tot 30,000 ton.
Volgens de officiecle statistiek werd in
1912 verbruikt: Verecnigdc Staten 50,310
ton, Duitschland 43,940 ton, Engeland 25,080
ton, Frankrijk 25,070 ton, Holland 16,190
ton, Zwitserland 9000 ton, Italië 1890 ton,
Spanje 5520 ton.
Hamburg voert jaarlijks 25,000 ton meer
uit dan heel Duitschland verbruikthet
grootste gedeelte van dit teveel wordt in
Holland en Zwitserland verwerkt.
Van de produceerendc landen levert
Amerika jaarlijks 137,260 ton (Brazilië al
leen 33,730 ton), Afrika 58,860 (waarvan
29,620 ton afkomstig zijn van San-Thomé).
Azië levert 5980 ton, waarvan 5530 ton uit
Ceylon en 2450 ton uit Ned.-Indië afkom
stig is.
OE VERMETELE.
17)
„De koets van Hare Edelheid volgt mij
van uit Aldwork en zal zoo hier zijn".
„Geheel klaar, juffrouw", antwoordde de
smid, een snellen blik werpend op den sol
daat, die daar in de deur stond, met de
hand aan zijn hoed tot een militair saluut.
Deze nam het interieur der smidse op
en zei toen beleefd:
'I'ardon, dames".
„Wat is er nu van uw dienst, sergeant?"
vroeg John met geveinsd ongeduld.
„Ik heb gehoord, dat er een vreemde
ling in uw smidse is", antwoordde de
soldaat. „Mijn korporaal kwam hier vroeg
in den middag van Aldwark en zeide mij
dat. Ik wilde hem wel eens spreken".
„Een oogenblik, sergeant", sprak John,
ziju breede figuur plaatsend tusschen Pa
tience en de vorseiiendc oogen van den
jongen soldaat; „ik denk, dat gij het slot
nu goed in orde zult vinden, juffrouw",
trachtende, goede, trouwe kerel als hij was,
zóó\eel nadruk op dien eenvoudigen zin te
leggen als hij durfde. Zij dankte hem, zon
der woorden, met haar oogen, nam het
hangslot van hem aan en gaf hem wat
geld voor zjn moeite, terwijl haar hart
hevig klopte van angst.
..Geen vreemdeling, sergeant", zeide de
smid, met goed geveinsde onverschilligheid,
zich tot den soldaat wendend, „het is slechts
mijn neef uit Nottingham. Uw korporaal
komt uit Derby en kent de moeder van
.den jongen, mijn zuster Hanna 1"
„Juist, juist, smid", zei de sergeant op
vroolijken toon, „dan zult gij het ook niet
kwalijk nemen, dat ik voor den vorm je
6niederij even doorzoek".
Patience verried zich niet, noch door een
blik. noch door eenige trilling van haar
stem.
„Heer! hoe vervelend zijn die soldaten",
zeide zij qirasi pruilend. „Ik had gehoopt
hier rustig te kunnen wachten tot de koets
van mylady aankwam".
„Maar ge behoeft niet bezorgd te zijn",
zei de smid opgeruimd, „de sergeant
schertst maar, nietwaar, vriend voegde
hij, tot den soldaat zich wendend, er bij.
„Daar! Ik geef er u mijn woord op, ser
geant, dat hier niets voor u te vinden is".
„Ik heb mijn orders, smid", sprak de
sergeant meer kortaf.
„Maar gij gaat inderdaad verder dan
uw orders", wierp Lady Patience in het
midden. „John Stich is trouw en eerlijk,
^ij doet hem onrecht aan door zulk onbil
lijk wantrouwen".
„Exuseer, juffrouw, ik ken mijn plicht,
't Is niet, dat ik den smid wantrouw, maar
in dezen omtrek houden zich vele rebellen
verborgen en ik heb bepaalde bevelen, om
in het bijzonder één hunner op te sporen,
Philip Gascoyne, graaf van Stretton, van
wien men weet, dat hij in deze streek is".
John Stich viel hem met een luiden uit
roep in de rede:
„Maar daar is toch voor een aanzienlijken
Lord geen plaats in een armoedige smidse,
ge verkwist uw tijd".
Mijn orders zeggen, dat ik het recht heb
te zoeken", sprak de sergeant op krachti
ger» toon, „en ik zal dat doen".
Toen keerde hij terug tot zijn soldaten,
die buiten op post stonden.
„Mannen, volgt mij 1" sprak hij, de sme
derij binnentredend. Gelukkig waren de
uiterste hoeken van de werkplaats in het
donker en Patience had haar hoed over
haar hoofd getrokken en zich dicht in haar
mantel gehuld, anders zouden haar doode-
lijke bleekheid en haar verschrikte, oogen
haar op dit oogenblik, in weerwil van haar
zelf, verraden hebben.
Maar de brave John stond den sergeant
in den weg.
„Kijk eens hier, sergeant", sprak hij!
kalm, „ik ben geen man van woorden maar
ik ben een vrijgeboren Engelschman en
mijn huis is mijn kasteel. Het is een be
leed iging voor een vrij en eerzaam burger,
dat soldaten zijn huis doorzoeken alsof hij'
een schelm was. Ik zeg je, dat je niet
zult binnengaan; trek dus af als je leven
je lief is".
„Smid, je bent een gek", zei de ser
geant, schouder ophalend, „en je doet je
zelf kwaad".
„Laat dat zijn zooaJs het wil, man",
sprak John. „Men vindt gekken bij eiken
stap door hot leven. Gij zijt een vreemde
ling in deze streek en gij kent mij niet,
maar iedereen zal u zeggen, dat John Stich
doet, wat hij eenmaal gezegd heeft. Zoo
dan, vooraf gewaarschuwd is vooraf gewa
pend, sergeant, hè?"
Hierop had de sergeant maar één ant
woord en dat was het bevel tot zijn
troepje:
„Komaan, mannen, volgt mij! En gij.
John Stich" voegde hij er luid en beslist
bij: „op zij, in naam des Konings!"
De mannen stonden rondom den sergeant
met do geweren in de hand, gereed, om op
bevel terstond aan te vallen. John Stich
stond tusschen hen en een kleine deur,
waarachter Philip graaf van Stretton' stond,
bereid zijn leven zoo duur mogelijk te
verkoopen.
Dat hij ter dood zou worden gebracht,
als hij gevangen werd genomen, was hem
volkomen duidelijk, alsmede aan zijn lief
hebbende zuster, die, met bijna bovenmen-
schelijke wilskracht, heldhaftige pogingen
deed allen uiterlijken schijn van onrust te
bedwingen. Het was mogelijk, dat een dier
zes soldaten Lord Stretton van uiterlijk ken
de en het was niet waarschijnlijk, dat zij
niet zouden denken aan die twintig guinjes,
een groote som in die dagen den
prijs, dien het gouvernement wilde betalen
voor het hoofd van een rebel.
Philip was bij parlementsakte ter dood
veroordeeld. Zoo hij nu gevangen werd ge
nomen, zouden noch gebeden, noch schen
kingen, zelfs niet bewijzen zijner onschuld
hem beschermen voor een gedienstigen ma
gistraat, die er op stond zijn plicht te
doen. Een korte opsluiting in het raadhuis
van Brassington en de uitvoering van het
doodvonnis den vólgenden morgen, dit wa
ren de vreeselijke visioenen, die Patience
voor oogen stonden, toen zij in haar angst
en wanhoop zich tot God om hulp wendde.
Zonder twijfel besefte John Stich even
zeer de grootte van het gevaar en vastbe
sloten te strijden voor het leven van zijn
heer, zwaaide hij den zwaren hamer boven
zijn hoofd en daar was iets in de oogen
van den kraebtigen man, dat den sergeant
even terughield vóór hij het beslissend com
mando gaf.
Zoo was er een oogenblik van doodelijk'
stilzwijgen, terwijl al die harten wild klop
ten van heftige emotie. Een oogenblik, on
kele seconden, terwijl zelfs natuur en tijd
schenen te wachten op de volgende nood
lottige minuut.
Toen werd er plotseling een stem, een
frissche, jonge, vroolijke stem gehoord, die
daar zong:
„Mijn schoon e witte roos".
„Hot was niet ver af; op zijn hoogst een
twintig ellen en het geluid scheen nu do
smidso al meer en meer te naderen In
stinctmatig, hoe kon het anders, keerden
sergeant en soldaten zich om, om naar bui
ten te zien. Daar was een too vermacht in
die blijde, jonge stem, zuiver als die van
een leeuwerik, die zijn heerlijk vrededeuu-
tje helder zingt.
Toen zagen zij een vreemdeling, elegant,
ja bijna pronkerig gekleed; zijn donker, on-
gepoederd haar was met een breeden strik
achter iri zijn nek vastgebondenhij h&d
keurige"kant Om zijn hals en polsen en
er was geen spatje modder op zijn fijne,
goed zittende kleeding. Hij hield een fraai
kastanjebruin paard bij den teugel en na
derde zingende.
Ook Patience, voor wie deze gelukkige
interrumptic was als de stroohalm voor
den drenkeling, had zich omgewend om tö
zien naar den aankomenden vreemdeling.
(Wordt vervolgd).