ZPNDAG5BIAD* 4- VAN HET 4- 4 L&IDJ5CH DAGB1AD STOFGOUD. RECEPT» AldbimLEI. No. 16352. Zaterdag* 14 Juni. Asm® 1913. jsSl f-»iT: \T: ff: 1ir: fTl jf. AAA AAA Tot uw dienst, generaal! Kievits-listen, dien slechts eenigszins kan vinden. Men ,zou den geleider kunnen vergelijken met een nauwe buis, waardoor men water wil .gieten. Dit gaat goed, als het langzaam gebeurt, maar als men plotseling' een era- ;mer vol water door de buis wil gieten),' stroomt het er naast en zoekt het zijn weg iwaar het dien. vinden kan. Zoo doet ook de electriciteit, die zich in den vorm van Bliksem op een geleider ontlaadt: indien haar de weg niet zeer ruim en gemakkelijk wordt gemaakt, zoodat zij zich over een groote oppervlakte kan verdeelen, springt zij van den geleider af naar naburige ge leiders. Het aantal geleiders mag daarom bij een huis nooit minder dan twee bedra gen; alleen by hooge torens en fabrieks-: schoorsteenen wordt ter vermijding van te groote kosten desnoods met één geleider, volstaan. Dat een minder goede afleider gevaar oplevert, is niet het geval; de eenvoudigste, mits op doelmatige wijze geconstrueerd, is verre te verkiezen boven in 't geheel geen. Ook dat een bliksemafleider na elk onweer moet worden nagezien, is een dwaling. Het artikel bevat voorts goede wenken over het plaatsen van bliksemafleiders', die tegenwoordig niet meer zoo tfuur be-i hoeven te zijn als vroeger. De universiteit te Tokio. AIk voorbeeld van snelle ontwikkeling van het hooger onderwijs in Japan lezen wij in de „Revue Scdenüfique" omtrent de vlucht, die aan de hoogesohool te Tokio in 40 ja ren tijds de faculteiten genomen hebben. De universiteit omvat colleges of facul teiten voor de wetgeving, de geneeskunst, de ingenieurs-wetenschappen, do letterkun de, do exacte wetenschappen en den land bouw. In do faculteit dor wetgeving worden ue volgende cursussen gegeven: eigenlijk gezegde wetgeving, de politieke weten schappen, staathuishoudkunde en handel; te zemen door 37 hoogleeraren. De faculteit der geneeskunde heeft 2 afdoelingen, de ge neeskunst en de pharmacie, met 32 hoog leeraren. De ingenieurs-wetenschappen zijn als volgt gesplitst: civiel-ingenieur, werktuigkundig- ingenieur, scheepsbouwkunde, technologee, clectrisch ingenieur, bouwkunde, toegepas te scheikunde, technologie van de explosie ve stoffen, mijnen en metaalbewerking; in 't geheel 32 professoraten. Do faculteit dor letteren omvat: wijsbe geerte, geschiedenis in fraaie letteren, 22 professoraten. In de faculteit der exacte wetenschappen onderscheidt men 9 nfdee- liDgen: wiskunde, sterrenkunde, theoreti sche en practische natuurkunde, scheikun de, zoölogie, botanie, geologie en mineralo gie; te zamen 28 hoogleeraren. Eindelijk telt men in de landbouwkundige faculteit vier cursussen: landbouwscheikunde, bosch- bouw, veeartsenijkunde en eigenlijk gezeg de landbouw, te zamen met 31 hoogleeraren. Bovendien zijn er een groot aantal assis tenten, terwijl alle faculteiten laboratoria, bibliotheken en musea hebben. Het aantal studenten in 1912 was 5742. Aan de hoogleeraren worden dikwijls ver loven van één a twee jaar gegeven, om in het buitenland zich op de hoogte te stel len van de vorderingen der wetenschap in het vak van hun onderwijs. Ik kan er mij wol somtijds overheen zet ten en mijzelve wijs maken, dat hetgeen gebeurd is zoo min door mij bedoeld was, als ik het heb kunnen voorkomen, maar toch.... het zelfverwijt komt altijd' weer bo ven; het is do knagende worm, dien men wel verdooven, maar niet docden kan. B o s b o o mT oussaint. c Alle kwaad komt hier van daan, dat de menschen niet alleen kunnen zijn; vandaar spel, weelde, verkwisting, kwaadspreken, enz. La Bruyère. Vermicilli 5, la marine. 550 gram vleesohresten, een ui, wat ker- ry, 60 gram boter of vet van jus, 1 liter melk, 20 gram dunne vermicelli, 1% dL. bouillon of jus, 4 hard gekookte eieren, 225 gram rijst. Bereiding: De rijst in driemaal zooveel water met wat zout droog en gaar koken. De melk aan de kook brengen en daarin de gewassohen en gebroken vermicelli gaar la ten worden onder af en toe roeren, onge veer 30 minuten, wanneer zij gaar is; het vleesch, dat eerst fijngehakt is, er door roe ren, ook het fijngesnipperde uitje, dat met de boter lichtbruin is gefruit, en den bouil lon. Vóór het opdienen de rijst in een met water omgespoelden rijstrand drukken en op een verwarmden schotel storten. De mid denruimte vullen met de gereedgemaakte vleesohmassa en den rand rijst garneeren met de harde eieren, in vierde partjes ge sneden. Uien. Hoewel het koning Eduard VII niet aan geest moet hebben ontbroken, hield hij niet van uien en in een boek, dat de heer Stam per, zijn chef-chauffeur, heeft doen verschij nen, vertelt deze de volgende anekdote: Op zekeren morgen ontving de schrijver den raad van den eersten lakei dien dag onder geen omstandigheden den Koning te naderen. Verbaasd vroeg hij zich af, wat hiervan de reden was; toen hij zich herinnerde, dat hij had genoenmaald met biefstuk met uien. Later hoorde hij wat er gebeurd was. Na het tweede ontbijt had de Koning den lakei bevolen twee andere bedienden te roe pen, maar toen hij dit bevel gaf, riep hij plotseling uit: Hawkins, je hebt uien gegeten?" „Neen, Uwe Majesteit." „Ja, ik weet het zeker. Maak dat je weg komt en roept dadelijk Hiley en Fchr". Eenige minuten daarna kwam Hiley en (Je Koning liet dezen bij zich komen, om hem een telegram te dicteeren, maar hij brak plotseling af: „Hiley", riep hij uit, „je hebt uien gege ten?" „Neen, Uwe Majesteit", fluisterde de man, zich voorzichtig terugtrekkende. „Zeker, je hebt ze gegeten, het is schan- dol ijk." Bij het verdere onderhoud bleef de onge lukkige op een afstand en hij haastte zich weg te komen, toen hij mocht gaan. Zijn opvolger naderde voorzichtig, maar de Koning bedroog zioh ook ditmaal niet, want in zijn woede gebruikte hij een zeer krachtige uitdrukking en wierp dezen be diende ork voor de voeten, dat hij uien ge geten had. Stamelend kwam er uit: „Ik vrees, dat de cihef ze in do soep heeft gedaan, Uwe Majesteit". „Nu zeg dan aan den ahef, dat hij geen uien in de soep moet doen". „Ja, Uwe Majesteit." „Ik wil niet, dat mijn bedienden uien eten Ze zijn walgelijk 1" Snedigantwoord. Even vóór de Fransohe trein aan het Gare du Nord te Brussel zich in beweging zou zetten, stapte 'n chique gekleed jongmensch in een eerste-klassc-ooupé, waar nog slechts één plaats onbezet was. Hij schikte zijn kof fers in het bagage-net en nam plaats. Toen de trein op het punt van vertrekken stond, kwam een dik heertje aanstormen, maakte het portier open en ziet tot zijn grooten schrik, dat men zijn plaats heeft ingenomen. Een seconde slechts staat hij verbluft. Maar dan wendt hij zich met driftige stem tot 't jongmensch: „Maar, mijnheer, hoe kunt u zoo onbe schoft zijn mijn plaats in te nemen...." „Uw plaats?" „Wat durft u nu nog te vragen of die plaats van mij is Dat is het toppunt. Hebt u dan die krant niet gewonden, die ik er neergelegd had?" „Mijnheer", antwoordt de ander zoo kalm mogelijk, „de courant, die hier lag, was van gisteren. Een lieve m an. Zij: „Weet je nog, Piet, in dien strengen winter hebben we ons verloofd?" Hij„Ja, ik ril er nog van als ik er aan denk." Mobilisatie. „Papa, wat is „mobiliseeren"?" „Als er veel soldaten bijeenkomen, Frits." „Papa, dan is Dina aan 't mobiliseeren. Er zitten drie soldaten in de keuken Proeven van Briefstijl. „Mijn beste zoon. Als jij wel bent, zijn wij allemaal wel. Ik stuur je hier een oude jas, om ie daaruit een nieuwe te laten maken. Uwe lieve moe der stuurt u, buiten mijn weten, drie gulden. Gedraag je, bid ik u, verstandig, anders ben je een ezel; ik ben als altijd: Uw liefhebbende Vader." V e r g e 1 ij ki n g. „Kunt u uw man niet telefonisch uit het café roepen?" „Ja, ziet u, mijn man is precies als de echo, hij antwoordt, maar hij komt niet!" Een aardig gangetje. De auto vliegt langs den weg. „Mijn hemel," vraagt de heer aan den chauffeur, „komt er dan geen eind aan die begraafplaats?" „Welko begraafplaats?" „Nu, a-1 die steenon, die rechtop langs den weg staan." „Och wat, dat zijn mijlsteenen." R a a k. „Als u er bepaald op staat, juffrouw, ons engagement te verbreken, zal ik uw brieven uitgeven." „Zooals u wilt, meneer. Er staat niets in, waarvoor ik me heb te schamen behalve het adres op de enveloppe." Bolocdigd. Bankier: Hoort u wel, baron, dat is mijn dochter, die in de kamer hier naast lacht." Baron: „Verrukkelijk! Dat klinkt als zil ver!" Bankier: „Pardon als goud meneer, als goud." Als een detectieve. Mijnheer: „Ik zie, dat u een nieuwe keu kenmeid heeft?" Pension-juffrouw: „Ja, dat is zoo. Maar hoe weet u dat?" Mijnheer: „O, dat zie ik aan den nieuwen duimafdruk op do borden." Kazerne-correspondentie. De twee soldaten zitten in de cantine; de een stelt ijverige pogingen in 't werk, om een liefdesbrief aan zijn meisje in het dorp te schrijven. „Aan wie zit je zoo te pennen?" vraagt de een. „Aan m'n meissie!" is het antwoord. „Als je straks klaar bent, wil je dan voor mij ook aoo'n brief schrijven?" „Wat mot d'r in staan?" „Nou, natuurlijk net 't zelfdedat 's nog al wiedes Vergelj.' kingen. Een timmerman en een geneesheer ston den eens naar een brand te kijken. „Dat is hu voor mij," epra-k de eerste, „hetzelfde alsof een boer zegt: Mijn koren staat in biloei." Terwijl hij dit zeide viel een d'er spuitgas ten naar omlaag en brak zijn been. „Dat is voor mij zei de dokter, „het zelfde, alsof een boer zegt: Mijn koren is al rijp.'i i .1' 1; 11 H|iu ê»iiu it pn ii si 11 ii i in ii ih ut |h tit ;ii 1 s y a" DOOR P. WOERS. (Nadruk ver-boden.) ATAfS/VAAA»^\AA Ja, 'de student Bosscha had bet niet ge makkelijk in de wereld. Hij had geen geld, cn het eenige, waarop hij vast rekenen kon, was een jaargeld, honderd gulden groot; verder leefde hij van den verkoop fijner boeken, van de hoop op privaatlessen, cn voorts van hongerlijden. Voor het eerst in zijn leven, eindelijk, mocht hij hoop koesteren, dat het hem wat beter zou gaan. Genei aal Mollendorp zocht een lecraar, die in staat was zijn nichtje conversatieles te geven, en nu had een pio- fessor hem den student Bosscha aanbe volen. Twee dingen had hem de profes sor gezegd; „Dinsdagmorgen precies om negen uren woidt u bij generaal Mollen- ijlorp vei wacht," enRoep, als 't maar penigszins mogelijk is: „Tot uw dienst, ge. neraal." Daar houdt hij van." „Mijnheer," zei de student, terwijl hij .binnentrad, „mijn professor heeft me ge zegd „U bent mijnheer Bosscha?" „Tot uw dienst generaal." „Gaat u zitten." „Tot uw dienst generaal." De militair bekeek hem militaiiement jan het hoofd tof de voeten. Eindelijk zeide hij „U wilt mijn nichtje conversatieles geven „Tot uw dienst generaal!" „Twee gulden geef ik u voor elke les." Dc student glimlachte vol blijdschap. „Tot uw dienst generaal." „Ik moet u nu eerst leeren, hoe ik hot lesgeven opvat. Voorloopig mag u bij uw conversatieles geen enkel schrijver gebrui- t:en," Heel droevig zeide Bosscha: „Tot uw dienst, gcneraall" want hij had gedacht, dat juist een auteur hier goede diensten had kunnen bewijzen. „Later kun je eens met Goethe en Schil ler beginnen. Dat hoort toch bij mekaar, is het niet?" „Tot uw dienst, generaal," zei de stu dent, die, als hem de militair had bevo len, ook nog den Koran met haar 111 liet Duitsch te lezen, dit niet zou hfbben 'ïagclaten. „Ja," zei de generaal, „in een conver satieles mag alleen maar geconserveerd worden. Een schriftelijk opstel mag u haar ppgeven, anaar aan de correcties mogen slechts een paar seconden worden besteed. Jdet overige moet voor de conversatie be steed worden. Heeft u dit begrepen?" „Tot uw dienst, generaal!" antwoordde Jle student, en maakte een soort van bui ging. Mijn nichtje heeft nog weinig geleerd, pn Duitsch kent zij zoo goed als niet I 'tls een echtie gans nog." „Tot uw dienst generaal." Eu daarmee begonnen de ongelukkige conversatielessen. De generaal was er in den beginne steeds bij tegenwoordig. Waarover moest hij spreken? Als die snijboon cr by was en hem strak aan keek, om de woorden van zijn lippen te lezen, en het aardigst meisje, dat er op de wereld was, keek hem daarbij aan Zooals een soldaat, die voor het eerst in het vuur komt cn niet kan teruglceercn, vanzelf courage krijgt, zoo was dit thans het geval met den armen student. Hij voerde het gesprek zoo goed hij kon en durfde zijn leerlinge eindelijk eens aan zien, totdat hij dit te veel deed, cn hét hem onmogelijk was, de conversatie we der goed gaande te maken. De generaal was echter tevreden. „Ga u zoo voort," zeide hij, „maar al tijd natuurlijk, natuurlijk spreken." „Tot uw dienst gcneraall" Na eenige keeren bleef de militair weg, en hij was met Marie, want zoo heette zij, alleen. Thans, nu dat het geval was, keek hij haar in het geheel niet moer aan. Hij hield den blik naar den grond gericht en praatte over dc politiek, terwijl zij hem met een spottend gezichtje aanzag. Lang zamerhand echter, hoé m-ecr de conver satielessen vorderden, en hoe meer zij ook in zijn jong, enthusiast welen verdiept raakte en zijn kennis over alle dingen bewonderde, sloeg ook zij haar oogen neer. Als dc generaal binnenkwam, vroeg hij „Gaat zij goed vooruit?" „Tot uw dienst generaal!" „Bent u tevreden?" „Tot uw dienst generaal I" „Begrijpt zij u volkomen?" „Tot uw dienst generaall" „En geen letterkunde, nietwaar? Alleen, alleen conversatie." „Tot uw dienst generaall" „U moest haar ook eens een opstel laten maken." „Tot uw dienst generaal I" Toen hij verdwenen was, keken zy bei den weder oudergewoonte naar het tapijt. „ïk zal u," zeide de student, „een on derwei p opgeven. U moet u maar eens voorstellen, dat u naar een vriendin schrijft. Geef u mij den blief, dan zal ik dien wel verbeteren." Den volgenden keer gaf zij hem 'den brief over, die vertaald aldus luidde „Lieve Vriendin. Mijn Duitsche leeraar heeft me gevraagd, om jou een brief te schrijven, hetgeen ik hierbij doe, ofschoon ik niet houd van brieven, die „iemand niet bereiken." Ik zou je schrijven zegt hij wat ik maar wil. Dat is met een paar woorden te zeggen. Ten eerste wil ik, dat ik niet altijd standjes krijg, daar ben ik te oud voor. Ten tweede wil ik, dat nu eindelijk mijn leertijd voorby is, en ten derde, dat mijn Duitsche lecraar altijd een leerlinge moge vinden, die be ter is dan ik. Nu weet je wat ik wil. Eeuwig ben ik Je vriendin Marie." De student las den brief. Hy had niets te verbeteren. Treurig zag hij haar aan, en zij keek naajr het tapyt. Eindelijk^ zon der dat' hij wist, boe het kwam, nam hij, haar handje in. de zijne; zonder dat hij het wist, hoe hij den moed vond, kuste hij liaar. Op dat oogenblik kwam haar oom bin nen. „Leert u zoo iemand Duitsch?" vroeg hij glimlachend. „Tot uw dienst, generaall" „En je meent het ernstig?" 1 „Tot uw dienst, generaal." In „Do Levende Natuur" vertelt de heer D. Zooistra, in een artikel over kievits eieren 7/>cken het een en ander van de ge dragingen der kievieten ter bescherming ha- rer eitjes tegen den grooten roover dier eieren, den mensch. Wil men kievitseieren vinden, a'an is het zaak, oordeelt de heer Zooistra, reëds vlak na het opkomen der zón in het veld te zijn en zoo weinig moge lijk drukte te maken. Denk nooit, dat er in een veld geen eieren liggen, omdat je geen kievit hoort kraaien of ziet wapperen? Juist ala het er op dien tijd stil is, terwijl je toch beslist weet, dat er één of meer span netjes „staan", kun je er veilig op aan, dat cr reeds nesten met eieren zijn o£ dat er op dat foment eitjes worden gelegd. Tra- mors, om dien tijd zit het wijfje op het nest en het mannetje zit, ,sta£t of kuiert op eenigen afstand er van. Als je nu met zoo min mog-elijk beweging het veld, als 't wAre voetje voor voetje, inkuierb, kun je zoo'n paartjes 't dichtst benaderen. Toch zal het haantje je vrij spoedig in de ga ten krijgen. Eigenaardig is het, dat hij, zioodra hij je bemerkt heeft, direct even opvliegt en ook dadelijk weer gaat zitten. Ik vermoed, dat dit een sein aan het hen netje is: „Wees op je hoede!" of ,,Houd je gereed Goed, dat je al maar recht uit het veld overgekeken hebt, want nu houdt je dien baas natuurlijk in 't vizier, terwijl je toch te gelijk acht geeft op de andere haantjes, die elk moment dezelfde grap kunnen ver- toonen. Als een haantje deze manoeuvre maakt, kun je er beslist op aan, dat zijn hennetje vlak in de buurt zit en hoogst-, waarschijnlijk op haar »ie?t. Maar je komt naderbij en het haantje vliegt opnieuw, en nu voor goed op. Hij maakt een drukte en beweging van belang; wiekwap- peren, kraaien duikelen, nog zoo! 't Is om je aandacht te trekken en af te leiden van wat er nu op het veld moet gaan gebeu ren. Laat hem dus maar, let niet op zijn wondervlugge wendingen en tuimeling:., doch kijk vlak over het veld naar dian hoek, waar hij het eerst even opvloog. Daar moet 't hennetje zoo dadelijk opvliegen. Zit zo voor het leggen van het eerste eitje op het nest, dan vliegt ze al heel gauw op, gaat dadelijk vrij hoog de lucht in en laat een klagend „kiewiet" hooren. Zij blijft niet dicht in de buurt, doch gaat wel eenige weilanden ver of nog verder vóór ze neer strijkt. Je raakt zo ongemerkt uit het ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 11