FEUILLETON. De Cassette van Nidri. Be dood van den Leeuw. Anekdoten. 'overal rond, om de plaats heen, waardoor U dus, als het ware een eoort cirkel beschrijven zult, door de velden... ,,Ik begrijp er geen letter van, maar ik wil het wel doen, daarom ,Goed! zorg dan dat U binnen twee uur terug is. Dan ben ik weer op; en al het land, dat U in dien tijd doorkruist heeft, zal Uw eigendom zijn. De boeren die het bewonen aullen in het vervolg U hun pacht te beta len hebbenze zullen Uw lijfeigenen zijn en niet de mijnen „Maar zullen zij zelve genoegen nemen met die verandering! Ik zou ze niet graag tegen hun zin dwingen!" ,,Van dwingen is geen kwestieZij die dat willen kunnende rest mag mij ondcr- hoorig blijven ;maar als ik mij niet vergis, zullen allen zeer geneigd zijn. Uw grootmoe digheid tooh is hekend, waarde Vader". „Hoe zal ik U ooit genoeg kunnen dan ken?" „Door nu zoo gauw mogelijk op pad te gaan. Maar alvorens dit geschiedt, wilde ik nog wel een verstandig woordje met U spreken: Hier dicht bij woont een Gallisch-Romein- tche volksstam, in een mooie,- groot© stad en die is tegen mij opgestaan. „Ja, dat vernam ik gisteren." „Nu, die zullen wij wel klein krijgen, mijn Franken en ik. Maar wees u voorzichtig, waait ze konden u wel eens kwaad willen doen, zoo onbeschermd als u daar gaat." De bisschop glimlachte slechts eens. Hij had al meer ondervonden, dat de grootste woestelingen geïmponeerd werden door ?ijn kalme waardige persoonlijkheid en duchtte dus ook ditmaal'nietsHij nam afscheid van den koning, wenschte hem een genoeglijk siesta en reed heen op zijn ezel. En f of .Grauwtje nu besef had van het gewicht, dat hij flink doorstapte, hij draafde ditmaal over den weg en bereikte zoo al heel gauw Cocy, een aardig dorp, waar de bevolking juist het oogstfeest vierde en dus in een zeer prettige stemming verkeerde. ,.Goe liên", sprak de eerwaarde bisschop „zeg jullie eens eerlijk; willen jullie je on der, mij stellen, dan staat koning Cl'övis je aan mij af?" Slot.) HOOFDSTUK XIV. Ecu heerlijke Droom. Weldra lag Nidri te droomen en had h'efer- lijke visioenen: Hij 2ag zijn vriend terug en genoot, genoot „Hè, wat jammer, dat het maar een droom is," riep hij éindelijk. „Malle jongen!" hoorde hij toen op eens een welbekende 9tem aan zijrt oor roepen. „Het is geon droom, maar werkelijkheid1 Ik ben het, Maxius, in levenden lijve, ol had het ook ïnaar zus of zoo gescheeld, of je liadt mij niet weer gezien, want ik ben geweldig ziele geweest i" In een wip stond Nidri op de heen, en ja, zoowaar, daar stond „Pak-jc-weg", maar veel langer en magerder geworden. Het weorzicn tusschen beide vrienden was hartroerend. Jongen, wat heb ik dikwijls aan je 'ge dacht, op mijn ziekbed 1" begon Marius. „Nu, ik zeker niet minder aan jou!" klonk het antwoord. „En toch heb je mij maar doodleuk ver laten, hè en heb jc weer naar Afrika inge scheept! Dat komt je dacht zeker, dat ik niet meer terugkwammaar dat kon ik ook niet, want ik heb vreeselijk roodvonk gekre- kregen. Over dit alles later nu nog wel eens. Laat ik jo na liever eerst voorstellen aan mijn Grootmoeder en aan die hoeren die je hier ziet." „O, is dat je grootmoeder .riep Nidri verrast. „Ja, mijn jongen! En ook voor jou wil ik zooveel zijn, want Marius heeft mo al zooveel goeds vaoi je vzrteldt" viel weduwe Reynaud nu. in. „O, ajs u wilt, wat zou ik u dankbaar zijn I Ik heb nu niemand meer op de wereld, „Graag!" riepen zij allen. „Volgens ons hart behoorden we u toch al toe, eerwaarde Vader 1" Dit zeggende knielden zij allen om den bisschoppelijken, zegen te ontvangen en de goede, oude kerkvoogd Remi liet hun zijn staf als aandenken. In den burcht LuiUy was het hetzelfde geval. Zóo had de bisschop aJ een heel gebied doortrokken, toen hij eindelijk weer Reims zou binnen rijden, maar eerst nog den mo lenaar op den hoek vroeg, hoe dio er over dacht, zich onder zijn hoede te stelloD. Lomp viol die uit: „Zoo gek zal ik wel niet zijn! Als straks die Collo-Romeinsche bende komt, dan, zou ik leolfijk aan hun geweld zijn overgeleverd!" „Nu, je moet het zelf weten, man!" ant woordde de bisschop leuk. Maar weet je hoe het ging, toen het in delijk zoo ver kwam?.... Zoodra de woeste Romeinen hoorden, dat de lijfeigenen ston den onder dén bisschop reden ze kalm vor der en spaarden alles wat er maar ©enigszins tot dit gebied behoorde.... Maar koning Clo- vis' onderdanen spaarden zij niet. Gewel dig hielden ze hier huis, niettegenstaande allen bluf van genoemden vorst Zoo zie je wat waarachtige deiigd en een oprecht edele levenswijs vermogenDe in vloed die uitgiög vaai dien bisschop Remi is dan ook wereldberoemd en hij is een der grootste Heiligen, die do Katholieke kerk kent! Ware menschenliefde lag ten grond aan zijn liefderijk optreden on al mag dit nu niet altijd meer op zoo opvallende wjjzo blijken, een waarheid is en blijft het toch, dat personen die daarvan blijk geven in al hun daden, immer geacht en geeerd zullen bJdjven. en ten zegen zijn voor heel hun om geving. Koning Leeuw, die op het punt was te sterven, liet zijn zoon bij zich komeri en sprak hem op de volgende wijze toe: „Mijn zoon, weldra zult gij koning zijn Over een groot rijk. Ik ben zwak en zal spoedig sterven. Ik, die vroeger een os want mijn grootvader is te Ikola gestorven." „Neen, je bont niet alleen op de wereld, want wij zijn er ook nog!" antwoordde Ma rius mot vuur, „nietwaar grootmoeder! Niet waar mijnheer Negrand? Dien hoor ken je nog niet, hè Nidri, maar hij jou wel „Mij?" zei het negertje, een en al ver wondering. „Ja* hij is de patroon van grootmoeder en heeft hier gelukkig heel wat te zeggen in hot 'stadsbestuur, zoodat hij je ook van zeor grooten dienst kan en ook wil zijn, nadat wij hem je geschiedenis verteld heb ben Maar 'waarom kijk jo tooh voortdu rend zoo achter je, of je den reus verwachtte uit Klein Duimpje?" „Neen, dat "nu niet precies, maat toch wel iets, dat er op lijkt." En toen begon de kleine zwartkop het drietal op do hoogte to brengen van den staat van zakeai. Toen hij vertelde, hoe moeilijk hem dat zoeken was geweest naar don bewustou schat, omdat er wel 12 gTotten op dezelfde manier ge merkt waren, barstte Marius in lachen uit. „Jongens, dat was toch wel een gtytd idee van mij, om overal dezelfde initialen op te zetten; nu heb ik zo toch maar leelijk in de war gebracht en dat fieoft de zaak aar dig opgehouden." „Dus heb je dat met een bedoeling ge daan?" vroeg Nidri. „Dat zal ik je naderhand alles wel eens meer omstandig vertellen; voorloopig zal ik alleen zeggen, dat ik, nadat ik de mena gerie van baas Scyanidrio verlaten heb, al heel gauw grootmoeder vond, maar onmid dellijk daarop zelf roodvonk kreeg. En dit hoeft heel wat weken geduurd, zoodat ik er ook geen middel op zag, jo iets te laten weten. Maar jo geschiedenis heb ik aan grootmoeder en aan mijnheer Negrand ver teld en door veel welwillendheid ben ik ér toen achter gekomen, dat je de menagerie ook verlaten hadt en dat je In gezelschap van twee zeelui weer ingescheept was naar je vaderland." over mijn schouders zou geworpen hebben heb nu een gevoel of ik met een geitje niet meer datzelfde zou kunnen doen." Gij zult regeeren, mijn zoon óver alles, wat zwemt, kruipt, springt, loopt of vliegt. Laa.t u niet door deze groote macht ver blinden en regeer voorat rechtvaardig en verstandig, dat de mier zich met evepveel vertrouwen tot u wendde als een luipaard. Bewaar den vrede tusschen uw buren; ik heb maar al tc graag oorlog gevoerd, voorts luister naar uw gouverneur, dén olifant, dat is een ervaren man en als gij zijn raad opvolgt, zal dit zijn tot geluk van uw volk en tevens tot het uwe." Kort nadat hij deze woorden had uitge sproken stierf do koning. De prins begon nu zelf te regeeren en zoodra de rouwtijd om was gaf hij den olifant bevel, het vol gende aan zijn volk bekend tq tqakeD. lede ren morgen moet een onzer onderdanen, door het lot aan te wijzen, i!n ons paleis komen, ten einde zich door ons te laten op eten De olifant dacht cenigo oogenblikken na en zei toen: „Het komt mij voor Uw Majesteit, dat dit bevel al heel weinig overeenkomt met do raadgevingen van on zen geliefden vorst „Mijn vader was oud en had geen tanden meer, maar ik heb ze wel cn verlang veraeh vleesch. Daarom, laat deze wet onmiddel lijk uitvaardigen. De olifant begreep, dat hij gehoorzamen moeat en ging bodroefd heen. De papagaai die 's lands omroeper was, ging van bosch tot bosch het hevel van den koning voor lezen. Ge kunt u voorstellen, wat een schrik die nieuwe wet onder dc dieren teweec bracht. Den volgenden ochtend wachtte Ie jonge vorst zijn eerste slachtoffer. Hij wist, dat het lot. dien keer gevallen was op een haas, een dier roet heerlijk, sappig vléesch. De zon stond echter al vrij hoog aan den hemel en nog w&s er geen haaa te zien Eindelijk tegen twaalf uur, daar kw.ara hij aangewa.ndeld over het mooie,, groene graa „Je hebt mij lang laten wachten", brul de de koning. „Mijn maag roept <?m'Voed sel." „Neem mij niet kwalijk, Sire", sprak dt „Ja, ik wist waarlijk niet tot wien ik pij wonden moeet en dus viel ik in bander van kapitein Combalard en stuurman Gim- iett." „Toen ik nu heelemaal hersteld was, hoor de ik, dat de Yule, weer verwacht werd in zicht van de Provencaalsche kust. En ik had nu eenmaal een voorgevoel, hoè dat weet ik niet, dat de boot jou weer mee terug voerde. De familie Negrand was in- tussoben weer te Marseille, en dus bleef Grootmoeder mèt mij, de aankomst van het schip afwachten. En toevallig was de heer Negrand iemand tegengekomen, die den kapitein gezien had in geneischap van een jongen neger. Bij die mededeeling dteed ik. een luchtsprong van pleizier; want ik' snapte heel goed, om welke rede je weer' hier zou zijn gekomen 1 Mijn allereerste werk was toen naar la Nerthe te gaan, waar ik dat aardigheidje uithaalde met die grotten". „Jawel; maar weet je waar ik nu bang voor ben?" vroeg Nidri. „Dat zo hun woede nu op mij koelen 1 Nou, maar dat is niks!" besloot hij ferm: „Ik heb nu weer mijn vriend teruggevonden, en al de rest zal dus wel terecht komen." Marius genoot van ddt onbepaald ver trouwen. „Maar je begrijpt toch ook wel, dat er geen haar op ons hoofd is, die qr aan denkt je in handen te laten van dat edel moedig tweetal? J© gaat kalm met ouj mee Het zwartje zette een wanhopend gezicht en sprak: „Dat kan niet! Ik heb z© nu eenmaal beloofd, trouw op post te blijven ©n difj belofte wil ik niet breken. Op voorwaarde, dat ik hun de grot zou toonen, di© de steenen borg, hebben ze mij naar Frank rij! overgevoerd due dat <zou niet eerlijk rijn „Daar heeft hij gelijk in, beete jongen!" laas, „hét ipijt me mèer dan ik zeggen tan, maar ik ben te laat, juist omdat ik Lr als een trouw onderdaan wilde dienen." „Wat bedoel je daarmede", vroeg de ko- ïing barsch en sloeg heftig met zijn staart. „Ik ben", sprak de haas, „een van Uw {leven tegengekomen, die mij wilde opeten (roder voorwendsel, dat het mij toch het zelfde zou zijn, of ik door U of door hem werd opgepeuzeld. Zoo heb ik heel wat moeite gehad, hem te overtuigen, dat het jnijn plicht was, mij door U te laten opoten. ^faar ik waafochuw U Sire, dat hij er mor gen wéér op uit zal rijn. een ander van Jw onderdanen door het lot aangewezen, op t.e houden en als die onderdaan toevallig piinder trouw is als ik, zoudt U waarschijn lijk Uw ontWjt moeten missen." „Wat vertel je mij daar", brulde de leeuw!-„Wie is dio onbeschaamde, neef?" „Hot is een clisr, dat sprekend op U lijkt, Sire, en dat beweert ook een leeuw te rijn." „Kunt gij mij haasje, dat dier ook laten zien, uafc de vermetelheid heeft, op mij te golijken?" „Zéker Sire, dat is geen bezwaar voor mij, want ik heb hem zijn hol zien binnen gaan, als U mij volgen wilt, kan ik er U in oen kwartier heenleiden. Een kleine wan deling kan Uw eetlust slechts vermeerde-, ren." „Die haas is een trouw onderdaan dacht de voret. hij weet, dat i5c hem zal opeten en toch is hij vól ijver om mij te dienen. Ik wenschte wel, dat al mijn onderdanen zoo waren alB-hij Hij verheugde zich al op het vetto hapje, want de haas zag er waarlijk mollig uit. Weldra kwamen rij bij een diepe put aan. „Hier is het hol van Uw neef, Sire", zei tot haasje nederig, „hier heeft hij zich ver scholen in de gedachten, dat U er hem niet 'zoudt volgen." De leeuw bukte zich en zag natuurlijk m het water zijn eigen beeltenife weerkaatst, „Ja waarlijk, ik zie hem", riep de leeuw •uit. „Met booze oogen kijkt hij mij aan. Maar ik'zal'"hém wel toonen, dat ik niet bang voor hem ben." Daarop sprong hij in de put, hét water viel de héér Negrand nu in. „Zijn voord mag bij niöt breken..." „Dus dan moeten we hem zóó maar in de val latèn loopenl" riep Marius teleur- gestéld- Nidri moet hier nu kalm <k terugkomst van d'em kapitein met zijn handlanger af wachten en di© zullen dus straks hun op- derzoek voortzetten..." „En als ze dan niets vinden? vroeg Ma rius weer. „Dan vinden ze niets! Dat is Nidri's schuld nfet! Dié heeft dAn eenmaal zijn plicht gedaan." „Jawel! Maar ze zullen zich toch natuur lijk op hém willen wreken..." „Dan zijn wij er nog om hem in bescher ming te nemen", antwoordde do heer Ne grand. „Laat dkt maar eens aan mij over; ik zal ze wel trakteeren! Maar laten we nn vooreerst zorgen, dat we op een be hoorlijken afstand van hun arbeidsveld ko men, want ze zullen weldra terug zijn". HOOFDSTUK XV. Wat er van den Schat ge worden was! Zoodra Nidri weer alleen was, zette bij •zijn zwart gezichtje weer in de kalmste plooi, doe men <zich maar bedenken kan en niemand zou iet-s meer aan hem merken, .dat hij dat laatste half-uur zóó veel emo ties had doorstaan. Combalard en Gimlett ,waren teruggekeerd voorzien van allerlei instrumenten, di© hun den arbeid verlich ten zonden. Maar tóch schoten ze niet hard op en dat werkte niet bepaald gunstig op hun humeur. Ze hadden nu al alle grotten doorzxvoht en nog steeds niets gevonden „Jou leelijkordkeerde Gimlett zich op eens tot den kleinen neger. „Jij zou niets afweten, van dat verdwijnen". „Op- mijn woord van eeT niet, Mijnheer, borrelde op en sloot zich toen weer boven den leeuw, die op jeugdigen leeftijd gestor ven was, omdat hij de wijze raadgevingen van zijn vader niet gevolgd had. „Ge hebt vanmorgen niet gegeten, maar wel gedronken", sprak het haasje spottend en ging het groote nieuws aan alle dieren in het bosch vertellen. 's Avonds werd er een luisterrijk feest gevierd, waarop de dieren de dolste dingen deden. Als koning werd de olifant gekozen, onder wiens verstandig bestuur alle onder danen een gelukkig leven leidden. Van twee brifisBangen. Van de brilslang hebben jullie zeker wel eens gehoord en ook van do reden, waarom dit dier zoo heet; anders doe er maar eens navraag na op school. Maaf op den Himalaja, je weet wel, dat hooge randgebergte van Voor-Indiie groeit de „Cobra- of Brilslangplant", die zeer veel lijkt op een brilslang die haar kop heeft opgeheven. De gelijkenis ontstaat daar door, dat do halvemaanvormige teekerin- gen op den kop en de strepen op den h&h der brilslang, goheel overeenkomen met de teckeningen op hot bloemstqlscl der plamt, zoodat ieder, die onverwachts zulk een pliant tusschen het struikgewas ziet,' verschrikt achteruit wijkt. Kunnen slangen klimmen? Natuurkundigen, die dit vraagstuk be studeerd hebben, zijn tot het - resultaat gekomen, dat deze vraag bevestigend moet beantwoord worden. Willen zij zich b. v. rechtop naar boven werken langs een steilen gladden wand, dan beginnen rij met den kop en ontlasten voorts uit de speekselklieren een overvloedig slijmerig vocht, dit rij als kleefstof gebruiken en zetten dan zoo hun tocht voort. Zóó is het dan ook mogelijk, dat soms zeer zware slangen over muren ,en schuttingen bun nen klimmeu. te goe-deT trouw heb ik U hierheen ge voerd; en als U niets vindt is heb heusch mijn schuld niet!" „Zóó makkelijk zal je er dan toch niet afkomen, zwartkop!" vloekte de kapitein „Jij zou dus per slot van rekening de eeni- ge zijn, di© geprofiteerd hadt, doordat we jo gratis mee hebben genomen naar Frank rijk ...Maar dikt gaat zóó niet! Ver sta je?" Reeds hadden de medeplichtigen hem ieder bij een arm genomen, gaven elkaar een teokeu, en waren zeker niet veel goeds van plan! Opeens ging daar Ni dri een licht op: z© wilden hem zekér in een afgrond gooien... En zoo hard hij kon, schreeuwde hij: „Marius, Marius!" „Ja, dat hel pit mot veel" bromde Com- balard, met valsohen grijnslach. „Je vriend is wat to ver om j© gekrijsoh to hooren „Daar vergist tT zich in, heerenriep Marius; opeens te voorschijn springend. „Ik ben altijd om en.bij degenen, wien ik mijn bescherming beloofd heb." „En de steenen, kereltje? Heb je die ook zoo best bewaard?" „Do steenen zijn niet langer in mijn be zit! Maar nog oneindig vee! veiliger zijn di© geborgen 1" „Wacht, daar heb je wat voor j© trouwe zorgen l" kwam Gimlett op hem af. Maar tegelijkertijd doken ©r een paar nieuwe getuigen op: Grootmoeder Reynaud en de heer Negrand; deze laatste met een revolver gewapend. „Halt!" commandeerde deze. ,\Heeren ik verzoek U nog vóór deü avond dez© stad te verlaten; dat is in uw eigen belang, als gij er ten minste prijs op stelt, uw vrijheid te behouden!" „Wat verbeeldt gij U wel?" barstte Com balard los. „Van verbeelden ia geen. kwestie, man! Ingéz. door: „Padvindster". Een „Hooge"-schoo 1. „In de nieuwgebouwde school ritten de onderwijzers en leerlingen op boomen in plaatst van banken, pa." „Maar jongen, hoe kom je op dat idcé?" Wel pa: „Er staat toch in de courant, dat er iin alle takken onderwijs gegeven wordt". Onder Buren. Boerin (wier man ziek is): „Toen dokter van merge fort ging, het ie met z'n kop ge schud." Buurvrouw: „Bij mien man het ie ook al- tied mit z'n kop geschud, maarhet niks geholpen." Ingez. door „Admiiraal Snor". Op eenloóaaltrein. Passagier: ,„Ha, nu gaat d© trein tóch wat sneller dan gewoonlijk." Conducteur: „Dat geloof ik wel, wij heb ben vandaag een goeden wind". Ie student: „Zie eens die jongen steekt zijn tong uit. 2e student: „Vindt je,dat zoo, aardig?" Ie student: „Wel zeker, bij denkt dat *k ai dokter ben." Ingez. door „Reintje de Vos". Een boer sloeg zijn ezel met een stok ter wijl er een voornaam heer van 'thof voor bij kwam, hij zeide hem: „Zeg, waarom sla je dat dier zoo?" Boer: „Ja, ik zal het niet meer slaan hoor! Maar ik ben toeti blij, dat hij een vriend aan 't hof heeft." Tngez. door „Hét Duinroosje". Een gezond p 1 a a t 8 j e. Dorpeling? „Of het hier gezond is? Dat zou ik uicencn: toeu ik-hier kwam woog ik 60 en nu weeg ik 200 pond." Vïëèmdoling: „En is dat lang geleden?" Dorpeliug-: „Neeii," niet zoo erg l.ng. Ik beho'pr tot de overheidspersonen, hier in het stadsbestuur, en ben van allee op de hoogte. Maakt gij dus nog cenige moeilijk heden, dan zit ge vóór den avond achter slot en grendel." Nu begreep het. tweetal toch, dat het ernst was, en maakte zich uit de voeten Verder hebben wij niets van hen gehoord, en dat spijt ons niet eens zoo heel erg, want zóó zeer- interesseerden z© ons nietl En zóo zal het U ook wel gaan Wat Nidi'i en de familie Reynaud betreft, di© kregen een gelukkigen tijd, dank zij de zorgen van den lieer Negrand Ons negortje W9rd geïnstalleerd op een sqhoone villa, en juffrouw Reynaud kwam daar het huishonden bij hem doen, terwijl Marius mot de zusjes, ook aldaar hun in trek namen. Marius góng naar de Zeevaartschool en studeerde daar. gelijk van hem te verwach ten valt! Op v.aeantieavonden aifc echter iedereen heerlijk bij 'elkaar, t.e genieten van het schoouo zeegedicht, en halen de heide jon gens nog menig avontuurtje op va.n toen ze nog aan boord der „Yule" waren, of later in het circus Soyanidrio Zoo af en toe komt bij Nidri nog wel eens de weemoedige gedachten op, dat zijn vaderland hem niisselüon noodig kon heb ben, en dan wordt hij weer heel droevig en stil. Maar in den regel weten de zusjes er wol weer raad op den „zwarten man" vroolijk te stemmen, en altijd betoonen zij zich even dankbaar voor haar gulle opname op „Zee zicht", waar haar heele opvoeding voltooid wordt als echte jongejuffrouwtjes, waar door ze dus later in staat zullen zijn op zéér voldoende wijze in haar onderhoud te voorzien. De „Cassette van Nidri" had dus zelf me nig avontuurtje beleefd; maar eindigde gelukkig, met veel goeds te- stichten 1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 12