-ZONDAG5
L&ID5CH DA
OTP
AD*
blAD
1<5ËK
RECEPT,
Zaterdag* 30 Augustus.
Anuo $.@1.3.
fiijiitiifiiiiiimij
êiiiïtïi?
iW
è6 #êéé*éêèd#e*d* Ail
CINEMA.
Iets over de krant in 1813.
HVG9ËME.
Langzaam, maar zeker wordt de hygiëne
een koningin, die overal haar chemisch ge-
rednigden schepter zwaait. Op kantoren en
scholen, in huigezin, stad en gehucht, overal
hoor je over hygiëne praten.
„Dit of dat is niet gezond" is aan cle orde
van den dag.
Je mag niet poodjebadön, want dat is
niet gezond.
Jo mag geen vleesch eten, want dat is
niet gezond.
Je mag niet laat opstaan, want dat ie
niet...
Je mag jo niet te dik kleeden, want dat
is...
Je mag je vooral niet te dun kleeden
want....
Je mag
Je mag letterlijk niets meer tegenwoor
dig.
Als je 's avonds na het eten moo
bent van een heclcn dag hard werken en
bost kans zou zien om stiekum in te dutsen,
dan schrik je nog net voor den dommel over
eind en bedenk je, dat slapen na het eten
niet gezond is. Als je aanleg hebt voor corpu
lentie en dol oent op rijstebrij, dan zul je
het wel leolijk laten om je er aan te wagen.
Als we nog een beetje verder z-ijn, schuurt
het meisje de trappen met gekookt water
en heeft zij voor elk werkje een afzonderlijk
paar handschoenen: één paar voor hot aan
pakken van het brood, één paar voor het
dekken van de tafel. Aan alle kinderen tot
16 jaar worden van rijkswege mutsjes ver
strekt met het opschrift: „Kiss me not", en
last not least wordt overal van gemeentewe
ge het houden van katten en honden ver
boden, omdat zij heel dikwijls de overbren
gers zijn van bacillen.
Een Fransch professor heeft uitgerekend,
dat deze lieve diertjes, die gewoon zijn hun
aanhankelijkheid Joor likken te betuigen,
niet zelden lijden nan tuberculeuze aandoe
ningen. Honden hebben er meer last van dan
katten. Yoor honden vond professor Pierre
Cadiot heb percentage 4, voor katten onge
veer l£. Yan dc 200,000 honden, die in Pa
rijs zijn, zijn er dus 800 ziek en in heel
Frankrijk hebben er 160,000 tuberculose.
Als het geen Fransch professor was, dan
Bon je haast gaan donken, diat hot onder
zoek in Amsterdam was ingesteld, om een
nieuw wapen in de hand te hebben bij de
bestrijding van het ontzettend toenemende
honden en kattenaajital.
Want als iets de menschen tegenwoordig
kan bewegen om zich wat te ontzeggen, dan
is het toch zeker de hygiëne. („Hbld.")
Zonderlinge regenbuien.
Behalve dc gewone, allcdaagsche mot-,
plas- en slagregens, hagel- en sneeuwbuien,
enz. wordt door alle tijden heen melding
gemaakt van een ander soort „buien", die
geen water, sneeuw of hagel gaven. Voort
durend brachten zij grooten schrik teweeg
in volcn gemoederen.
In 582 viel te Parijs een bloedregenhet
roode vocht viel uit duistere wolken, en
de menschen liepen rond met reusachtige
bloedvlekken op hun kleeren, zoo groot en
afschuwwekkend, dat men zich voor elkaar
schaamde. In dc twaalfde eeuw hoort men
weer van dergelijke zonderlinge meteorolo
gische verschijnselen. In 1117 hoorde men in
Lombardije dagenlang allerlei onderaard-
Bche geluiden. De bevolking werd hierdoor
verontrust, maar toen er plots een bloed
regen neerviel, werd de angst van het volk
lóó groot, dat de kerken propvol liepen.
In 1543 is een bloedregen geconstateerd
in Barendorf, in Westfalen. In 1560 „bloed-
regende" het te Leuven. In Eiden, in Oost-
Friesland, viel in 1571 eens op een nacht
zooveel bloed, dat over een oppervlakte van
vijf k zes mijl de grasvelden een purpcr-
roode kleur kregen. Den zeventienden
Maart 1769 viel in Frankrijk een soort roo
de regen, die dik, slijmerig en stinkend
was.
Ook in do tropen vallen meer dan eens
roodachtige regens. De Engelsche chemicus
Steele ia er onlangs in geslaagd, de sa
menstelling er van vast te stellen. Hij on
derzocht ook een „bloedregen", die in de
nabijheid van Sydney gevallen was. Meer
clan 69 pCt. bestond uit. zand cn onoplosbare
stoffen; verder zat in het „bloed" wat alu-
minium en eindelijk ook ijzer-verbindingen,
waardoor het water een roode kleur kreeg.
Voorts vond de chemicus er in magnesium,
calsium, zwavelzuur, kiezolzuur en nog en
kele andere stoffen.
Slapeloosheid als inbeelding.
De Frankfortsoho prof. dr. L. ErdiDgei
zegt daaromtrent in een tijdschrift:
De zoogenaamde slapeloosheid, als zij een
maal door een of andere oorzaak ontstaan
is, blijft dikwijls voortbestaan door autosug
gestie, diat is in goed' Hollandsch: inbeel
ding.
Zulke ziekten zijn voor een dokter vaak de
moeilijkste gevallen. P e overtuiging niet te
kunnen slapen, is bij de patiënten zóó sterk
dat zij daarom niet kunnen slape.i.
De patiënt draait zich op zijn bed rond,
geraakt in een zenuwaohtigen toestand, die
hem nog verder van den slaap afbrengt.
Bij andere personen begint de slapeloos
heid na een te vroeg ontwaken. Dikwijls
staat ait in verband met de spijsvertering,
dat wil zeggen, de slaap wijkt, zoodra de
maag ledig is. Zulke patiënten zouden dus
goed dóen vóór het naar-bed-gaan een maal
tijd te nemen, of des nachts iets bij de hand
te hebben.
Er zijn ook gevallen van een gëringeren
graad van slapeloosheid, die ontstaan door
overspanning, overmatig rooken, koff'e- of
theedrinken. Ook kunnen vele menschen
niet slapen wegens de zorgen van den dag,
dlie hen des avonds niet verlaten.
In alle lichte gevallen van slapeloosheid
beveelt prof. Erdinger aanvoor het naar-
bed-gaan 'n weinig voedsel te gebruiken; tot
het naar-bed-gaan lezen, hetwelk dan, even
als het tellen tot 100, dat wel wordt aanbe
volen, de aandacht afleidt en de hersenen
vermoeit; het zal echter van de soort van
lectuur afhangen: tijdschriften en romans
deugen niet; het wasschen van het boven
lijf 's avonds; en goede beweging van het
lichaam alvorens te bed te gaan.
Broodomelet.
320 gram oud brood, zonder korst, 372 d.L.
melk, 3 eieren, 80 gr. suikervanielje, 65 gr.
boter, gestoofde vruchten.
Bereiding: het brood in de warme melk
fijnwrijven, de helft van de suiker bijvoe
gen, het merg van een vanieljestokj o, do
eierdooiers en het laatst het stijfgeklopte
eiwit.
De helft van de boter in een koekepan
laten smelten, er do helft van de in melk
fijngewreven broodmassa bijvoegen, dezen
keek aan den onderkant lichtbruin bakken,
met behulp van een deksel keeron en den
anderen kant bruin laten worden. De- ome
let op een verwarmden schotel laten glijden,
bedekken met een laagje gestoofde vruch
ten en daarna de tweede helft er overheen
leggen, die op dezelfde manier gebakken is.
Den bovenkant bestrooien met wat fijne
suiker.
ALLERLEI.
Willy.
Hoewel de oude heer goedhartig was, had
dit toch zijn grenzen. Als hij bemerkte dat er
ihisbruik van gemaakt werd, was het geen
wonder, dat hij boos werd.
Bijvoorbeeld. Op een goeden dag vond hij
een klein meisje, dat verschrikkelijk zat te
huilen op de stoep van een kerk. Hij ging
naar haar toe en tikte haar op de wang.
„Wat scheelt er aan, kleine meid vroeg
hij heel vriendelijk. „Hebben ze je wat ge
daan?"
Het kind droogde haar tra-nen aan ee»n
punt van haar boezelaar.
„Neen, meneer," snikte zij: Willy is
weggeloopen en heeft mij hier laten zitten."
De goedhartige oude heer gloeide va-n ver
ontwaardiging.
„Dat is leelijk van hem. Hij moest een
pak slaag hebben. Kom, willen we hem
gaan zooken?"
Op den hoek van de straat vond het- klei
ne meisje een goede kennis in do gedaante
van een man met eon bakkerskar.
„Hebt u Willy ook gezien?" vroeg zij Hem.
Do oude heer, die haar vuile kleine pootje
vasthield, luisterde belangstellend.
„Ja, ik heb hem gezien. Hij holde cle straat
door, dien kant uit."
„Kom", zei het kleine meisje, deai ouden
heer meetrekkend.
Zij trokken van de eene straat naar de
andere, en de knieën van don ouden heer!
begonnen al te knikken. Het meisje keek'
nieuwsgierig achter alle handkarren en asck-
bokken, die op straat stonden, loerde in elk
portiek, maar geen Willy versohoen.
„Hoe ziet die jongen er zoo wat uit?"
informeeerdo de oude heer hijgend, na een
halfuur vruchteloos jagen.
Het. kind staarde hem aan.
Willy? Maar diat is geen jongen. 't Is
mijn hondje O, kijk clear komt hij net aan
En dadelijk liet zij den goeden ouden heer
los en schoot toe op een vet, vuil mormel,
dat zij aan haar hart drukte
Maar de vriendelijke oude heer glimlachte
niet. Hij tikte driftig met zijn stok op het
asphalt en ging woedendi zijns weegs.
Uit een onderwijzersver-
e e ii i g i n g.
Nadat besloten is tot het zenden van een'
Tekest om verhooging van salaris, richt de'
voor2?itter een slotwoord tot den hoer X.,
die nu al 25 jaar lang gestreden heeft- om
voor de onderwijzers do plaats, enz., enz.
Algemeene instemming. De vergadering'
zingt „Lang zal hij loven!"
Het gezang verstomt. De jubilaris staat
op en vraagt alleen:
„Waarvan zal ik zoo lang leven?"
Daverend' applaus.
Ook een snuggere'!
Schoolopziener (de klas ondervragend*):
,„En nu,, jongen», wie heeft „^Lucifer"
geschreven?"
Bang jongetje: „Ik heb 't niet gedaan,
meneer
Schoolopziener (denzolfden avond tot den,
burgemeester van het dorp): „Leuk geval
vandaag! Ik ondervroeg een klas, en vroeg
een jongen wie „Lucifer" geschreven had
en hij antwoordde huilerig: „Ik heb het piet
gedaan meneer!""
Burgervader (na luid en lang gelaoh):
„Ha, haDie is goed! En de kleine aap had
het natuurlijk wel gedaan?"
Taxatie.
Zij „Hoe vindt je, dat mijn nieuwe hoed
er uit ziet?"
Hij: „Hm! als twee maanden salaris,
dunkt me
In hotreetaurant.
„Neem me niet kwalijk mijnheer, ik moet
een zeer dringend gesprek voeren en u
neemt al twintig minuten die telefoon in
beslag, zonder een woord te spreken!"
„Pardon, ik'ben in gesprek met mijn
vrouw."
Dan...
Onlangs las ik op een postwissel, dien mijn
dienstmeisje ontving: „Lieve dochter, ik
zend1 je hierbij twee gulden; mocht je dezen
postwissel niet ontvangen, schrijf het mij
dan dadelijk. Jc liefhebbende moeder."
Grof.
Koopster: „Ts dit heusch echt ivoor?"
Koopman: „Denkt u misschien, dat olifan
ten óók valsche tanden hebben?"
Milddadig.
De eene bedelaar tot den anderen:
„Yandaag zeg ik tegen een meneer, dat
ik twaalf kinderen thuis heb. En een kwar
tier later komt me de man met een sprook
jesboek aangedragen."
lit light
ifl
ii|K
•V VAN ME.'
UIT HET FRANSUH.
(Nadruk verboden).
De twee jongedames zaten bij elkander
in het salon, iede* een kopje thee in de
aand de hoer Johann Schneider, die bij
ben had gezeten, nam juist afscheid.
Hij zeide tot Maria„Blijf nog maar een
peetje praten met je vriendin."
„Zooals jc wilt, beste man, maar jc stoort
ons absoluut niet. Wij hebben elkander geen
geheimen te vertellen.''
„Mijn lieve vrouwtje, twee vriendinnen
hebben elkaar altijd wat te vertellen. Ik
5a maar heen, en vanavond gaan wc samen
aaar de Cinema."
„Zullen wc Clara ook meenemen?"
„Dat is in orde. Adieu."
Juffrouw Bloch keek hem na.
„Wat is dat een aardige man, die man
van jou."
„En hij is zoo goed voor mij
„D.faar ik begrijp eigenlijk heelemaal niets
ran je huwelijk, Marie. Ik ben twee maan
den uit de stad, ineens, knap daar is de
juffrouw getrouwd. Ik ben er nog niet van
bekomen, zoo gauw als dat in zijn werk is
gegaan."
„Ik bekom er zelf ook niet van, maar dat
vraag ik niet!"
„Was het een liefde op het eerste ge
zicht?"
„Ik zal het je vertellen, 't Is zoo grappig,
je zult er om lachen. Jo weet, dat moeder
en ik er aan wanhoopten ooit nog iets van
mijn broer Paul te hooren?"
„Heb je nog altijd niets van Paul ge
hoord?"
„Wij hopen, dat hij nu eindelijk uit den
Balkan terug zal koeren. Je weet, hoe het
is. Dat hij eigenlijk altijd er naar had ver
langd, net zoo als mijn man, oen oorlog van
dichtbij te zien, en dat hij daarom als oor
logscorrespondent is opgetreden. Mijn man
heeft nog meegevochten aan den kant van
de Bulgaren."
„Hoe interessant."
„Het beleg van Adrianopel heeft hij nog
meegemaakt."
„Vertel or eens iets van. Hoe weet je,
dat Paul terug zal komen?"
„O I dat is heel eigenaardig. Wè hebben
een brief van hem gekregen. Alleen, de
datum ontbreekt geheel."
„Dus is het mogelijk, dat de brief voor
9en paar maanden al geschreven is?"
„Dat hoop ik niet."
„Maar je moet me nog vertellen, hoe je
inet je man hebt kennis gemaakt."
„Je weet, dat wij dezen zomer in Norder-
ney waren. Daar hebben we Schneider lee-
r<?n kennen."
„Oo
„Mijn moeder en ik hoorden, dat hij een
officier was, die bij Adrianopel werd ge
wond. We kwamen op de godachte, dat hij
Paul misschien had gezien. Dat was een
dwaas idee van ons, maar kort en goed, ik
vroeg hem er op een dag naar. Het was op
pen mooien morgen aan het strandfel
•heen de zon. Het was praohtig weer."
„Wat zul je er knap hebben uitgezien."
„Ik weet niet, of ik er knap heb uitge
zien maar hij vond het, on dat is de hoofd
zaak."
„Dat is met een huwelijk geëindigd."
„Je zegt het. Natuurlijk kon hij ons niets
over Paul zeggea. Maar wij zijn getrouwd,
heel in stilte, met de vier getuigen cn oen
paar bloedverwanten. Daarom heb ik jo
maar niet geschreven, om te komen. Mijn
moeder had natuurlijk alle mogelijke infor
maties ingewonnen. Je kent haar. Nu, je
begrijpt, dat wij niets anders dan goede in
lichtingen over hem kregen. Zijn eenigc mis
stap was, dat hij meegevochten heeft in oen
oorlog, waar hij niets mee te maken had.
„Een aardige man is hij."
„Ik zou echt gelukkig zijn, als Paul bij
ons was."
„Daar komt dc heer Schneider weer
aan."
Zij begaven zich samen naar de Cinema.
„We krijgen tooneelen uit den Balkan
oorlog te zien."
„Dat is heerlijk, manlief; dan zul jo er
ons alles van uitleggen."
„Daar is een fotograaf geweest, ik geloof
een Amerikaan, die het Turksche leger een
tijdlang heeft gevolgd, met zijn toestel, om
films op te nemen. Een moediger kerel be
staat er, denk ik, op de hcele wereld niet.
Hij draaide zijn opnamen af onder hot he-
vigsto geweervuur, zoo rustig, of hij in zijn
atelier stond. Hij moet wel met interessan
te beelden zijn thuisgekomen. Als hij 't is,
die het heeft opgenomen, zul je wat moois
zien/'
Zij traden de donkere zaal binnen.
Op het zwarte scherm kwamen de hel
verlichte tooneelen, achter elkander. De
muziek speelde militaire marschen
Zij zagen een ontzaglijke vlakteop dert
achtergrond bergen. Cavalerie naderde.
Dat was het oogenblik van chargecren en
het publiek zag cle hollende paarden, het
leek, of zij op de zaal afkwamen, de kop
pen der beesten waren precies en duidelijk,
't Leek, of de aanval op de zaal wcrcl on
dernomen toen werd alles wit. Afgeloo-
pen.
Een nieuw beeld. Schaduwen komen op;
vervangen, verdwijnen. Een troep soldaten
komt voorbij een hoeve. Een Turk ziet men
met twee eenderi in de hand, hij houdt de
vogels bij den poot vast, zc bewegen zich
angstig, men ziet hem komen, gaan, ver
dwijnen. Een troep blinkende geweren, een
fluit in het orkest laat haar scherpe tonen
hooren, een troep Bulgaarsche infanterie
komt voorbij, een paar soldaten wankelen,
door het doodelijk Jóód getroffen
„Mijn Hemel", fluisterde Maria, „is 't
dan waar, gebeurt dat zoo in den oorlog?"
Een vage verontwaardiging had haar aan
gegrepen over zóó groote wreedheid. Zij
staarde in de richting, waar haar echtge
noot zat, die fluisterde: „Wat wil je, mijn
beste, dat. is nu eenmaal dc oorlog."
Weder een nieuw beeld.
De Bulgaren rukten aan, men herkende
hen aan het volkslied, dat het orkest speel
de. Zij schoten en mikten op een onzicht-
baren vijand. Men aanschouwde hier den
geheclen veldslag. Een der mannen wordt
neergeschoten, valt, de handen vooruit.
Daar rukt een troep aan, een slanke, blon
de officier staat aan 't hoofd.
„Dat is Johann
„Mijnheer Schneider, dat bent u."
De kapitein glimlachte.
„Die duivelsche kerel, hij heeft me wel
getroffen."
Hij keert zich naar zijn vrouw toe, be
merkt, hoe zc beeft.
„"VVat heb je, Marie?"
„O! je zoo tc zien, te merken, welk ge
vaar je loopt. Dat is de werkelijkheid. Wat-
ben ik bang
„Wil jc weggaan?"
„Nee! !Nec! Als Paul er nu ook bij
kwam."
Zij zweeg. Zij zag 't wit-blank op het
scherm. Het donker kwam op. Ze aan
schouwde een fort, verschansingen, kanon
nen, die hun blanke staal vooruitschoten.
De Bulgaren en Turken waren handge
meen. Een jonge man onder de Turken was
steeds vooraan.
Een rauwë kreet woerklonk. De jonge
vtouw staarde naar deze figuur, naar deze
figuur alleen.
„Daar heb je Paul. Ik herken hem. Hij
is 't zeker."
De hoer Schneider verbleekte, greep de
hand zijner vrouw.
Daar verscheen hijzelf in den kring, hij
leefde, gaf bevelen. Hij trok zijn sabel cn
hief deze op, dc geweren der soldaten wer
den gericht.
Marie hief zich in cle hoogte, huilde,
strekte haar armen uit.
„Houd op, houd op. Schiet niet, Johann,
Paul is het. Paul! Paul!!"
Alles werd weder blank op het scherm,
men zag niets dan het vale, vlakke doek.
Men hoorde niets dan de zachte melodie uit
het orkest.
Mevrouw Schneider was bewusteloos neer
gezegen.
Tusschön de krant van tegenwoordig en
die van een eeuw geleden is kwalijk een
vergelijking mogelijk. Zij neemt in het le
ven van het volk nu zoo ongelijk grootere
plaats in dan toen, en biedt zoo onvergelij
kelijk veel meer. Al dadelijk konden er des
tijds vele menschen niet lezen nu zijn ze
te tellen, die het niet kunnen. Destijds las
men meer boekenvoor con groot doel der
bevolking is tegenwoordig het blad, dat
dagelijks, of dat eens of tweemaal in de
week verschijnt, het eenige wat men leest.
Of dit bij vroeger een vooruitgang is, zul
len wij in het midden laten. Dan hebben
dc kranten tegenwoordig, door hun groote
re oplaag, de talrijke advertenties, het ge
mis van dc lasten, die een eeuw geleden en
nog lang daarna op de kranten drukten,
over meor geld te beschikken 0111 zich goed
uit te rusten.
Men bedenke verder wat de draaipers
voor het vlugge drukken, de spoorweg,
stoomtram, stoomboot voor den snellen
aanvoer van brieven en binnen- en buitcn-
landsche krant-en tco gebrwikc vnn een re
dactie, ou voor de vers»*!aiding vnn hc-t
blad, bettekenen welk een omwenteling te-