Bewonderenswaardige tegenwoor
digheid van geest.
FEUILLETON.
Een paar Primula's.
Wanneer de koeien thuis komen.
In een der grootste zalen van zijn paleis
te Aken liep Karei de Groote langzaam
heen en weer met gefronst voorhoofd.
Eensklaps stond hij stil voor de geleerde
Alcuin, dde voor een zware eikenhouten tafel
zat te werken. Hij liet zijn vuist met kracht
op de tafel neerkomen en zei vastbesloten:
„Aleuin, ik zal den trotschen keizer van
Constantinopel vernederen, die naar het
mij voorkomt niet van de Franken houdt.
Binnenkort zal ik hém mijn afgezanten zen
den en wee hem, als de voorwaarden voor
een bondgenootschap niet door hem worden
aangenomen. Wat denkt gij er van, den
hertog Adalhard met deze zending te be
lasten
„Het is een moedig en verstandig man,
Sire. Hij heeft trouwens al goede diensten
bewezen in den oorlog tusscheo. den paus
en den keizer van Constantinopel Heeft
hij toen niet bij de onderhandelingen zeer
veel takt en verstand getoond? Uw keuze
kon niet gelukkiger zijn".
„Dan zijn wij het eens" sprak de koning.
Eenigc dagen na dit gesprek, verliet een
gezantschap onder leiding van Adalhard het
koninklijk paleis; de gezanten spreidden
een weelde ten toon, zooals toenmaals het
gebruik was.
De Frankische beeren lieten zich bij den
keizer van Constantinopel aandienen, die,
voor hij hen in gehoor ontving, den leider
bij zich aan tafel noodigde.
Onder andere gerechten ter eere van den
gezant, diende men een prachtigen rivier-
•visch op, gegarneerd met allerlei groenten
en specerijen. Nu was het een wet der Bij-
zantijnsche .etikette, dat het iederen gast op
op doodstraf verboden was het lichaam der
dieren die opgediend werden, om te keeren.
Adalhard was onbekend met deze gewoonte;
hij nam zijn mes en keerde de visch die voor
hem stónd, om.
Nuwelijks hd hij deze inbreuk op de wet
ten der etikette gemaakt, of de' 'hovelingen
stonden van tafel op en eischten van den
keizer de volvoering der straf.
De keizer stond op zijn beurt op en zei
zuchtend tot zijn gast:
„Heer, ik kan mijn hovelingen hun ver
zoek om onmiddellijk ter dood te lateti bren-
•j
„Peg, daar is een brief van de juffrouw
op school, waar ik niet veel van begrijp 1
Wat beteekent toch...?"
„O, Mevrouw, wilt U eens gauw bij jon
geheer Tom komen", viel Betsie haar in
de rede, die zoo maar zonder kloppen was
komen binnenstormen, daar zij zelve zeer
ontsteld leek. „Hij praat allerlei nonsens,
ik begrijp er niets van".
Mevrouw Primula stak de brieven bij
xich en ijlde naar boven. Ze kwam weer
terug en rusteloos stapte Peg dus het ver
trek op en neer, steeds luisterend naar
eenig geluid van boven en intusschen maar
voor het raam uitkijkende naar de komst
van den dokter.
Die kwam dan ook, en ging rechtstreeks
naar boven. Peggy glipte achter hem aan
en wachtte even op het portaal; misschien
mocht zij dan ook eens binnen gaan op de
ziekekamer. Maar dat was alweer mis!
„Is hij erg ziek? vroeg zij, smeekend, ter
wijl de dokter weer langs haar heen ging,
met een hoogst ernstig gezicht.
„Ja vrouwtje, vooreerst mag je nog niet
bij hem komen; denk daar wel om! Je
kunt toch niet met hem spreken en je zou
ook maar lcelijk ziek worden".
Terder hoorde zij moeder en de dokter
spreken terwijl ze de trap afgingen.
„Is 't heusch koorts, dokter?" vroeg
Moeder.
„Ja; en van een kwaadaardige soort,
gen niet weigeren, maar ".vraag mij, wat gij
wilt, behalve het leven natuurlijk, en ik
zweer u bij alles, wat heilig is, dat het u
toegestaan zal worden..
Adalhard, die tussohen al die heeren van
het hof als eenig Westerling stond, keek
hen allen met een trotschen blik aan, waar
uit geen vrees of ontroering bleek.
„Ik ben gereed om te sterven, Eire", zei
hij „maar ik vraag u één vergunning, name
lijk dat allen, die mij den visch hebben zien
omkeeren, van hun gezichtsvermogen be
roofd zullen word,en."
De Keizer, die ten hoogste verbaasd was
over dit verzoek, maakte mét den arm een
ontkennende beweging.
„Ik zweer," sprak hij plechtig, „dat ik
het feit niet gezien heb en alleen op de me-
dedeeling der hier aanwezige heeren, het
vonnis heb uitgesproken."
„Mevrouw", voegde hij er bij, en wendde
zich tot de keizerin, „hebt gij het vergrijp
gezien?"
„Sire, ik verklaar, dat ik er niets van ge
zien heb; ik sprak met een hofdame, toen
ik daarin door een lichte woordenwisseling
gestoord werd.
„En gij, prins Ofcho?"
„Sire, ik keek op dat oogenblik naar de
ondergaande zon, die gindschen heuvel zoo
prachtig kleurde."
„En gij, prins George?"
„Sire, U kunt er u van overtuigen, dat ik
vanaf mijn plaats moeielijk zoo'n kleine be
weging heb kunnen gadeslaan. Ik sta er
met mijn hoofd borg voor." Zoo trachtten
allen zich van het gevaar, dat hen dreigde,
onder welk voorwendsel dan ook te onttrek
ken.
De keizer, die blij was, de zaak zoo te zien
afloopen, gjng weer zitten en ieder volgde
zijn voorbeeld, zoodat de maaltijd onder de
grootste opgewektheid afliep. Eenige dagen
later werd, dank zij Adelhard's takt, het
verdrag gesloten en keerde het gezantschap
veilig en wel naar hun vaderland terug.
Reusachtige aardappels.
In alle warme landen worden yams en
bataten gekweekt. Deze nemen geheel de
plaats van onze aardappels in, doch be
reiken veel grootere afmetingen en bezit
ten een zeer afwijkenden smaak.
De bataten worden in geheel Afrika
mevrouw. Er moet hier onmiddellijk een
verpleegster komen en het zal den armen
jongen zéér aanpakken".
„Hoe kan hij die ziekte toch opgedaan
hebben?'» vroeg Moeder bezorgd. Er
heerscht toch heelemaal niet zoo iets op
school, voor zoover ik weet.
„Jawel; maar er is een wijk in de stad,
aan de oostkant, daar woedt die
koorts geweldig. Maar daar kan hij toch
niet geweest zijn, is het wel?"
„Weineen, wat zou hij daar gedaan heb
ben?"
Peg luisterde, met ingehouden adem en
een vreeselijk vermoeden kwam daar eens
klaps in haar op, dat zij wel degelijk wist,
waar haar broeder die kwaadaardige
koorts kon hebben opgedaan.
„Heersoht 't dien kant van de veemarkt
uit?" vroeg zij, onwillekeurig.
^..Ja, juist!" antwoordde de dokter, die
ons meisje niet in het verschrikt gezichtje
zag, op dat oogenblik; anders zou hij wel
eenigen argwaan hebben opgevat.
,,'t Is maar zaak om daar anders van
daan te blijven, meisje", ging hij voort!
Voorts gaf hij Moeder nog eenig© in
structies, aangaande de behandeling van
den zieke en Peg wist maar niets beters
tc doen, dan droevig op de trap te gaan
zitten, precies op dezelfde tree waar ze
haar verlieten.
„Zoo, dus 't was heelemaal hun eigen
schuld geweest, dat Tom er nu zoo naar
aan toe wasEn wie weet wat het einde
kon zijn De dokter soheen het althans heel
ernstig in te zien", overlegde ons arm,
klein, verlaten ding.
doc-h ook in Amerika gekweekt. Dc plant
stamt uit Indie en behoort tot de familie
der Winden (Convovulus), die in het wild
greeien, op onze bouwlanden. In Frank
rijk zijn ze bekend, als „Batates d'Alger".
De yam maakt een groot gedeelte uit
van het voedsel voor een aantal volkeren
in do tropische landen, dus, zoowel in
West-Afrika, als in China, Indië en Austra
lië. D© knollen zijn weer reusachtig groot."
vergeleken bij onzen aardappel
Er is geen grootcr fort in Ierland, dan
dat van Rathmoro. Het staat op een groe
nen heuvel en is omringd door een groote,
grasvlakte, waarop de feeën dansen. In het
midden van den gevel is een groote stoei)'
met vreemdsoortige letters er in gesneden.
Sommigen beweren, dat de Denen het fort
bouwden, anderen dat Cromwell het deed.
Ook beweren eenigen, dat de oude Koningen
daar begraven liggen, maar juffrouw Brady
zei altijd: „Zij zullen er' nooit het rechts
van weten, al praten zij er ook over, tot de
koeien thuis komen."
„Moeder," zei de kleine Daniël dan, „waar
om zeggen zij dat toch
„Och, dat is zoo bij wijze van spreken,
kind."
„Wij hebben alleen maar een geit, moe-,
der. Maar als wij koeren hadden, die konden
thuis komen, zouden wij dan weten, Wie er-
in het fort gewoond hadden?"
„0, wie weet, wat wij weten zouden, als
onze koeien thuis kwamen," antwoordde moe
der en nam de pan mot aardappelen van het-
vuur: „Maai' daar woonden knappo mën-
schen, die heel wat moois gemaakt hebben."
,tHoe weet u dat?" vroeg Daniel nieuws
gierig.
„0, ja grootvader heeft oen massa mooie
en kóstbaTe dingen gevonden, toén een storm
een gedeelte der muren omver gegooid heeft.;
Ér zouden heel wat menschen naar die ver-'
horgen schatten gaan graven, als zij niet
bang waren voor de feeën. Maar je groot
vader heeft et veel gouden voorwerpen ge
vonden."
„En wat heeft grootvader er meie gedaan
„De meeste dingen he°ft hjj verkocht, al
vóór jk geboren was, maar een kopje hoeft
hij gehouden, want het was het eerste ding,
dat hij vond en hij geloofde, dat het geluk»
zou aanbrengen. Dat is wel niet zoo ge-
Ze kreeg een gevoel over zich of ze in
eens veel ouder was geworden. Tot stikkens,
toe benauwde haar dat verantwoordelijk-,
heidsgevoel, om die schuld verder alleen
te moeten ronddragen I
Ho© dien dag nog omgekomen wa6, dat
wist Peggy la-ter zelf niet.
Even later kwam de verpleegster, een
dame van middelbaren leeftijd ,die door'
haar bescheiden verpleegster-dracht, reeds»
imponeerde en door haar verschijning iets'
sombers aan heel do omgeving gafnet of^
men voortdurend onder een vreeselijk© be
dreiging leefde.
Arme Peg wist niet waar ze het zoeken
moeöt. Op den zolde-r herinnerde alles haar,
aan Tom; daar lagen hun beider schatten;
è,l wat ze samen met zooveel moeite en'
voldoening gefabiceerd hadden; maar Peg
gy daoht er niet aan om alleen te willen
spelen met dien kostelijken voorraad. Zo
was blij, toen ze eindelijk maar naar bed
kon gaan, ofschoon ze toch altijd nog een
groot gedeelte van den nacht wakker lag.
En dit was nu pas de eerste dag ge
weest van heel een reeks zulke droeve
etmalen.
Moeder zag ze haast niet; die zat voort
durend boven; en met de zuster kwam
Peg ook al niet veel verder. Ze had zóó
gehoopt, dat die haar tenminste eens toe
zou staan, om even binnen te gaan in de
ziekekamer maar geen denken aan.
„Och toe, zuster, ik zal maar één enkel
minuutje blijven; dat beloof ik u", trachtte
Peg zuster's hart te vermurven. Maar
heel beslist en kalm antwoordde die: „Hij
zou toch niet begrijpen wat je zei, Peg, e»
weest, maar ik heb het ter herinnering aan
je grootvader bewaard."
„Moedertje-lief," vleide Daniël, „laat mij
dat eens zien!"
Zijn moeder zocht in de lade van een
oudcrwctsohe kast en haalde er een bruin
dingetje uit te voorschijn.
„Dat is geen kopje, moeder. Het is een
belletje. Hè toe, mag ik het hebben en er
een knoop in hangen, dan tingelt het, als
een koeienbelletje."
„Goed, maar pas ér op, dat je het niet
verliest."
Daniël hing het klokje om' zijn hals en
liep vroolijk heen. Hij dacht zeker, dat
hij met dat geluid iemand riep en zelfs
nachts lag hij er over te denken, dat op
zekeren dag iemand naar hun huisje1 zou
komen, aangetrokken door het gelui.
Op zekeren nacht, toen het heldere mane
schijn was, stapte hij voorzichtig uit zijn
bedje en liep naar buiten, om te zien, of
de feeën op het gras dansten.
Hij verborg zich.achter een boom, maar
zag niets en hij huilde bijna van teleur
stelling. Plotseling zag hij iets wits voorbij
zich glijden, weer iets en weer iets, en
toen hij goed toekeek, zag hij, dat het- witte
koeien waren zoo groot als hij er nog nooit
gezien had. Heelemaal wit waren zij niet,-
uicer grijs als do avondnevel. Achter hen
aan kwam de koeienlicedster, ook heel groot
on grijswit. Maar al naarmate cle maan
hooger aan den hemel stond, werden de
kleuren natuurlijker; hij kon zelfs het koren-
gele haar van de hoedster onderscheiden.
Deze riep hem toe:
„Daniël Brady," kom mij de koeien, hel
pen hoeden
„Zeker, dat doe ik graag," sprak Daniël
beleofd. Hij was volstrekt niet bang door
alles wat hij hoorde en zag. „Maar hoe
weet u, dat ik Daniel Brady heet?"
„0, ik kende je vader en ook je groot
vader," zei het meisje. „Want zeker de be
woners die uit heb fort op den heuvel ver
dreven werden, komen in Mei terug, om de
koeien den dauw, van deze velden te laten
likken."
„0, de koeien zijn dus. thuis gekomen!"
riep Daniël uit.
„Ja, dooh slechts voor een paar uren,"
zuchtte het meisje. „In dat moeras woont
een draak, die ons verdreven heeft. Hij
wacht er nu telkens op, om mij de koeien
te ontstelen. ,Waa,k jij dus nu aan dezen
kant-, dan zal ik aan dien kant de wacht
houden. Als ik zijn kop hoven het water
je zou zelve héél, héél erg ziek kunnen
worden".
„Zou het nog lang duren, zuster" vroeg
Peggy weer.
„Daar kan ik niets van zeggen, kindje.
Ieder geval is weer verschillend".,
En daarmede was de zuster weer weg
en werd ons meisje weer aan haar lot
overgelaten, niet wetend wat te beginnen.
Bij vader behoefde ze ook niet om troost
aan te komen, want ze durfde immers tóch
niets zeggen
„Wel, hoe gaat het boven, Peg? vroeg
Vader, toen hij thuiskwam.
„Ik weet rt niet Vader, zuster wil niets
zeggen".
En mijnheer Primula zichtte slechts even
en sprak enkel eenige bemoedigende woord
jes tot zijn dochtertje, van: „geduld heb
ben" en dergelijke, maar Peg dacht, dat
zij al zoo eindeloos lang geduld had ge
had en dat het waarlijk nu niet langer
om uit te houden was!
,,'t Is jammer, dat je niet naar school
kunt gaan, beste meid," sprak Vader nog.
Dat zou nu een gewenschte afleiding zijn.
Maar tracht je maar zoo gced mogelijk
door je tijd heen te slaan, hé, liefje?".
Ja: Vader had gemakkelijk praten! Ze
wist heelemaal Diet waarmede ze zich zou
bezighouden, want ze mocht heelemaal geen
aandeel nemen in het verplegen, werk had
ze niet te maken en in spelen had ze geen
lust! Niemand bemoeide zich met haar en
ze moest naar haar fortuin zoeken en in
tusschen zorgen, dat ze behoorlijk verwij
derd bleef van alle infectie. Eindelijk kwam
er een dag waarop dokter Gregory een twee
den dokter meebracht voor consult.
zie uitkomen, zal ik hard roepen en dan
bieng je dó koeien naar het fort, daar kan
hij niet bij je komen."
Danioh was er niet zoo bijster op gesteld
een draak tc ontmoeten, maar hij wilde het
meisje graag"een dienst bewijzen. Zoodra zo
riep, joeg hij do koeien den heuvel op en
rende ze, achterna.
„Dat- heb je flink gedaan, Daniël," zei
de kooienhoedster. „Kom je morgenavond
mij wem- helpen?"
Daniël beloofde het en toen hij opkeek,
was het meisje met de kudde- verdwenen.
Dat ging zoo cen'ige nachten achtereen'
dooi* en Daniel werd hoe langer hoe over
moediger. Den vierden nacht, haastte hij zich
volètrekt niet zoo om weg te komen en daar
greep de draak Daniël bij één been en sleepte
hem in den vijver. De jongen schreeuwde
moord en brand; de koeien loeiden en het
koeienhoedst-ertje sloeg het monster met haar
st-ok, doch het dier liet Daniël niet los.
De kleine jongen sloot dc oogen en toen
hij ze weer opendeed, stond hij met den draak
in een groot hol. Het monster keek hem.
boos aan en zei:
„Ik dacht, dat je een lekker hapje voor
mij zou zijn en nu merk ik, dat je veel
te mager voor mij bent. Het spijt mij erg,
want ik had er mij zoo op verheugd je te
verorberen."
„Het spijt mij ook, dat ik u hierin teleur
stel," zei Daniël, maar eigenlijk was hij
blij er over.
„Ik ga even een dutje doen, "want ik
ben erg moe. Je hebt mij zoo laten loo-
pen, vóór ik jo kon inhalen."
„D^it is een buitenkansje," dacht Daniël,
terwijl de draak zijn kop liet hangen en
in een oogwenk snorkte. De kleine jongen
sloop voorzichtig naar den uitgang in het
hol
„Pas op, Daniël, verroer je niet," zei zijn
bewaker. „Stoor mij niet in mijn overpeinzin
gen." En weer sloot hij de oogen.
Daniël ging op een steen zitten en liet
den moéd zinken. Hij keek overal rond, maar
zag nergens een gaatje om tc ontsnappen.
In het hol stond niets dan een flesch met
brandewijn. Daniël zuchtte zoo diep, dat
het belletje om zijn hals begon te rinke
len. De draak schrikte wakker en sidderde
over al zijn leden.
„Houd op met dat geluid," zei hij ang
stig.
„Ik zou niet weten, waarom ik daarmee
moet ophouden," en hij luidde het klokje
steeds heftiger. De draak begon luide te
Ons meisje had het nu maar opgegeten
om vragen te stellendaar kreeg ze toch
geen antwoord op. Zo wachtte dus maar
in stilte af, tot iemand wel zoo genadig wij.
de zijn, haar eenige inlichtingen te verschaf
fen. Ze zat alweer op haar gewone plekje
op de trap, toen de vreemde dokter haar
liefkoozend over het hoofd streek, terwijl
hij haar voorbijging.
„Dit kleine geval zou ook beter hier van
daan zijn," sprak hij.
„Ja, eigenlijk wel", erkende Moeder,
want we hebben zoo weinig tijd, om eenige
notitie van haar te nemen."
Peg was echter ten hoogste ontsteld door
die woorden, en dringend klonk haar smeek-
bede
„O, zendt mij toch a-ls je blieft niet van
hierDan kan ik het heelemaal niet uithou
den."
En zóó droevig klonk die verzuchting, dat
do dokter dan ook heel vriendelijk
sprak:
„Dan maar zooveel mogelijk in de frissche
buitenlucht en in de ''esinfecteerende zonne
schijn; zal je daar om denken?"
Peg knikte slechts bevestigend en trok
zich maar weer terug op het doDkere zol
derkamertje, terwijl dc doktoren nu samen
nog c-■ n onderhoud hadden. Het resultaat
bleef haar echter onbekend, alles was het
zelfde, hoorde ze maar weer steeds! O, het
was om radeloos te worden
HOOFDSTUK IX.
Hoe alles aan het lichtkwam.
Een uur later ongeveer, vond Moeder haar
meisje daar boven op het- kamertje en had
nu diep medelijden met Haar: Wat had ze
schreeuwen en het hol op en neer tc loop-cn.
Hij worcl lioo langer hoe kleiner, tot-dat hij
eindelijk zoo nietig was, dat je hem in je',
hand zou kunnen houden. Daniel ging door
met luiden, n^-m den draak op en stopt© hem
in zijn eigen brandewijnflesch.
„Ik zal hem als een bijzonderheid bewa-
sren," zei Daniël, rende het hok uit, kwam
weer in den. vijver en was in een oogenblik.
bij do koeien hoedster en haar kudde terug.'
Het meisje uitte ©en kreet van vreugde en
de koeien sprongen als dolle in het ronde.
Daniël verteld© haar alles, wat er gobeurd
was, sedert hij in den vijver verdwenen was.
„Daniël," sprak zij, „jo bent onze red
der en bevrijder. Geef dat flesch je hier en'
wij zullen het onder een grootcn steen be
graven, zoadat die nare draak niet meer
terug kan keeren. Nu kunnen mijn meesters
terugkomen op het fort en de goede, oud©
tijden zullen ook terugkeeren. Hoe zullen
wij -ooit. genoeg onze dankbaarheid kunnen
tooncn
Zij stond stil en zei na eenig nadenken:
„Dit komt alles door je mooie belletje.
Je zoudt mij nooit hebben gezien, als dat
niet om je hals had gehangen. Maar je
kent nog niet half de kracht er vaju, trou
wens ik ook niet. Maar* mijn overgrootmoeder
weet ©r alles van; ik zal haar het geheim
van het belletje vragen en het. je morgen
avond zeggen." En in eens was zij met
haar koeien verdwenen.
Den volgenden avond tikte er een groote
viouw aan het huisje van Daniëls moeder
en vroeg: „Is Daniël hier?"
Do kleine jongen kwam te voorschijn ©n
herkende de koeienlicedster.
„Mijn overgrootmoeder zegt, dat er geen
belooning groot genoog is voor onzen be
vrijder, maar er zijn nog veel geheimen ver
bonden aan dat belletje, die echter niemand
mag weten. Maar als je ccn paar regels
z©g*, die ik jo zal influisteren en tegelijk
het -belletje la,at rinkelen, krijgt gij alles,
wat gij "begeert. Maar op twee voorwaarden:
Gij moogt deze beide regels alleen aan uw
oudsten zoon zeggen en gij moogt niemand
d9- weidegronden van het fort" laten om
ploegen of ze dooir anderen laten gebruiken.
En nu wensoh ik je een gelukkig leven toe,
Daniël; je ziet mij niet meer terug!"
Niemand is ooit te weten gekomen, wat
die twee regels waren, want Daniël heeft z©
nooit aan anderen gezegd dan aan zijn oud
sten zoon, toen die volwassen was. Hij was
nu een rijk© landbouwer en liet oen groot
steenen huis bouwen cn beza-t veertig praoh-
zich niet bescheiden op den achtergrond g«.'
houden Moeder zette zich naast haar neer
op de smalle vensterbank en streek haar
over het voorhoofd.
„Arme Peg, ik geloof, dat ik jou wel een
beetje verwaarloosd heb!" begon Moe
der.
„O, <Jat. hindert niets-" antwoordde Peg
moedeloos: Ze was zoo langzamerhand al
gewend aan dien toestand van verlaten
heid.
„Maar 't hindert wel degelijk, kleintje-
Gelukkig is er nu wat beter nieuws. De
nieuwe dokter geeft alle hoop. dat broer er
goed door zijn komen!"
„Ja, meent hij dat? Is het zeker
waar?"
,,Met zekerheid kan je niets zeggen in ge
val van koorts, maar zooals ik je zeier is
althans heel veel kans! Tegen ziekte kan
nieumanddat komt ineens: vanwaar iV
onbekend
„O ja, maar 't was onze eigen schuld
biechtte Pcggy nu opeens; eer zc het zelve
recht wist.
„Hoe bedoel je dat kindje?"
„Wel, we gingen naar de veemarkt ter
wijl U met Vader uit de stad waart! En daar
heeft Tom natuurlijk die koorts opge
daan
„Maar, lieve, had ons dat dan toch eens
wat eerder gezegd," riep mevrouw Primula,
ten hoogste ontsteld.
(Wordt vervolgd).