Hoa as4©o, 1ÏACIBLAB, Zaterdag* 9 Augustus. Serste Blad. Asmo 1913'. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Ee wettige erfgenaam. In „V an Onzen T ij d" licht prof, mr. A. A. H. Struyoken toe, waarom het algemeen kiesrecht in het pro gram der rechterzijde opgenomen dient te 'gorden. Het gaat dus in beginsel niet langer om algemeen of beperkt stemrecht, maar om den vorm, waarin de alge- me e n e volksvertegenwoordiging zal wor den ingevoerd, als huismanskics- recht met de noodige aanvullingen en correcties, of als algemeen indivi dueel. stemrecht. Maar is er dan reden voor de rechter zijde, thans zich vóór den tweeden vorm te verklaren? Ja, die reden is er. Voor eerst heeft ©n had heb huismanskiesrecht volstrekt niet de instemming van de ge- heele rechterzijde; het is opgebouwd op een staats wij sge e rig© constructie van dr. Kuyper, die buiten zijn eigen partij slechts door weinigen werd aanvaard; voor zoover men mede-ging, geschiedde zulks veelal uit opportuniteitsgronden. Mr. Lehman ge voelt voor het huismanskiesrecht niets; prof. Fahius acht het evenzeer uit den booze als het algemeen e stemrecht; in den Algemeen en Bond van Nederlandsohe Ka tholieke Kie-svereenigingen werd aan het z.g. organisch kiesrecht, ja, de voorkeur ge geven, maar met een meerderheid van slechte 52 stemmen tegen 43 voor het indi- vidueele stemrecht en 10 stemmen in blan co; in de Staatscommissie 1910, waarin toch 11 leden van de rechterzijde en 8 leden der linkerzijde waren bsnoémd, was voor het gezinshoofdenkiesrecht geen meer derheid te vinden. In de tweede plaats leidt h'ejt„gezinshoof- denkiesrecht met de daarbij •- -onmisbare correctieven, loyaal uitg e v o e r d tot vrijwel hetzelfde resultaat als bet alge- in een e stemrecht. Daarover ij;'men hét, ook ter rechterzijde, vriiwel eens: Lohman, Fabius, De Geer, De Waal Malefiit e.a. hebben zich daarover in alle duidelijkheid uitgesproken. In de derde plaats: met het hu-isma-n skies recht is de kiesrechtstrij d met de Grondwetsherziening niet uit; zoo wel over de hoedanigheid van ..gezins hoofd", als en vooral over de vraag, wie, behalve de gezinshoofden, in of buiten een gezin levende, geacht moeten worden .,een zelfstandige plaats in de maatschappij" in te nemen, kan en zal de strijd bij de tot- sten d-koming dor kieswet opnieuw ontbran den. En men verlangt toch algemeen op dit punt naar rust- Maar met de Regeeringsformule van liet gezinshoofdenkiesrecht is t-och een uitwer king in dc Kieswet mogelijk, waardoor niet een aanmerkelijke uitbreiding van 't tegenwoordige getal kiezers zoude wor den verkregen. Dat schijnt inderdaad 7.00, ten minste, de Redactie van „De Tijd" rekent daarop. Hoe men zulks met betrek king tot de gehuwde mannen mogelijk acht, weet ik nietmet betrekking tot de ongehuwden is het zeker denkbaarmen zal den kring van lien, die „een zelfstandigo plaats in de maatschappij innemen", in de v/et zóó eng kunnen trekken als mon wil. Maar daarin juist ligt de hoofdreden, die formule niet langer te handhaven: men houdt daarin een slag om den arm, waarvan de tegenstanders van kiesrechtuitbreiding reeds nu beloven, gebruik te zullen maken. En al staat nu wel vast, dat zij hierin niet zullen slagen, men wekt bij de bevolking met het gezinshoofdenkiesrecht een achter docht, die men bij het openlijk partijkiezen voor het algemeen kiesrecht niet béhoeft te vreezen. Aan Min. Heemskerk kan men ant woorden, wat hij zelf heb Ministerie-Do Meester, met betrekking tot het blanco-ar tikel verweet,,Is het eenvoudig om het algemeen stemrecht te doen Dan zeg ik zeg het oprecht, en stel het voor, dan we ten wij het." Alles, wat er toe kan bijdra gen, de bevolking in onzekerheid te laten omtrent de ware bedoelingen der rechter zijde, moet worden losgelaten daartoe be hoort het gezinshoofdenkiesrecht. In „Stemmen voor Waarheid en Vrede" bespreekt dr. A. W. Brons veld den politieken toestand en merkt op, dat dr. Kuyper d© tariefsher ziening heeft losgelaten, terwijl de Roomsch-Katholieke hoogleeraar Struycken een concessie deed ten aanzien van het al gemeen stemrecht. ,,Zoo is er ook", concludeert de schrij ver, „in de coalitie-gelederen een zekere gisting". Dr. Bronsveld besluit aldus :v „Zou 't onmogelijk wezen, dat er toe nadering kwam tusschen een fractie der „christelijke" groep en een deel der libe ralen? Ik kan mij een program denken, dat de instemming zou hebben van vele christelijk-historischen en van vele leden der concentratie. De kern van ons volk wil niet de coalitie, maar ook niet de sociaal-democratie. Er zou, denk ik, veel overleg en zelfverloochening toe vereisoht worden, om een toenadering tusschen de genoemde fracties tot stand te brengen. De liberalen moeten de illlusie laten va ren, dat zij de meerderheid in ons land uitmaken, en zijn aangewezen, om ons te regeer en. De verkiezing van Juni heeft getoond, dat ons volk ook afkeerig is van j de coalitie. De sociaal-demoraten hebben I zichzelven een brevet van onbekwaamheid j gegeven, om ons land mede te besturen, j Welnu, is er dan niet. in dit een en ander een aanwijzing tot dc vorming van een middenpartij, die, alle uitersten vermij dend. op het terrein van sociale wetgeving, van kiesrecht-uitbreiding, van onderwijs, koloniën en financiën, voldoening geeft aan hetgeen de tijdsomstandigheden -eischen, en er tegen waakt, dat kerkelijke overwegingen den doorslag geven bij het doen van benoemingen? Mogen wij ons hier beroepen niet op dc belangen van een partij, maar van heb va derland en zou de zelfverloochening te groot wezen, v©re:®oht om front te maken tegen de sociaal-democratie ter een er-, en tegen het clericalisme ter ander er enjde V9 Haar den schoolvr ede is de titel van een opstel van den heer C. F. A. Zer- nicko in „Onze Eeuw.": „Indien wat men hoopt inderdaad werke lijkheid wordt en de lib. partij niet alleen voor 't oongenblik haar eenheid herwint, maar ook daarna bekwaam bevonden wordt in hoofdzaken van staatsbeleid één lijn te trek ken, wat mag dan van haar in betrekking tot het sohoolvraagstuk worden verwacht? Tn de eerste plaats dan de erkenning, dat niet kan worden volstaan met de onder- wijsparagraaf, die zij in haar concentratie» program heeft geschreven. Wat er staat ka.n blijven staan: „Onverzwakt moet ook als waarborg voor de deugdelijkheid van het gehecle volksonderwijs de openbare school worden gehandhaafd Herziening van het schoolwezen en verbetering van de opleiding en de positie der onderwijzers, ten einde het volksonderwijs op hooger peil te brengen, is dringende eisoh." Dat is alles goed, ma-ar het is niet- genoeg. Wil men den sohoolvrede en wie zou dat niet willen? dan moet men de werkelijkheid onder oog-en durven zien. Het bijzonder onderwijs heeft recht op openlijke erkenning en waardeeriiig ook in dien zin, dat het als een onmisbaar element in de volksopvoeding wordt aangemerkt. Als zoodanig heeft het recht op ruimen onder stand, mits het in riv" daarvoor ruime staats inmenging verdraagt. Niets voor niets! Do paedagogisehe beginselen'moeten vrij blij ven, het spreekt vanzelf, maar die beginse len mogen geen oorzaak worden dat het on derwijs in kennis en vaardigheid minder waardig wordt. Maar ook buiten alle wetgeving om blijft er nog veel te wen sob en. Aan de linkerzijde zou de verheerlijking der openbare sokooi als kweekplaats van echte godsdienstzin en van ware verdraagzaamheid als onnutte phra- seologie moeten worden opgegeven. Laat het openlijk erkend worden, dat de geschiede nis van Groen van Prins ter er tegenover Van der Brugghen in het gelijk gesteld heeftde openbare school is mee-r en meer geworden een school voor zuiver maatschappelijk on derwijs. Daar mag niemand een verwijt van gemaakt wordendat hebben niet de onder wijzers, dat heeft de „geest der eeuw" ge daan. Maar daaruit mag niemand de gevolg trekking afleiden, dat de openbare school in ethiseh-paedagogisoh opzicht de mindere zou zijn geworden der bijzondere school. De lage re school, hoe voortreffelijk ook ingericht, kan nooit meer geven dan een deel der opvoe^ ding; het andere deel moet aan het huisge zin en aan de Kerk worden overgelaten. De Kerk heeft hier inderdaad een roeping te vervullen, die zij al te lang tot haar eigen schade en niet minder tot schade der jeugd verzuimd en verwaarloosd heeft. De wet op het lager onderwijs geeft haar de vrije be schikking over de lokalen, zoo noodig ver warmd en verlicht. Waarom maakte zij daar niet meer gebruik van? Niet minder krachtig en vastberaden ech ter moeten de voorstanders eener nationale school zioh weten te verzetten tegen het drijven der uiterste linkerzijde, die een „neu traliteit" propageert, welke- de school bui ten het volksleven zetten zou en haar van veler liefde en sympathie zou doen ver vreemden. Waar dat verzet niet baten mocht daar riohte men schoolverenigingen op, die dan de voor velen onbruikbaar geworden openbare school zullen vervangen door vrije scholen, die niet zóó neutraal zijn, of zij dur ven op nationale feestdagen de vlag uitste ken en een schoolfeest organiseeren". In „De Vrouw" is een stuk opgeno men over het treurig 1 01 van de g e- zelschapsj uff rouw. Iemand schreef daarover Een zeer groot gotal biedt zich aan om zonder salaris haar diensten te verleenen, alleen maar willen werken om bezig te zijn, of om uit een minder aangename hui selijke omgeving te komen, of om een kans te loopen mee op reis te gaan enz., maar ik heb meer hot oog op die meisjes, die nu eenmaal de wereld in moeten, die voor zichzelven moeten zorgen, die soms een har de jeugd achter zich hebben, weinig school hadden om voor een gering loon haar krach ten te geven en werkzaam te zijn als juf frouw, iets meer dan een dienstmeisje, min der dan een huisgenoote, behandeld als een uitgestootene. Gelukkig zijn er loffelijke uitzonderingen. Let evenwel op', dat zij, die het het hardst noodig hebben en de grootste verschoppelingen worden, zij, die moeten, en als opgejaagd vee van den eenen naar den anderen dienst trekken, juist in zulke families terecht komen, waar het geen meisje langer dan een maand kan uithouden. Dan komen zo bij een adel lijke familie, die mee moet doen eigenlijk financieel geen juffrouw kunnen houden, maar zoo gaarne zeggen op haar diners of kransjes: O, daar zorgt mijn juffrouw van gezelschap voor, of mijn juf doet dit of dat. Ondertusschen wordt gemelde dame on dervoed, thuis kwalijk behandeld, en nog minder geteld dan de dienstmeid of werk ster. Gaan deze laatsten met een vrijer avond of middag uit, zij blijven tot na tienen soms uit, de juffrouw moet voor negenen 'thuis zijn of gaat de familie uit dineeren, dan moet ze „Azor" verzorgen en mag volstrekt niet de deur uit. Een boter ham met groene kaas is voor vandaag dan wel eens voldoende en thee zetten voor haar alleen hoeft-niet, want weet je „'t gas", enz. Verder uitwerken behoeft dit thema niet. Een ieder kan het aanvullen. Ge begrijpt, dat het lot dier meisjes niet te benijden is. Is nu de diensttijd om, dan ja dan? Waarheen? Met 15 gulden sa laris, soms minder, want een eenvoudig kostuum slokt alles op, gaan zo gejaagd van de eene betrekking-aanbieding naar de andere. Het vreeselijke, „het moet" dwingt ze direct tot aannemen, en het harde leven begint opnieuw. O gij, barmhartige menschen, hebt mede lijden met ons. Waar zooveel tehuizen wor den gebouwd, bouwt er ook eens een voor onze ongelukkige opgejaagde dames van gezelschap. Met een eenvoudig kamertje zijn we tevreden, een bed cn een waschge- legenheid voor een luttel bedrag, 50 cents per nacht is te veel en dan niet-, waar de vrouw uit den minderen stand of de geval len vrouw wordt toegelaten. De redactrice Ida Heyermans voegt hier aan toe „Door tusschenkomst van een onzer be kende vrouwen werd dit stuk mij gezon den, dat ik opneem, zooals het werd neer geschreven, zond"- er iets aan te verande ren. Toch lijkt mij er maar cén uitkomst voor den stand der gezelschapsjuffrouwen en die is: die stand moest eigenlijk geheel verdwijnen! Waar toch worden de juffrou wen uit gerecruteerd Uit meisjes, die de wereld ingaan, zonder eenige vakopleiding, die den strijd om het bestaan strijden zon der eenig wapen in de hand. Men kan haar slechts weerbaar maken door voldoen de opleiding, door een of ander diploma, dat vakkennis waarborgt. Voorts vindt men de zoogenaamde gezelschapsjuffrouwen maar al te veel onder dochters van „goe den huizo", die uit standsvooroordeelen el ke betrekking weigeren, waar men zich werkelijk weren moet, maar dan ook een goed stuk brood verdienen kan. Medelijden heb ik met eiken misbruikten en geëxploi- teerden mensch. Maar meisjes, die niets, niets kennen en voor haar fatsoen allerlei laten, die den neus ophalen voor elke flinke betrekking, die zich daarom alles moeten laten welgevallen, zijn niet te helpen. Uit haar treurig lot is maar één les te trekken en dit luidtweg met betrekkingen, die niete dan een ellendig bestaan kunnen ge ven. Oploiding, en nuttig werk voor alle meisjes en aanpakken, aanpakken in alle omstandigheden. Wij voelen wel iets, zegt „De Nieuwe Courant" voor een deel van deze laat ste redeneering maar meencn, dat het ge vaarlijk is te generaliseeren, cn in elk ge val degelijk moet onderscheiden worden tusschen de betrekking van gezelschapsdame en huishoudster, lectrice, enz., m. a. w. dat de- dame, die een betrekking aanvaardt, te voren behoort te weten, waarvoor zij staat, wat van haar wordt verlangd en wat zij daarvoor in de plaats krijgt. Wij herinneren on dat eenige jaren go- leden over hetzelfde onderwerp een pole miek werd gevoerd in „De Amster dammer" en er toen eveneens werd ge klaagd over het lot van dc gezelschapsjuf frouw, maar dat daarop door verschillen de dames werd opgemerkt, dat indien het lot der gezelschapdame niet benijdenswaar dig was, dit dikwijls aan haarzelf lag cn menige jonge dame zich dit beroep koos om een gemakkelijk leven tc zoeken, zonder zich rekenschap te geven, van wat van haar kan worden geëischt. Ook deze zijde van het vraagstuk schijnt wel van eenige bctee- kenis. JL/eg-era n ken. heeft, blijft het voor den goeden geest in den troep een ernstige plicht van het legerbestuur om handelend in te grijpen als langs den weg van opvoeding het beoogde resultaat niet wordt verkregen. De voorgestelde wijziging van art. 83 der Militiewet, om mogelijk te maken miliciens te doen nadienen, die door ziekte aan den dienst onttrokken zijn geweest, komt mij vooralsnog ongewenscht voor. Ook verdient het geen aanbeveling, mili ciens, die nimmer aan de oefening warén onttrokken, enkele dagen vermindering van dienst toe te staan. Het komt mij ongewenscht voor, om voor militaire oefeningen onderscheidingen te verleenen, zooals bij een der brigades in fanterie heeft plaats gehad. Z*er gced kan ik mij vore-enigen met het oordeel van den geneeskundigen dienst, dat o.a. luidt: Voorts zal streng militair toezicht in do kazernes of in de legerplaatsen op de lichte zieken, die daar op geneeskundig advies achterblijven van de oefeningen, hun aan tal beperken. Het achterblijven in de ka zerne of legerplaats moet als zoodanig geen aantrekkelijkheid bezitten, terwijl do beslissingen van de officieren van gezond heid streng gehandhaafd moeten worden. Tot het houden van toezicht op de lic-hto zieken zouden z. n. eenige onderofficieren aan de militaire oefeningen moeten worden onttrokken". De Minister van Oorlog brengt in ver band met een en ander de verschillende bepalingen nog eens in herinnering en ver langt, dat aan de voorschriften in deze streng de hand zal worden gehouden. De vredesbeweging. Hetziekmelden door militairen. Naar aan leiding van het steeds toenemen de aantal „zieke militairen, is eenige ja ren geleden een nieuwe ïegeling getroffen omtrent maatregelen bij het zich ziek mel den van militairen. Uitvoerige rapporten werden omtrent cle opgedane ondervindingen aan den Min. va-n Oorlog ingediend, welke vergezeld gin gen van verschillende voorstellen. O.a. werd voorgesteld, de Militiewet zoodanig te wijzigen, dat miliciens, die door ziekte aan den dienst werden onttrokken, even veel dagen langer onder de wapenen zou den kunnen worden gehouden als zij aan de oefeningen waren onttrokken geweest. Naar aanleiding dezer rapporten heeft, volgens „De Avp.", thans de Min. van Oor log den autoriteiten o.a. doen weten: Uit de rapporten van de div.-commandan ten bleek mij, dat de verwachtingen, welke op de nieuwe regeling waren gebouwd, niet zijn vervuld. Hot aantal licht-zieke mi litairen bij de infanterie gedurende de ba taljons- cn reg.-oefeningen in het afgeloo- pen jaar is zeer groot en nam, volgens het oordeel van één der devisiecommanclanten onrustbarende afmetingen aan Wel is hot aantal simulanten gering, doch het zich ziek melden voor uiterst geringe afwijkingen, de aggravaties, is zooveel te sterker. Met volle waardeering van den invloed, dien het voorbeeld van den meerdere Het is de gewoonte, dat ter gelegenheid van do jaarlijks terugkeer ende wereldcon gressen voor den vrede, waarvan 't XXsfcs in Den Haag in den loop dezer maand zal plaats hebben, een openbare avond wordt voorbereid in de stad, waar liet congres wordt gehouden, teneinde dc gedachten, d*e aan de vredesbeweging ten grondslag strek ken, uiteen te zetten oor degenen, die nog buiten liet congres staan. In het bijzonder wordt daarbij beoogd, de arbeiders te doordringen van het belang, dab ook voor hen in de vordering der vredesbe weging is gelegen, en te doen inzien, dat zij niet onverschillig daartegenover mogen en kunnen staan. Deze vergadering zal te 's-Gravenha.ge tijdens het a. s. congres, plaats hebben op Donderdag 21 Augustus en gehouden worden in het gebouw „Concor dia", aan het Hooge Zand. Als sprekers zul len daar optreden de hoeren H. Laiontain© Belgisch senator en voorzitter van het Ber- ner Vredesbureau, die zal spreken over in ternationale. organisatieen E. baron do' Neufville, uit Frankfort, onder voorzatter va.11 het comité ter verbetering der Fransch- Duitsohe betrekkingen, die liet woord zal voeren over internationale verzoening. De toegang tot dien avond is geheel vrij en te verwachten is daarvan, dat velen naar „Concordia" zullen opgaan, waartoe zeker niet weinig zal bijdragen, dat deze beide sprekers van .vreemden bodem zich van de Hollandsche taal zullen bedienen. Dit jaar zullen twee dagen vóór de ope ning van het congres zelf de zes congres commissie!!, ieder uit 9 leden bestaande en benoemd door het internationale Vredes bureau te Bern, te zamen komen om te be raadslagen over de ingediende rapporten en het gevolg hunner beraadslagingen in moties neer te leggen, die dan aan de be slissing van het congres zullen onderworpen worden. In de commissie voor internationaal recht heeft o. a. zitting prof. mr. C'. van Vcllcn- hoven, van Leiden. Bertha von Suttner is stellig voornemens liet Wereldcongres voor den Vrede bij te wo nen en zal gedurende haar verblijf in Den Haag haar intrek nemen in het hotel „De Twee Steden," - SS) „Natuurlijk dacht iedereen het in 't begin ookDat is te zeggen, iedereen, behalve ik. Ik wist, dat hij geen man was om zoo'n laffe daad te doen of te laten doen". Bertha Isfield zweeg. Zij verdiepte zich ia al de bijzonderheden der vreemde ge schiedenis, die haar vriendin haar juist had verteld. Haar gefronst voorhoofd ver ried, dat zij haar hersens inspande. Ver scheiden minuten verliepen ©er zij zei. „Ik ben begonnen met je te vragen, wie mijnheer Lotha was. Mag- ik je er aan herinneren, dat je me niet hebt geant woord". „Ik heb je ge»zegd wie hij was. Als je na alles, wat ik je van hem heb verteld, nog niet weet „Je verhaal zegt me alleen wht hij is. Ik vroeg je wie hij was. Als men vraagt, Wat is hij? kan men antwoorden: 't Is een held. Maar wie is hij Staat zijn naam in het officiersboe<k Wat voor familie is het? Ik heb dden naam Lotha vroeger nooit gehoord". .Hij komt uit de koloniën, uit Australië geloof ik. Maar hij is op heel veel andere plaatsen ook geweest, in Zuid- Amerika, en in Zuid-Af-rika, en in Indië". „Dus heeft hij een avontuurlijk leven achter zioh. Al weer een bewijs, dat er menschen zijn, die altijd avonturen schijnen te moeten beleven. Heeft hij je veel van Z|jn vroegere avonturen verteld?" „Neen. Een man als hij houdt gewoon lijk niet van bluffen". „Gewoonlijk niet. En hoe staat het met zijn financiën? Is hij in goeden doen? Maar als het niet in zijn aard ligt te bluffen, zal hij natuurlijk ook niet te koop loopen met zijn geld.. Heel veel menschen zijn te genwoordig zelfs geneigd zoo'n beetje te koop te loopen met hun armoede, alsof het een groobe verdienste is arm te zijn". „Ik weet niets van zijn financiën af. Hoe zou ik er ook iets van weten?" „Ja, daar heb je gelijk in. 't Zou mis schien wat voorbarig zijn als je je daar nu al van op de hoogte had gesteld". „Voorbarig?" Ik weet h-eusch niet wat je bedoelt, Bertha. Je wilt toch niet zeg gen, dat „O neenneen, dat wil ik heelemaal niet zeggen. Maar tochals 't zoo was... Je bent natuurlijk geneigd een held in hem te zien „Dat is waar, maar „O, leg jezelf maar niet bloot, Mag. Ik vraag je niet om dat te doen. Hij is ten heel aardig mensch, wie en wat hij dan ook zijn mag. In dat opzicht bof je". „Praat toch geen onzin, Bertha. Wat heb ik nu „Maar, beste Mag, 't is toch een veel aangenamer gedachte voor je te weten, dat je gered bent door een aardig, innemend mensch, dan door een vervelenden snoes haan". ..De manier, waaron je het géval be handelt-, staat me heelemaal niet aan", iei Mjag na een korte stilte. „Je praat op deizelfde manier, waarop de couranten er over zouden hebben gesproken, en het be wijst me maar, dat w© heel verstandig hebben gedaan met te zorgen, dat er niets over in de courant kwam. Maar laten we nu over iets anders praten". „Waarom zouden w© dat? We hebben nog lang niet alios over Lotha gezegd, wat er over hem te zeggen valt. Gaat hij nog bij andere families hier in de buurt logee- ren? Of is hij van plan gauw weer buitens lands te gaan, in de hoop nog meer avon turen te beleven?" Mag schudde het hoofd. „Hoe kan ik dat nu zeggen? Ik heb hem nooit gevraagd, wat zijn plannen wa ren", zei zij ietwat ongeduldig. „Logeerde hij in Yorkshire "biet bij een familie, die mevrouw Egremont kende?" „Neen, hij hoeft nooit gezegd, dat hij bij een familie logeerde, of als hij het heeft gezegd, ben ik hot weer heelemaal vergeten. Je deedt beter hem zelf al die vragen te doen, in plaats van mij. Vindt jij dat ook niet?" „Ik weet niet zoo zeker of ik dat wel vind, hcezeer hij me ook interesseert. Hij moest werkelijk Lothaire heetenof mis schien Lothario". Mag maakte een ongeduldige beweging en fronste het voorhoofd. „Ik schaam me over je. Ik ben be schaamd en verrast. Tn dien geest ©1* over te praten, en zulke dingen te kennen te geven over ©en man, dien je nog nooit hebt gezien dat is heelemaal geen ge woonte bij ons; al is het misschien wel de gewoonte bij jou". Bertha leunde achterover in haar stoel en lachte, onderwijl een barer voeten on gegeneerd hc©n en weer latende bengelen. Maar toen haar voet zoodoende even togen Maggie's enkel schopte, keerde Mag zioh snel om en gaf haar een fermen tik op den schouder, die zij slechts gedeeltelijk kou afweren. „Nu, goed dan", lachte zij. „Ik zal het niet meer doen. Ik houd alleen vol, dat mijnheer Lotha een kranige man is. E11 dat is hij ook, weetje". D-at was het ©ind van het gesprek over Lotha, want mevrouw Athol trad binnen, om haar dochter te zeggen, dat er juist een telegram was gekomen van do familie Clifford, om te meidon, dat zij haar komst twee dagen moest uitstellen. De Cliffords behoorden tot die gasten, die d© volgende week worden verwacht. „Natuurlijk schreef ik terug, dat hot ons hetzelfde was", zei mevrouw Athol. „Ik had kolonel Clifford toch zoo graag de eikenhouten kamer gegeven. Maar mijnheer Lotha logeert daar op het oogenblik, cn we kunnen er hem toeih niet uitzetten".. „Natuurlijk niet", zei Mag. „Waarom niet?" vroeg Bertha, met zulk een onverholen verbazing, dat de twee an deren in een lach schoten. „Mijnbeer Lotha is een gast, dien wc heel hoog houden", zei mevrouw Athol tot Bert-ha. „Ja, dan kunt u hem moeilijk uit zijn kamer zetten", zei Bert-ha. „Maar komt u dan niet met uw logo's overeen welken dag ze moeten komen en welken gaan Dat hebt u toch met mij wel gedaan „Dat is te zeggen, jij deedt het met ons," zei Maggie. „Je schreef, dat je hier kon zijn van den achttienden tot den negen- en-tw intigst en9 Movrquw Athol schudde heb hoofd. „Mijn man heeft hem voor onbepaalden tijd gevraagd, hoe kon hij anders doen yei zij. Toen zag zij haar dochter onderzoe kend aan e-n vroeg: „Je hebt Bertha toch alles van mijnheer Lotha. verteld „Ja, ze heeft me juist alles verteld, wat ze van hem weet, en hét heeft me tot do conclusie doen komen, dat dio mijnheer Lo tha een heel kranige man is." „Dat is een conclusie, die voor de hand ligt," zei mevrouw Athol. „Maar met dab al wilde ik, dat hij in een andere kamer logeerde." „Daar de Cliffords toch twee dagen, later komen dam ze van plan waren, zal de kamer misschien op den dag van huil komst vacaut zijn." Mevrouw Athol schudde het hoofd en Bert-ha Isfield, die nu eenmaal een heel pienter meisje was, begreep dadelijk, dat die hoofdbeweging niets anders beteokendo dan „Dat buitenkansje zal ons niet te beurt vallen." En zij bemerkte wel, dat mevrouw Athol, al was xij het eens met de definitie, die Bertha van Lotha gegeven had, en al vond zij ook, dat zij hem dank verschuldigd was en hem moest bewonderen om zijn moed, daarom deze gevoelens niet zoo ver zou drijven als haar man en dochter. (Worclt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 5