Hoa as4©o,
1ÏACIBLAB, Zaterdag* 9 Augustus. Serste Blad.
Asmo 1913'.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Ee wettige erfgenaam.
In „V an Onzen T ij d" licht prof,
mr. A. A. H. Struyoken toe, waarom het
algemeen kiesrecht in het pro
gram der rechterzijde opgenomen dient te
'gorden.
Het gaat dus in beginsel niet langer om
algemeen of beperkt stemrecht,
maar om den vorm, waarin de alge-
me e n e volksvertegenwoordiging zal wor
den ingevoerd, als huismanskics-
recht met de noodige aanvullingen en
correcties, of als algemeen indivi
dueel. stemrecht.
Maar is er dan reden voor de rechter
zijde, thans zich vóór den tweeden vorm
te verklaren? Ja, die reden is er. Voor
eerst heeft ©n had heb huismanskiesrecht
volstrekt niet de instemming van de ge-
heele rechterzijde; het is opgebouwd op
een staats wij sge e rig© constructie van dr.
Kuyper, die buiten zijn eigen partij slechts
door weinigen werd aanvaard; voor zoover
men mede-ging, geschiedde zulks veelal uit
opportuniteitsgronden. Mr. Lehman ge
voelt voor het huismanskiesrecht niets;
prof. Fahius acht het evenzeer uit den
booze als het algemeen e stemrecht; in den
Algemeen en Bond van Nederlandsohe Ka
tholieke Kie-svereenigingen werd aan het
z.g. organisch kiesrecht, ja, de voorkeur ge
geven, maar met een meerderheid van
slechte 52 stemmen tegen 43 voor het indi-
vidueele stemrecht en 10 stemmen in blan
co; in de Staatscommissie 1910, waarin
toch 11 leden van de rechterzijde en 8
leden der linkerzijde waren bsnoémd, was
voor het gezinshoofdenkiesrecht geen meer
derheid te vinden.
In de tweede plaats leidt h'ejt„gezinshoof-
denkiesrecht met de daarbij •- -onmisbare
correctieven, loyaal uitg e v o e r d tot
vrijwel hetzelfde resultaat als bet alge-
in een e stemrecht. Daarover ij;'men hét,
ook ter rechterzijde, vriiwel eens: Lohman,
Fabius, De Geer, De Waal Malefiit e.a.
hebben zich daarover in alle duidelijkheid
uitgesproken. In de derde plaats: met het
hu-isma-n skies recht is de kiesrechtstrij d
met de Grondwetsherziening niet uit; zoo
wel over de hoedanigheid van ..gezins
hoofd", als en vooral over de vraag, wie,
behalve de gezinshoofden, in of buiten een
gezin levende, geacht moeten worden .,een
zelfstandige plaats in de maatschappij" in
te nemen, kan en zal de strijd bij de tot-
sten d-koming dor kieswet opnieuw ontbran
den. En men verlangt toch algemeen op
dit punt naar rust-
Maar met de Regeeringsformule van liet
gezinshoofdenkiesrecht is t-och een uitwer
king in dc Kieswet mogelijk, waardoor
niet een aanmerkelijke uitbreiding van
't tegenwoordige getal kiezers zoude wor
den verkregen. Dat schijnt inderdaad 7.00,
ten minste, de Redactie van „De Tijd"
rekent daarop. Hoe men zulks met betrek
king tot de gehuwde mannen mogelijk
acht, weet ik nietmet betrekking tot de
ongehuwden is het zeker denkbaarmen
zal den kring van lien, die „een zelfstandigo
plaats in de maatschappij innemen", in de
v/et zóó eng kunnen trekken als mon wil.
Maar daarin juist ligt de hoofdreden, die
formule niet langer te handhaven: men
houdt daarin een slag om den arm, waarvan
de tegenstanders van kiesrechtuitbreiding
reeds nu beloven, gebruik te zullen maken.
En al staat nu wel vast, dat zij hierin niet
zullen slagen, men wekt bij de bevolking
met het gezinshoofdenkiesrecht een achter
docht, die men bij het openlijk partijkiezen
voor het algemeen kiesrecht niet béhoeft te
vreezen. Aan Min. Heemskerk kan men ant
woorden, wat hij zelf heb Ministerie-Do
Meester, met betrekking tot het blanco-ar
tikel verweet,,Is het eenvoudig om het
algemeen stemrecht te doen Dan zeg ik
zeg het oprecht, en stel het voor, dan we
ten wij het." Alles, wat er toe kan bijdra
gen, de bevolking in onzekerheid te laten
omtrent de ware bedoelingen der rechter
zijde, moet worden losgelaten daartoe be
hoort het gezinshoofdenkiesrecht.
In „Stemmen voor Waarheid
en Vrede" bespreekt dr. A. W. Brons
veld den politieken toestand en
merkt op, dat dr. Kuyper d© tariefsher
ziening heeft losgelaten, terwijl de
Roomsch-Katholieke hoogleeraar Struycken
een concessie deed ten aanzien van het al
gemeen stemrecht.
,,Zoo is er ook", concludeert de schrij
ver, „in de coalitie-gelederen een zekere
gisting".
Dr. Bronsveld besluit aldus :v
„Zou 't onmogelijk wezen, dat er toe
nadering kwam tusschen een fractie der
„christelijke" groep en een deel der libe
ralen? Ik kan mij een program denken,
dat de instemming zou hebben van vele
christelijk-historischen en van vele leden
der concentratie. De kern van ons volk
wil niet de coalitie, maar ook niet de
sociaal-democratie. Er zou, denk ik, veel
overleg en zelfverloochening toe vereisoht
worden, om een toenadering tusschen de
genoemde fracties tot stand te brengen.
De liberalen moeten de illlusie laten va
ren, dat zij de meerderheid in ons land
uitmaken, en zijn aangewezen, om ons te
regeer en. De verkiezing van Juni heeft
getoond, dat ons volk ook afkeerig is van
j de coalitie. De sociaal-demoraten hebben
I zichzelven een brevet van onbekwaamheid
j gegeven, om ons land mede te besturen,
j Welnu, is er dan niet. in dit een en ander
een aanwijzing tot dc vorming van een
middenpartij, die, alle uitersten vermij
dend. op het terrein van sociale wetgeving,
van kiesrecht-uitbreiding, van onderwijs,
koloniën en financiën, voldoening geeft
aan hetgeen de tijdsomstandigheden
-eischen, en er tegen waakt, dat kerkelijke
overwegingen den doorslag geven bij het
doen van benoemingen?
Mogen wij ons hier beroepen niet op dc
belangen van een partij, maar van heb va
derland en zou de zelfverloochening te
groot wezen, v©re:®oht om front te maken
tegen de sociaal-democratie ter een er-, en
tegen het clericalisme ter ander er
enjde V9
Haar den schoolvr ede is de titel
van een opstel van den heer C. F. A. Zer-
nicko in „Onze Eeuw.":
„Indien wat men hoopt inderdaad werke
lijkheid wordt en de lib. partij niet alleen
voor 't oongenblik haar eenheid herwint,
maar ook daarna bekwaam bevonden wordt in
hoofdzaken van staatsbeleid één lijn te trek
ken, wat mag dan van haar in betrekking
tot het sohoolvraagstuk worden verwacht?
Tn de eerste plaats dan de erkenning, dat
niet kan worden volstaan met de onder-
wijsparagraaf, die zij in haar concentratie»
program heeft geschreven. Wat er staat ka.n
blijven staan: „Onverzwakt moet ook als
waarborg voor de deugdelijkheid van het
gehecle volksonderwijs de openbare school
worden gehandhaafd Herziening van het
schoolwezen en verbetering van de opleiding
en de positie der onderwijzers, ten einde het
volksonderwijs op hooger peil te brengen,
is dringende eisoh." Dat is alles goed, ma-ar
het is niet- genoeg. Wil men den sohoolvrede
en wie zou dat niet willen? dan moet
men de werkelijkheid onder oog-en durven
zien. Het bijzonder onderwijs heeft recht op
openlijke erkenning en waardeeriiig ook in
dien zin, dat het als een onmisbaar element
in de volksopvoeding wordt aangemerkt. Als
zoodanig heeft het recht op ruimen onder
stand, mits het in riv" daarvoor ruime staats
inmenging verdraagt. Niets voor niets! Do
paedagogisehe beginselen'moeten vrij blij
ven, het spreekt vanzelf, maar die beginse
len mogen geen oorzaak worden dat het on
derwijs in kennis en vaardigheid minder
waardig wordt.
Maar ook buiten alle wetgeving om blijft
er nog veel te wen sob en. Aan de linkerzijde
zou de verheerlijking der openbare sokooi
als kweekplaats van echte godsdienstzin en
van ware verdraagzaamheid als onnutte phra-
seologie moeten worden opgegeven. Laat het
openlijk erkend worden, dat de geschiede
nis van Groen van Prins ter er tegenover Van
der Brugghen in het gelijk gesteld heeftde
openbare school is mee-r en meer geworden
een school voor zuiver maatschappelijk on
derwijs. Daar mag niemand een verwijt van
gemaakt wordendat hebben niet de onder
wijzers, dat heeft de „geest der eeuw" ge
daan. Maar daaruit mag niemand de gevolg
trekking afleiden, dat de openbare school in
ethiseh-paedagogisoh opzicht de mindere zou
zijn geworden der bijzondere school. De lage
re school, hoe voortreffelijk ook ingericht,
kan nooit meer geven dan een deel der opvoe^
ding; het andere deel moet aan het huisge
zin en aan de Kerk worden overgelaten. De
Kerk heeft hier inderdaad een roeping te
vervullen, die zij al te lang tot haar eigen
schade en niet minder tot schade der jeugd
verzuimd en verwaarloosd heeft. De wet op
het lager onderwijs geeft haar de vrije be
schikking over de lokalen, zoo noodig ver
warmd en verlicht. Waarom maakte zij daar
niet meer gebruik van?
Niet minder krachtig en vastberaden ech
ter moeten de voorstanders eener nationale
school zioh weten te verzetten tegen het
drijven der uiterste linkerzijde, die een „neu
traliteit" propageert, welke- de school bui
ten het volksleven zetten zou en haar van
veler liefde en sympathie zou doen ver
vreemden. Waar dat verzet niet baten mocht
daar riohte men schoolverenigingen op, die
dan de voor velen onbruikbaar geworden
openbare school zullen vervangen door vrije
scholen, die niet zóó neutraal zijn, of zij dur
ven op nationale feestdagen de vlag uitste
ken en een schoolfeest organiseeren".
In „De Vrouw" is een stuk opgeno
men over het treurig 1 01 van de g e-
zelschapsj uff rouw. Iemand schreef
daarover
Een zeer groot gotal biedt zich aan om
zonder salaris haar diensten te verleenen,
alleen maar willen werken om bezig te
zijn, of om uit een minder aangename hui
selijke omgeving te komen, of om een kans
te loopen mee op reis te gaan enz., maar
ik heb meer hot oog op die meisjes, die nu
eenmaal de wereld in moeten, die voor
zichzelven moeten zorgen, die soms een har
de jeugd achter zich hebben, weinig school
hadden om voor een gering loon haar krach
ten te geven en werkzaam te zijn als juf
frouw, iets meer dan een dienstmeisje, min
der dan een huisgenoote, behandeld als een
uitgestootene. Gelukkig zijn er loffelijke
uitzonderingen. Let evenwel op', dat zij,
die het het hardst noodig hebben en de
grootste verschoppelingen worden, zij, die
moeten, en als opgejaagd vee van den
eenen naar den anderen dienst trekken,
juist in zulke families terecht komen, waar
het geen meisje langer dan een maand
kan uithouden. Dan komen zo bij een adel
lijke familie, die mee moet doen eigenlijk
financieel geen juffrouw kunnen houden,
maar zoo gaarne zeggen op haar diners of
kransjes: O, daar zorgt mijn juffrouw van
gezelschap voor, of mijn juf doet dit of
dat.
Ondertusschen wordt gemelde dame on
dervoed, thuis kwalijk behandeld, en nog
minder geteld dan de dienstmeid of werk
ster. Gaan deze laatsten met een vrijer
avond of middag uit, zij blijven tot na
tienen soms uit, de juffrouw moet voor
negenen 'thuis zijn of gaat de familie uit
dineeren, dan moet ze „Azor" verzorgen en
mag volstrekt niet de deur uit. Een boter
ham met groene kaas is voor vandaag dan
wel eens voldoende en thee zetten voor
haar alleen hoeft-niet, want weet je „'t
gas", enz. Verder uitwerken behoeft dit
thema niet. Een ieder kan het aanvullen.
Ge begrijpt, dat het lot dier meisjes niet te
benijden is. Is nu de diensttijd om, dan
ja dan? Waarheen? Met 15 gulden sa
laris, soms minder, want een eenvoudig
kostuum slokt alles op, gaan zo gejaagd
van de eene betrekking-aanbieding naar de
andere. Het vreeselijke, „het moet" dwingt
ze direct tot aannemen, en het harde leven
begint opnieuw.
O gij, barmhartige menschen, hebt mede
lijden met ons. Waar zooveel tehuizen wor
den gebouwd, bouwt er ook eens een voor
onze ongelukkige opgejaagde dames van
gezelschap. Met een eenvoudig kamertje
zijn we tevreden, een bed cn een waschge-
legenheid voor een luttel bedrag, 50 cents
per nacht is te veel en dan niet-, waar de
vrouw uit den minderen stand of de geval
len vrouw wordt toegelaten.
De redactrice Ida Heyermans voegt hier
aan toe
„Door tusschenkomst van een onzer be
kende vrouwen werd dit stuk mij gezon
den, dat ik opneem, zooals het werd neer
geschreven, zond"- er iets aan te verande
ren. Toch lijkt mij er maar cén uitkomst
voor den stand der gezelschapsjuffrouwen
en die is: die stand moest eigenlijk geheel
verdwijnen! Waar toch worden de juffrou
wen uit gerecruteerd Uit meisjes, die de
wereld ingaan, zonder eenige vakopleiding,
die den strijd om het bestaan strijden zon
der eenig wapen in de hand. Men kan
haar slechts weerbaar maken door voldoen
de opleiding, door een of ander diploma,
dat vakkennis waarborgt. Voorts vindt men
de zoogenaamde gezelschapsjuffrouwen
maar al te veel onder dochters van „goe
den huizo", die uit standsvooroordeelen el
ke betrekking weigeren, waar men zich
werkelijk weren moet, maar dan ook een
goed stuk brood verdienen kan. Medelijden
heb ik met eiken misbruikten en geëxploi-
teerden mensch. Maar meisjes, die niets,
niets kennen en voor haar fatsoen allerlei
laten, die den neus ophalen voor elke flinke
betrekking, die zich daarom alles moeten
laten welgevallen, zijn niet te helpen. Uit
haar treurig lot is maar één les te trekken
en dit luidtweg met betrekkingen, die
niete dan een ellendig bestaan kunnen ge
ven. Oploiding, en nuttig werk voor alle
meisjes en aanpakken, aanpakken in alle
omstandigheden.
Wij voelen wel iets, zegt „De Nieuwe
Courant" voor een deel van deze laat
ste redeneering maar meencn, dat het ge
vaarlijk is te generaliseeren, cn in elk ge
val degelijk moet onderscheiden worden
tusschen de betrekking van gezelschapsdame
en huishoudster, lectrice, enz., m. a. w.
dat de- dame, die een betrekking aanvaardt,
te voren behoort te weten, waarvoor zij
staat, wat van haar wordt verlangd en wat
zij daarvoor in de plaats krijgt.
Wij herinneren on dat eenige jaren go-
leden over hetzelfde onderwerp een pole
miek werd gevoerd in „De Amster
dammer" en er toen eveneens werd ge
klaagd over het lot van dc gezelschapsjuf
frouw, maar dat daarop door verschillen
de dames werd opgemerkt, dat indien het
lot der gezelschapdame niet benijdenswaar
dig was, dit dikwijls aan haarzelf lag cn
menige jonge dame zich dit beroep koos om
een gemakkelijk leven tc zoeken, zonder
zich rekenschap te geven, van wat van haar
kan worden geëischt. Ook deze zijde van
het vraagstuk schijnt wel van eenige bctee-
kenis.
JL/eg-era n ken.
heeft, blijft het voor den goeden geest
in den troep een ernstige plicht van het
legerbestuur om handelend in te grijpen als
langs den weg van opvoeding het beoogde
resultaat niet wordt verkregen.
De voorgestelde wijziging van art. 83 der
Militiewet, om mogelijk te maken miliciens
te doen nadienen, die door ziekte aan den
dienst onttrokken zijn geweest, komt mij
vooralsnog ongewenscht voor.
Ook verdient het geen aanbeveling, mili
ciens, die nimmer aan de oefening warén
onttrokken, enkele dagen vermindering van
dienst toe te staan.
Het komt mij ongewenscht voor, om voor
militaire oefeningen onderscheidingen te
verleenen, zooals bij een der brigades in
fanterie heeft plaats gehad.
Z*er gced kan ik mij vore-enigen met het
oordeel van den geneeskundigen dienst, dat
o.a. luidt:
Voorts zal streng militair toezicht in do
kazernes of in de legerplaatsen op de lichte
zieken, die daar op geneeskundig advies
achterblijven van de oefeningen, hun aan
tal beperken. Het achterblijven in de ka
zerne of legerplaats moet als zoodanig
geen aantrekkelijkheid bezitten, terwijl do
beslissingen van de officieren van gezond
heid streng gehandhaafd moeten worden.
Tot het houden van toezicht op de lic-hto
zieken zouden z. n. eenige onderofficieren
aan de militaire oefeningen moeten worden
onttrokken".
De Minister van Oorlog brengt in ver
band met een en ander de verschillende
bepalingen nog eens in herinnering en ver
langt, dat aan de voorschriften in deze
streng de hand zal worden gehouden.
De vredesbeweging.
Hetziekmelden door
militairen.
Naar aan leiding van het steeds toenemen
de aantal „zieke militairen, is eenige ja
ren geleden een nieuwe ïegeling getroffen
omtrent maatregelen bij het zich ziek mel
den van militairen.
Uitvoerige rapporten werden omtrent cle
opgedane ondervindingen aan den Min.
va-n Oorlog ingediend, welke vergezeld gin
gen van verschillende voorstellen. O.a.
werd voorgesteld, de Militiewet zoodanig
te wijzigen, dat miliciens, die door ziekte
aan den dienst werden onttrokken, even
veel dagen langer onder de wapenen zou
den kunnen worden gehouden als zij aan
de oefeningen waren onttrokken geweest.
Naar aanleiding dezer rapporten heeft,
volgens „De Avp.", thans de Min. van Oor
log den autoriteiten o.a. doen weten:
Uit de rapporten van de div.-commandan
ten bleek mij, dat de verwachtingen, welke
op de nieuwe regeling waren gebouwd,
niet zijn vervuld. Hot aantal licht-zieke mi
litairen bij de infanterie gedurende de ba
taljons- cn reg.-oefeningen in het afgeloo-
pen jaar is zeer groot en nam, volgens het
oordeel van één der devisiecommanclanten
onrustbarende afmetingen aan Wel is hot
aantal simulanten gering, doch het zich ziek
melden voor uiterst geringe afwijkingen,
de aggravaties, is zooveel te sterker.
Met volle waardeering van den invloed,
dien het voorbeeld van den meerdere
Het is de gewoonte, dat ter gelegenheid
van do jaarlijks terugkeer ende wereldcon
gressen voor den vrede, waarvan 't XXsfcs in
Den Haag in den loop dezer maand zal
plaats hebben, een openbare avond wordt
voorbereid in de stad, waar liet congres
wordt gehouden, teneinde dc gedachten, d*e
aan de vredesbeweging ten grondslag strek
ken, uiteen te zetten oor degenen, die nog
buiten liet congres staan.
In het bijzonder wordt daarbij beoogd, de
arbeiders te doordringen van het belang, dab
ook voor hen in de vordering der vredesbe
weging is gelegen, en te doen inzien, dat zij
niet onverschillig daartegenover mogen en
kunnen staan. Deze vergadering zal te
's-Gravenha.ge tijdens het a. s. congres,
plaats hebben op Donderdag 21 Augustus en
gehouden worden in het gebouw „Concor
dia", aan het Hooge Zand. Als sprekers zul
len daar optreden de hoeren H. Laiontain©
Belgisch senator en voorzitter van het Ber-
ner Vredesbureau, die zal spreken over in
ternationale. organisatieen E. baron do'
Neufville, uit Frankfort, onder voorzatter
va.11 het comité ter verbetering der Fransch-
Duitsohe betrekkingen, die liet woord zal
voeren over internationale verzoening. De
toegang tot dien avond is geheel vrij en te
verwachten is daarvan, dat velen naar
„Concordia" zullen opgaan, waartoe zeker
niet weinig zal bijdragen, dat deze beide
sprekers van .vreemden bodem zich van de
Hollandsche taal zullen bedienen.
Dit jaar zullen twee dagen vóór de ope
ning van het congres zelf de zes congres
commissie!!, ieder uit 9 leden bestaande en
benoemd door het internationale Vredes
bureau te Bern, te zamen komen om te be
raadslagen over de ingediende rapporten
en het gevolg hunner beraadslagingen in
moties neer te leggen, die dan aan de be
slissing van het congres zullen onderworpen
worden.
In de commissie voor internationaal recht
heeft o. a. zitting prof. mr. C'. van Vcllcn-
hoven, van Leiden.
Bertha von Suttner is stellig voornemens
liet Wereldcongres voor den Vrede bij te wo
nen en zal gedurende haar verblijf in Den
Haag haar intrek nemen in het hotel „De
Twee Steden," -
SS)
„Natuurlijk dacht iedereen het in 't
begin ookDat is te zeggen, iedereen,
behalve ik. Ik wist, dat hij geen man was
om zoo'n laffe daad te doen of te laten
doen".
Bertha Isfield zweeg. Zij verdiepte zich
ia al de bijzonderheden der vreemde ge
schiedenis, die haar vriendin haar juist
had verteld. Haar gefronst voorhoofd ver
ried, dat zij haar hersens inspande. Ver
scheiden minuten verliepen ©er zij zei.
„Ik ben begonnen met je te vragen, wie
mijnheer Lotha was. Mag- ik je er aan
herinneren, dat je me niet hebt geant
woord".
„Ik heb je ge»zegd wie hij was. Als je
na alles, wat ik je van hem heb verteld,
nog niet weet
„Je verhaal zegt me alleen wht hij is.
Ik vroeg je wie hij was. Als men vraagt,
Wat is hij? kan men antwoorden: 't Is een
held. Maar wie is hij Staat zijn naam
in het officiersboe<k Wat voor familie is
het? Ik heb dden naam Lotha vroeger nooit
gehoord".
.Hij komt uit de koloniën, uit
Australië geloof ik. Maar hij is op heel
veel andere plaatsen ook geweest, in Zuid-
Amerika, en in Zuid-Af-rika, en in Indië".
„Dus heeft hij een avontuurlijk leven
achter zioh. Al weer een bewijs, dat er
menschen zijn, die altijd avonturen schijnen
te moeten beleven. Heeft hij je veel van
Z|jn vroegere avonturen verteld?"
„Neen. Een man als hij houdt gewoon
lijk niet van bluffen".
„Gewoonlijk niet. En hoe staat het met
zijn financiën? Is hij in goeden doen? Maar
als het niet in zijn aard ligt te bluffen,
zal hij natuurlijk ook niet te koop loopen
met zijn geld.. Heel veel menschen zijn te
genwoordig zelfs geneigd zoo'n beetje te
koop te loopen met hun armoede, alsof
het een groobe verdienste is arm te zijn".
„Ik weet niets van zijn financiën af.
Hoe zou ik er ook iets van weten?"
„Ja, daar heb je gelijk in. 't Zou mis
schien wat voorbarig zijn als je je daar nu
al van op de hoogte had gesteld".
„Voorbarig?" Ik weet h-eusch niet wat
je bedoelt, Bertha. Je wilt toch niet zeg
gen, dat
„O neenneen, dat wil ik heelemaal
niet zeggen. Maar tochals 't zoo was...
Je bent natuurlijk geneigd een held in hem
te zien
„Dat is waar, maar
„O, leg jezelf maar niet bloot, Mag.
Ik vraag je niet om dat te doen. Hij is
ten heel aardig mensch, wie en wat hij
dan ook zijn mag. In dat opzicht bof je".
„Praat toch geen onzin, Bertha. Wat
heb ik nu
„Maar, beste Mag, 't is toch een veel
aangenamer gedachte voor je te weten, dat
je gered bent door een aardig, innemend
mensch, dan door een vervelenden snoes
haan".
..De manier, waaron je het géval be
handelt-, staat me heelemaal niet aan", iei
Mjag na een korte stilte. „Je praat op
deizelfde manier, waarop de couranten er
over zouden hebben gesproken, en het be
wijst me maar, dat w© heel verstandig
hebben gedaan met te zorgen, dat er niets
over in de courant kwam. Maar laten we
nu over iets anders praten".
„Waarom zouden w© dat? We hebben
nog lang niet alios over Lotha gezegd, wat
er over hem te zeggen valt. Gaat hij nog
bij andere families hier in de buurt logee-
ren? Of is hij van plan gauw weer buitens
lands te gaan, in de hoop nog meer avon
turen te beleven?"
Mag schudde het hoofd.
„Hoe kan ik dat nu zeggen? Ik heb
hem nooit gevraagd, wat zijn plannen wa
ren", zei zij ietwat ongeduldig.
„Logeerde hij in Yorkshire "biet bij een
familie, die mevrouw Egremont kende?"
„Neen, hij hoeft nooit gezegd, dat hij
bij een familie logeerde, of als hij het
heeft gezegd, ben ik hot weer heelemaal
vergeten. Je deedt beter hem zelf al die
vragen te doen, in plaats van mij. Vindt
jij dat ook niet?"
„Ik weet niet zoo zeker of ik dat wel
vind, hcezeer hij me ook interesseert. Hij
moest werkelijk Lothaire heetenof mis
schien Lothario".
Mag maakte een ongeduldige beweging
en fronste het voorhoofd.
„Ik schaam me over je. Ik ben be
schaamd en verrast. Tn dien geest ©1* over
te praten, en zulke dingen te kennen
te geven over ©en man, dien je nog nooit
hebt gezien dat is heelemaal geen ge
woonte bij ons; al is het misschien wel de
gewoonte bij jou".
Bertha leunde achterover in haar stoel
en lachte, onderwijl een barer voeten on
gegeneerd hc©n en weer latende bengelen.
Maar toen haar voet zoodoende even togen
Maggie's enkel schopte, keerde Mag zioh
snel om en gaf haar een fermen tik op den
schouder, die zij slechts gedeeltelijk kou
afweren.
„Nu, goed dan", lachte zij. „Ik zal het
niet meer doen. Ik houd alleen vol, dat
mijnheer Lotha een kranige man is. E11 dat
is hij ook, weetje".
D-at was het ©ind van het gesprek over
Lotha, want mevrouw Athol trad binnen,
om haar dochter te zeggen, dat er juist
een telegram was gekomen van do familie
Clifford, om te meidon, dat zij haar komst
twee dagen moest uitstellen. De Cliffords
behoorden tot die gasten, die d© volgende
week worden verwacht.
„Natuurlijk schreef ik terug, dat hot
ons hetzelfde was", zei mevrouw Athol. „Ik
had kolonel Clifford toch zoo graag de
eikenhouten kamer gegeven. Maar mijnheer
Lotha logeert daar op het oogenblik, cn
we kunnen er hem toeih niet uitzetten"..
„Natuurlijk niet", zei Mag.
„Waarom niet?" vroeg Bertha, met zulk
een onverholen verbazing, dat de twee an
deren in een lach schoten.
„Mijnbeer Lotha is een gast, dien wc
heel hoog houden", zei mevrouw Athol tot
Bert-ha.
„Ja, dan kunt u hem moeilijk uit zijn
kamer zetten", zei Bert-ha. „Maar komt
u dan niet met uw logo's overeen welken
dag ze moeten komen en welken gaan Dat
hebt u toch met mij wel gedaan
„Dat is te zeggen, jij deedt het met
ons," zei Maggie. „Je schreef, dat je hier
kon zijn van den achttienden tot den negen-
en-tw intigst en9
Movrquw Athol schudde heb hoofd.
„Mijn man heeft hem voor onbepaalden
tijd gevraagd, hoe kon hij anders doen
yei zij. Toen zag zij haar dochter onderzoe
kend aan e-n vroeg: „Je hebt Bertha toch
alles van mijnheer Lotha. verteld
„Ja, ze heeft me juist alles verteld, wat
ze van hem weet, en hét heeft me tot do
conclusie doen komen, dat dio mijnheer Lo
tha een heel kranige man is."
„Dat is een conclusie, die voor de hand
ligt," zei mevrouw Athol. „Maar met dab
al wilde ik, dat hij in een andere kamer
logeerde."
„Daar de Cliffords toch twee dagen,
later komen dam ze van plan waren, zal
de kamer misschien op den dag van huil
komst vacaut zijn."
Mevrouw Athol schudde het hoofd en
Bert-ha Isfield, die nu eenmaal een heel
pienter meisje was, begreep dadelijk, dat
die hoofdbeweging niets anders beteokendo
dan
„Dat buitenkansje zal ons niet te beurt
vallen."
En zij bemerkte wel, dat mevrouw Athol,
al was xij het eens met de definitie, die
Bertha van Lotha gegeven had, en al vond
zij ook, dat zij hem dank verschuldigd was
en hem moest bewonderen om zijn moed,
daarom deze gevoelens niet zoo ver zou
drijven als haar man en dochter.
(Worclt vervolgd).