ZONDAGSBLAD
IEID5CM DAGB1AD
VOOR DE JEUGD.
Oplossingen der Raadsels.
Koene oplossingen ontvangen van;
Correspondentie,
No. 16328.
Saterdag* 1®? Mei.
Anno 1913.
VAN HET
Woo^Sottagg© Liefde.
JOSEF COHEN.
E e li andere zaak.
HijZooeven hoor ik in het salon een
verdacht geclruisolx Ik treed binnen, en
wat zie ik'? De piano-onderwijzer zoent..
Mevrouw:,,Onze Betsy. Maak je nu
niot dadelijk zoo boos, het zijn jongelui...."
Mijnheer: %,Het dienstmeisje heeft hij ge
zoend 1"
Mevrouw: ,,Wat een gemeene streek! De
kerol moet op staanden voet ontslagen wor
den."
Een gewaagde proefneming.
De kleine Betey had een mooi kopje met
haar, dat in lanjc krullen neerhing. Op een
warmen dag ging zij naar boven en knipte
al uie krullen af. In de huiskamer gekomen
waar juist bezoek was, riep haar moeder ver
schrikt uit:
,,Maar Betsy, wat heb je met jo haar ge
daan?"
Afgeknipt en in de kapdoos gelegd; maar
morgen doe ik het weer aan, net als u, ma!"
Door verandering.
Proffessor W., die op een wandeling t n
kinderwagen ziet, met een dienstmeisje er
achter: „Zeg eens, meisje, van wie is dat
lieve kind?"
Kindermeisje: „Maar, mijnheer^ 't is uw
eigen zoontje!"
Professor W: „Is 't i.eusch waar? Mijn
vrouw verandert den laatsten tijd zoo dik
wijls van dienstboden, dat ik mijn eigen kin
deren niet pieer ken
H oo ger.
Een dame heeft juist voor een gezelschap
gezongen.
„Die dame had aviatrice moeten worden"
zegt er een.
„Waarom?"
„Dan wae zij zeker nog hooger gekomen."
Z i n d e 1 ij k.
,,Zcg eens, Marie," vroeg mevrouw, „wat
heb je toob met die oesters gedaan? Ze zijn
allemaal leeg?"
„Nu ik kan ze toch niet binnen brengen,
zooals ze bezorgd zijn," zei de nieuwe meid.
„Ik heb eerst de ingewanden uit gehaald
en ze toen goed schoon gewassohen."
Toepasselijk.
Hij„Het is met hot huwelijk als met de
loterijdo een krijgt een prijs, de ander
trekt een niet.
Zij: „Zeer juist: jij hebt mij gekregen en
ik jou getrokken."
Moedertrots.
Mevrouw Jansen: „Wat zegt u er van,
mijn kleine Jantje weegt al dertien pond?"
Mevrouw Pietersen: „Meer niet? Zooveel
weegt bij mijn Pietje het hoofd alleen."
Bericht.-
Hedennacht is een schildwacht, die bij
een mijn wacht hield, door twee lieden aan
gevallen en op den grond geworpen. De sol
daat kan zich staande houden, totdat..."
Zij kende hem.
Oude heer: „Ik wou vanavond graag een
kruik in mijn bed hebben Jansje".
Dienstbode: „Goed, mijnheer. Oude klare
of brandewijn?"
Een kindertoeslag.
Jan, één van de zes minderjarige kinderen
van een onderwijzer, is zoo onvoorzichtig
geweest een stapel borden te breken. Hij
wordt deswege flink door zijn vader onder
handen genomen, maar dit heeft al bijzon
der weinig uitwerking op onzen Jan.
„Och," zegt hij, „hou 't maar van de
veertig gulden af
Een zorgzame vader.
Klant: „Ik wil me een nieuw pak laten
maken, neemt u m'n zoon even de maat."
„Uw zoon?'"
„Ja die draagt altijd mijn afgelegde klee-
ren, en dat gemopper, dat ze hem niet
goed ritten, begint me de keel uit te han
gen."
L
Boekenkast.
II.
Stille wateren hebben diepe gronden.
ra.
Lessenaar.
H. Jesse, Neeltje do Kloe, Jac. Laman,
Dirk Horreveld, „de twee J's", „Wandelen
de takjes," „de kleine Fransohman," Lena
en Betsy Petersen, Frederika Bey, Dirk
Gaykema, „Gaspar de Robles", Dirk Berg
man, „de twee Schipperinnetjes", „Nachte
gaal", Louise Hoogeveen, Jaoob Lankhorst,
„Broer en Zus", „Kleine Zeeofficier", Cato
Óhoufour, Johan Vis^ Anthonie v. d. Rijst,
Teunis van der Kwast, Nico en Hendrik van
Weizen, Marie Meyer, „Korenbloempje,"
Anton en Anna Hoogeveen, Jan Schreinder,
„Erica", Geertruida en Cato van Berkel,
„de twee Spartanen," „Padvindster," „Mi
mosa", Nico Moonen, „Roosje", Marie Kin-
venhoven, Tine Kloos, „Yergeet-mij-nietje"
Betsie van Zwieten, Dirk Houthoff, Saartje
Horree, „Acrobaat", J. Exalto, „Kapitein"
„Blondkopje", „Assohepoetser", Gustoar
Ammerlaan, Jan en Free v. d. Steen,
„Spring in 't Veld", „Kan perfoelie", Henri
Speel, Betsie en Reghart van Gelder,
„Wilde Rooe," „Foksia", Cor Mokken-
8torm, Arie Gille, Kleine Timmerman",
Piet v. d. Walle, Marietje Horrée, „8ohool-
jufferfcje", Laurens Segaar, Cato Coster,
„Florist", Jaoobus Montfoort, Wilhelmma
v. d. Reyden, Jacob v. d. Reyden, „Neptu-
nus," Mario Beekman, „Edelweiss", „Viool
tje", Marie v. d. Burgh, „Juliana", „Mapje
en Papje", „de drie Viooltjes", „Mozart",
„Adelaar", „Kleine Winkelier", JohanneB
Serlie, Jan Horsman, Margaretha Chau-
dron, „de twee Broers" te Leiden.
„Madeliefje", Johanna en Neeltje Tim-
mers, Willem Flim, Rika Flim, Klazien
Broek, „Arminius" te Oegstgeest.
Betsy en Willem Timmers te Voorschoten.
G. en Wilhelmina Henkee, K. G. va<n
Ammers te Wassenaar.
Wilhelmina en Aartjo Parlevliet, Flora
Parlevliet, Cornelis Renes, Willem do Jong,
Adriana Vogelaar, Neeltje Merbis te Zoetor-
woude.
Prijzen vielen ten deel aan: Marie Beek
man en Wilhelmina v. d. Reyden te Lei
den.
M. Chaudron. Je briefje moet je op
een gewoon velletje postpapier schrijven,
dan riet je werk er het netste uit.
,,Ar min ius." Zeker mag je raadsels
inzenden, hoe meer hoe liever; ook anekdo
ten rullen steeds welkom zijn.
J. H o r s m a n. Ik twijfel er niet aan of
het prijsje zal je best bevallen; want de di
rectie geeft aan de prijswinuers mooie lees
boeken cadeau.
„Adelaar." Met ingezonden .raadsels
on anokdoten moet je g "'.ld hebben, vriend
je; doch je behoeft mot hot inzenden van
nieuwe nooit te wachten totdat de vorige
geplaatst zijn, want h i meer je inzendt, hoe
meer kans jo hebt da* er iets geschiktst bij
is.
N. v. d. Keur. Ik kan in do correspon
dentie niet berichten of je bijdragen hl of
niet voor plaatsing geschikt zijn.
MarieBeekman. Het verwondert me
niet, dat je je erg verveeld hebt gedurende',
die ligkuur, doch als jo gezondheid er nuj
maar beter door geworden is; dun zal je heb
leed wel weer spoedig vergeten zijn.
„Neptunus." Ik zal gaarne aan je ver
zoek voldoen en reken op je geregelde me-;
dewerlcing; ook wat betreft het inzenden;
van nieuwe bijdragen.
Jac. v. d. Beydcn. Hef waren over het;
geheel mooie Pinksterdagen, alhoewel heb
zich Zaterdag heel sleoht liet aanzien.
Wilhelmina v. d. Reyden. Neen
meisje, daar ben ik niet boos om, hoor!';
Vriendelijk dank voor jo toegezonden bij
dragen.
„Asschepoetster." Met de bijdra
gen moet je altijd een beetje geduld hebben,
Je weet, als ze geschikt zijn, dan worden, zs
wol geplaatst.
„A o r o b a a t". Ben je nog naar Hillegom
geweest 1
Saartje Horree. Ja kindje,, wie had,
dat nu kunnen denken na al dat koude gure'
weder, dat we nu toch nog een groene Mei.
zouden hebben? Het is alsof al! s met too-
verslag veranderd is.
Willem de Jong te Zoeter-
w o u d e. Hoe ik het vind dat je verhoogd
bent? Heel knap hoor! Je moet maar zoq,
door gaan en zorgen dat je geregeld mee
komt, vriendje. Ik begrijp best, dat jr
oudera heel tevreden over je waren.
„Asschepoetster." Ja, meisje, wij
hebben verrukkelijk weer met de Pinkster
dagen gehad, en ik kan me begrijpen, dat
je die dagen prettig hebt doorgebracht
Dank voor je bijdrag-n.
„V e r g e et-mij-ni e t j e." Jammer,
dat ja niet meer in de gelegenheid bent,
om de oplossingen in te zenden. Je bent al
tijd een trouw raadselvriendinnetje van me
geweest en ik zal je lieve correspondentie
missen; toch hoop ik nu en dan eens een
briefje van je te ontvangen.
„Mimosa". Dank voor je bijdragen,
die ik spoedig weer hoop te plaatsen; trou
wens van je inzendingen maak ik dikwijls
gebruik. Geluk gowenscht met Moeder's
verjaardag, en wat je verzoek betreft, hoop
ik spoedig daaraan te voldoen.
JanSohreinder. Ik juich je voorne
men toe, oim mij bijdragen toe te zenden.
Of ik er behoefte aan heb? Natuurlijk hoe
meer raadsels en anekdotes mij toegezon
den worden, hoe liever ik het heb.
„Madeliefje" te Oegstgeest.
Prettig, dat je verjaardag juist in de va-
oantie valt. Ontvang mijn hartelijke geluk-
wenschea Wanneer krijg ik eens een raad
sel of anekdote van je?
Johan Vis. Ik vind de gekleurde tee
keningen, die je mij toegezonden hebt, heel
aardig en vind, dat je bijzonder je beat hebt
gedaan. Je bijdragen hoop ik spoedig te zul-
len plaatsen.
Anthonie v. d. Rijst. Je lief briefje
heb ik met genoegen gelezen en hoop weldra
te vernemen, dat je tot de vijfde klasse be
vorderd bent.
„Broer en Znb". Ik ben bet met je
eens, dat het weer met de Pinksteren bijzon-
dor meegevallen is. Hit alle briefjes, die
de raAdselvriondjes en vriendinnetjes mij
schrijven, blijkt mij, dat zij veel pleizier hebl
ben gehad, maar hoe kan het ook anders,
als het lieve zonnetje ons tegenstraalt
Ook ik heb die dagen prettig doorgebracht
MARIE VAN AMSTEL.
AAA «»«eè6fté«è««9d»6 lil
BOOR
(Nadruk verboden.)
„Kom," zei mijn gids, „daar zit de man,
die u een geschiedenis kan vertellen. Het
is een heilige," fluisterde hij, „en ge
moet hem goed "betalen."
Hij wees mij een grijsaard, dio voor
den kleinen tempel nurkte. Behaaglijk
liet hij het warme.zonlicht glijden cn
stoeien over ,zijn vlakken, bruin-getin-
ien arm, en zijn teenen kromde en
"krauwde hii in het gloeiende zand. Blijk
baar wist hij niet, dat wij tweeën hom
waren genaderd; toen wij vlak hij hem
waren, nemerkte ik, dat hij blind was,
„Hij heeft ons wel gehoord 1"- fluister
de de gids.
Als wilde hij dit bevestigen, hief de
derwisch zijn hoofd op naar onze rich
ting.
„Wat zoekt ge Bij ons, vreemdeling?"
vroeg hij in zuiver, onverbeterlijk En
gelsen.
„De heer wil een verhaal uit dezö
vlakte," antwoordde de gids. „Hij wil
het goed betalen," voegde hij er haastig
bij, terwijl hij een rupee liet glijden in de
nu-uitgestrekte hand van den grijsaard.
Deze peinsde even, beschreef toen met
zijn vinger een wijden «irkel door do
lucht.
„Zie!" riep hij uit, „in dit land, dat ge
hier ziet, onbebouwd en geschuwd door
den mensch, heeft eens een stad ge
staan zoo wit als het schuim van de
zee, die tegen een hooge rots stoot. Ik
zie de stad...-.", kreet hij, terwijl hij'
zijn blinde oogen, vervreten als holten
in zijn levend karkas, naar mij ophie'fj
„als een reusachtige boog, nevelend 'in
de verte, vol van blanke huizen, blan
ker dan de huid van hen, die later zijn
gekomen.1) Het was een stad, zoo groot,
dat zij eeuwig kon bestaan, want de
menschen werden er oud, en vele kin
deren werden pr geboren; er was geen
nood, en niemand wist, wat gebrek was.
Daarom ook waren er weinig slechte
daden in die stad, en geen mensch stierf
zonder een glimlach om de lippen.
Ge begrijpt, vreemdeling, dat er kwade
geesten waren, die den monschen in
de stad booze gedachten wilden geven,
en dat zij gaarne de huizen zouden heb
ben vernield, opdat er van de goedheid
in deze wereld zoo weinig megelijkzou
overblijvenmaar do harten der mannen
en vrouwen waren als hooge muren,
die de kwaadheid niet kon bestijgen,
en hun mond was voor de boosheid
zoo gesloten als een nacht zonder ster
ren voor den gaanden man, of als de
blindheid van mijn oogen voor het licht.
Toen vergaderden zeven slechte gees
ten in pen land ver van de Ganges, waar
Da Epgelseb,qn.
bergen zijn, die een mensch niet kan
beklimmen. Op één van die bergen zaten
zij ter neer, sprekend over die stad,
die een dichte vesting was met vaste
poorten en dikke muren tegen den v ij
and, het kwaad.
Even zweeg de grijsaardzijn handen
beefden door zijn witte baard.
„Ze spraken lang, drie dagen en drie
nachten, zonder ophouden; de een gaf
dezen raad pn de ander dien; doch
oen hunner zwoeg, en eindelijk, toen
de anderen vermoeid waren, zeidehij
de volgende woorden
„Tast niet de harten van de kleinen
aan, maar de harten van de grooten."
„Wie dan?" vroegen de anderen.
„De dochter van ofen Raiah: zij, die
op den troon zal komen, als de Rajah:
is gestorven. Er is één macht, die de
menschenharten slecht kan maken, en
dat is de macht van de liefde. Door
do liefde vergaan meer menschen dan
door een gezwollen rivier."
Aldus besloten zij te wachten, tot de
Rajah was gestorven, en dit duurde
maar enkele maanden. Hij stierf als alle
menschen in die stad, met een glim
lach op de lippen, want gedurende zijn
leven had hij goed en wijs geregeerd!;
er was geen bloed aan zijn hand, en
zijn hart was zoo vrij als een vogel,
die in den hemel vliegt. De dochter
van den Rajah besteeg den troon- zij
was niet minder wijs en goed dan haar
vader, en de stad verkeerde niet minder
in vrede, dan toen haar. vader nog
leefde.
Nadat do zevende der kwade geesten
dit geduldig twee jaar lang had aange
zien, verkleedde lnj zich als oen jonge
Prins. Hij droeg een rijker gewaad dan er
ooit op deze aaide is aanschouwd, en op
ziin hemelsblauw kleed schitterden de
eaelsteenen, als sterren in de lucht. Ilij
had oogen donker en geheimzinnig als
de avond, zijn lippen waren rood, en zijn
gang zoo sierlijk als van een rivier, die
door de vlakte stroomt. Hij jreed op een
olifant uit Siam, zoo wit als de lucht bo
ven een berg, eu zijn heele gevolg, bijna
even heerlijk uitgedost als hijzelf, rood
op .witte olifanten, die zadels droegen
van zuiver goud, eu ieder der volgelin
gen droog een zweep, met edelgesteen
ten vorsierdliet gevest van hun degens
was zwaar van de smaragden, waarmede
zij waren ingezet, en do tulband van don
kwaden geest gloeide als zonnevuur, zóó
veel diamanten droeg hij. Zij kwamen
door de poorten van do stad, en de jonge
Prins boog zich neer voor de Vorstin,
en hij noemde haar schooner dan de
schoonste vrouw, die hij had gezien.
Groote feesten werden te zijner eer
aangericht, en niemand verwonderde er
Zich over, toen die feesten werden be
sloten met de bruiloft van de twee jonge
monschen, die elkander schenen lief te
hebben, als de zon een bloeien-
den boom, als een bloeiende boom
do zon. Het volk verblijdde zich, en
iedereen dacht, dat het gelul; yoor het
Yplk zes komen," 1 ---A*
Do stem van den verteller brak uit;
als in een snik. Hij zweeg langen tijd,:
en toen hij zijn verhaal voortzette, was:
zijn stem dof.
„Het geluk kwam niet meer voor ddj
stad. De jonge Prins de zevende;
kwade geest - - vergiftigde de ziel van:
de Vorstin, en zij bood geen weerstand,-
daar zij zijn schoonheid meer liefhad
dan het welzijn van het land, waarover,
zij regeerde. Vaak sprak hij recht 'in'
haar plaats; hij verwekte tweedracht on
onrust, vijandschap en haat, zonder dat
iemand wist, dat hij het was, dio onheil
bracht. Sterker noghet volk ver
trouwde in hem als een bevrijder, om
dat het niet gelooven kon, dat achter
zooveel lachende schoonheid zooveel
slechtheid, zooveel harteloosheid kon
verborgen zijn.
Hoe het 'teerste is ontstaan, zal nie
mand kunnen zeggen.Vroeger had|
men nooit gehoord, dat er twist was
onder het volk. Thans, voortdurend, was
er strijd; ja, sluipmoordenaars trokken
door de straten en doodden met vergif
tigde messen. Men begon slecht te wor
den tegen vrouwen en kinderen, en nie
mand had er besef van, hoe eigenlijk
het kwaad voortwoekerde en niel meer
uit te roeien was.
Het moet een donkere avond geweest
zijn, dat er een stcan ging spreken in
het bloed der jongo Vorstin; zij zat in
eenzaamheid en geen andere stem sprak.
Zij "hoorde, dat haar liefde het noodlot
was geweest voor haar volk, en dat
er geen vrede meer bestond, sinds haar
liefde had geheerscht. Zij wierp zich
in den vijverbij haar paleisen
geen mensch gevoelde smart, toen men
haar dood vernam.
Het kwaad was te diep doorgedron
gen in die stad, en nu was het de beurt
van den Prins om te regeeren.
Het heeft niet lang geduurd. Wat go-
durende .eeuwen was opgebouwd, viel
met enkele slagen.
Onrecht werd recht, leugen waarheid,
en het bedrog werd gecerd.
Zij, die goed waron cn goed hieven,
trokken van die stad weg, en wat binnen'
haar muren bleef, waren misdadigers.
Waar vroeger nooit gebrek was geweest,
kwam het, en ellendige ziekten tastten
de lichamen van de menschen aan.
De trotsche stad werd tot puin.
Het puin verstoof.
En niets is er van overgebleven dan
deze vlakte, kaal en vervloekt."
De dorwisch zwoeg. Hij richtte zijn
gelaat naar hot land, als zag hij alles,
cn weder wees hij met zijn vinger
vooruit.
„Alles onvruchtbaar cn verdoemd,"
klaagde zijn moedo stem.
„Waar vroeger menschen hadden ge
woond, bloeiden in den beginne hoo
rnen en bloemen, en zongen vogels. Doch
het was, vreemdeling, ot er een verpes
tende adem uitging van deze streek,
en of er niets tot vollen groei kon ko-|
men. Het geleek, of de bloemen de heer
lijkste kleuren en geuren zondgn '«r-