FEUILLETON.
De Cassette van Nidri.
Be dood van den Leeuw.
Anekdoten.
'overal rond, om de plaats heen,
waardoor U dus, als het ware een eoort
cirkel beschrijven zult, door de velden...
,,Ik begrijp er geen letter van, maar ik
wil het wel doen, daarom
,Goed! zorg dan dat U binnen twee uur
terug is. Dan ben ik weer op; en al het land,
dat U in dien tijd doorkruist heeft, zal Uw
eigendom zijn. De boeren die het bewonen
aullen in het vervolg U hun pacht te beta
len hebbenze zullen Uw lijfeigenen zijn en
niet de mijnen
„Maar zullen zij zelve genoegen nemen
met die verandering! Ik zou ze niet graag
tegen hun zin dwingen!"
,,Van dwingen is geen kwestieZij die
dat willen kunnende rest mag mij ondcr-
hoorig blijven ;maar als ik mij niet vergis,
zullen allen zeer geneigd zijn. Uw grootmoe
digheid tooh is hekend, waarde Vader".
„Hoe zal ik U ooit genoeg kunnen dan
ken?"
„Door nu zoo gauw mogelijk op pad te
gaan. Maar alvorens dit geschiedt, wilde
ik nog wel een verstandig woordje met U
spreken:
Hier dicht bij woont een Gallisch-Romein-
tche volksstam, in een mooie,- groot© stad
en die is tegen mij opgestaan.
„Ja, dat vernam ik gisteren."
„Nu, die zullen wij wel klein krijgen, mijn
Franken en ik. Maar wees u voorzichtig,
waait ze konden u wel eens kwaad willen
doen, zoo onbeschermd als u daar gaat."
De bisschop glimlachte slechts eens. Hij
had al meer ondervonden, dat de grootste
woestelingen geïmponeerd werden door ?ijn
kalme waardige persoonlijkheid en duchtte
dus ook ditmaal'nietsHij nam afscheid van
den koning, wenschte hem een genoeglijk
siesta en reed heen op zijn ezel. En f of
.Grauwtje nu besef had van het gewicht, dat
hij flink doorstapte, hij draafde ditmaal over
den weg en bereikte zoo al heel gauw Cocy,
een aardig dorp, waar de bevolking juist
het oogstfeest vierde en dus in een zeer
prettige stemming verkeerde.
,.Goe liên", sprak de eerwaarde bisschop
„zeg jullie eens eerlijk; willen jullie je on
der, mij stellen, dan staat koning Cl'övis je
aan mij af?"
Slot.)
HOOFDSTUK XIV.
Ecu heerlijke Droom.
Weldra lag Nidri te droomen en had h'efer-
lijke visioenen: Hij 2ag zijn vriend terug
en genoot, genoot
„Hè, wat jammer, dat het maar een droom
is," riep hij éindelijk.
„Malle jongen!" hoorde hij toen op eens
een welbekende 9tem aan zijrt oor roepen.
„Het is geon droom, maar werkelijkheid1
Ik ben het, Maxius, in levenden lijve, ol
had het ook ïnaar zus of zoo gescheeld,
of je liadt mij niet weer gezien, want ik
ben geweldig ziele geweest i"
In een wip stond Nidri op de heen, en
ja, zoowaar, daar stond „Pak-jc-weg", maar
veel langer en magerder geworden.
Het weorzicn tusschen beide vrienden was
hartroerend.
Jongen, wat heb ik dikwijls aan je 'ge
dacht, op mijn ziekbed 1" begon Marius.
„Nu, ik zeker niet minder aan jou!" klonk
het antwoord.
„En toch heb je mij maar doodleuk ver
laten, hè en heb jc weer naar Afrika inge
scheept! Dat komt je dacht zeker, dat ik
niet meer terugkwammaar dat kon ik ook
niet, want ik heb vreeselijk roodvonk gekre-
kregen. Over dit alles later nu nog wel
eens. Laat ik jo na liever eerst voorstellen
aan mijn Grootmoeder en aan die hoeren die
je hier ziet."
„O, is dat je grootmoeder .riep Nidri
verrast.
„Ja, mijn jongen! En ook voor jou wil
ik zooveel zijn, want Marius heeft mo al
zooveel goeds vaoi je vzrteldt" viel weduwe
Reynaud nu. in.
„O, ajs u wilt, wat zou ik u dankbaar
zijn I Ik heb nu niemand meer op de wereld,
„Graag!" riepen zij allen. „Volgens ons
hart behoorden we u toch al toe, eerwaarde
Vader 1"
Dit zeggende knielden zij allen om den
bisschoppelijken, zegen te ontvangen en de
goede, oude kerkvoogd Remi liet hun zijn
staf als aandenken. In den burcht LuiUy was
het hetzelfde geval.
Zóo had de bisschop aJ een heel gebied
doortrokken, toen hij eindelijk weer Reims
zou binnen rijden, maar eerst nog den mo
lenaar op den hoek vroeg, hoe dio er over
dacht, zich onder zijn hoede te stelloD. Lomp
viol die uit:
„Zoo gek zal ik wel niet zijn! Als straks
die Collo-Romeinsche bende komt, dan, zou
ik leolfijk aan hun geweld zijn overgeleverd!"
„Nu, je moet het zelf weten, man!" ant
woordde de bisschop leuk.
Maar weet je hoe het ging, toen het in
delijk zoo ver kwam?.... Zoodra de woeste
Romeinen hoorden, dat de lijfeigenen ston
den onder dén bisschop reden ze kalm vor
der en spaarden alles wat er maar ©enigszins
tot dit gebied behoorde.... Maar koning Clo-
vis' onderdanen spaarden zij niet. Gewel
dig hielden ze hier huis, niettegenstaande
allen bluf van genoemden vorst
Zoo zie je wat waarachtige deiigd en een
oprecht edele levenswijs vermogenDe in
vloed die uitgiög vaai dien bisschop Remi is
dan ook wereldberoemd en hij is een der
grootste Heiligen, die do Katholieke kerk
kent! Ware menschenliefde lag ten grond
aan zijn liefderijk optreden on al mag dit
nu niet altijd meer op zoo opvallende wjjzo
blijken, een waarheid is en blijft het toch,
dat personen die daarvan blijk geven in al
hun daden, immer geacht en geeerd zullen
bJdjven. en ten zegen zijn voor heel hun om
geving.
Koning Leeuw, die op het punt was te
sterven, liet zijn zoon bij zich komeri en
sprak hem op de volgende wijze toe:
„Mijn zoon, weldra zult gij koning zijn
Over een groot rijk. Ik ben zwak en zal
spoedig sterven. Ik, die vroeger een os
want mijn grootvader is te Ikola gestorven."
„Neen, je bont niet alleen op de wereld,
want wij zijn er ook nog!" antwoordde Ma
rius mot vuur, „nietwaar grootmoeder! Niet
waar mijnheer Negrand? Dien hoor ken je
nog niet, hè Nidri, maar hij jou wel
„Mij?" zei het negertje, een en al ver
wondering.
„Ja* hij is de patroon van grootmoeder
en heeft hier gelukkig heel wat te zeggen
in hot 'stadsbestuur, zoodat hij je ook van
zeor grooten dienst kan en ook wil zijn,
nadat wij hem je geschiedenis verteld heb
ben Maar 'waarom kijk jo tooh voortdu
rend zoo achter je, of je den reus verwachtte
uit Klein Duimpje?"
„Neen, dat "nu niet precies, maat toch
wel iets, dat er op lijkt." En toen begon de
kleine zwartkop het drietal op do hoogte
to brengen van den staat van zakeai. Toen
hij vertelde, hoe moeilijk hem dat zoeken
was geweest naar don bewustou schat, omdat
er wel 12 gTotten op dezelfde manier ge
merkt waren, barstte Marius in lachen uit.
„Jongens, dat was toch wel een gtytd idee
van mij, om overal dezelfde initialen op te
zetten; nu heb ik zo toch maar leelijk in
de war gebracht en dat fieoft de zaak aar
dig opgehouden."
„Dus heb je dat met een bedoeling ge
daan?" vroeg Nidri.
„Dat zal ik je naderhand alles wel eens
meer omstandig vertellen; voorloopig zal ik
alleen zeggen, dat ik, nadat ik de mena
gerie van baas Scyanidrio verlaten heb, al
heel gauw grootmoeder vond, maar onmid
dellijk daarop zelf roodvonk kreeg. En
dit hoeft heel wat weken geduurd, zoodat
ik er ook geen middel op zag, jo iets te laten
weten. Maar jo geschiedenis heb ik aan
grootmoeder en aan mijnheer Negrand ver
teld en door veel welwillendheid ben ik ér
toen achter gekomen, dat je de menagerie
ook verlaten hadt en dat je In gezelschap
van twee zeelui weer ingescheept was naar
je vaderland."
over mijn schouders zou geworpen hebben
heb nu een gevoel of ik met een geitje niet
meer datzelfde zou kunnen doen."
Gij zult regeeren, mijn zoon óver alles,
wat zwemt, kruipt, springt, loopt of vliegt.
Laa.t u niet door deze groote macht ver
blinden en regeer voorat rechtvaardig en
verstandig, dat de mier zich met evepveel
vertrouwen tot u wendde als een luipaard.
Bewaar den vrede tusschen uw buren; ik
heb maar al tc graag oorlog gevoerd, voorts
luister naar uw gouverneur, dén olifant,
dat is een ervaren man en als gij zijn raad
opvolgt, zal dit zijn tot geluk van uw volk
en tevens tot het uwe."
Kort nadat hij deze woorden had uitge
sproken stierf do koning. De prins begon
nu zelf te regeeren en zoodra de rouwtijd
om was gaf hij den olifant bevel, het vol
gende aan zijn volk bekend tq tqakeD. lede
ren morgen moet een onzer onderdanen,
door het lot aan te wijzen, i!n ons paleis
komen, ten einde zich door ons te laten op
eten De olifant dacht cenigo oogenblikken
na en zei toen: „Het komt mij voor Uw
Majesteit, dat dit bevel al heel weinig
overeenkomt met do raadgevingen van on
zen geliefden vorst
„Mijn vader was oud en had geen tanden
meer, maar ik heb ze wel cn verlang veraeh
vleesch. Daarom, laat deze wet onmiddel
lijk uitvaardigen.
De olifant begreep, dat hij gehoorzamen
moeat en ging bodroefd heen. De papagaai
die 's lands omroeper was, ging van bosch
tot bosch het hevel van den koning voor
lezen. Ge kunt u voorstellen, wat een schrik
die nieuwe wet onder dc dieren teweec
bracht. Den volgenden ochtend wachtte Ie
jonge vorst zijn eerste slachtoffer. Hij wist,
dat het lot. dien keer gevallen was op een
haas, een dier roet heerlijk, sappig vléesch.
De zon stond echter al vrij hoog aan den
hemel en nog w&s er geen haaa te zien
Eindelijk tegen twaalf uur, daar kw.ara hij
aangewa.ndeld over het mooie,, groene graa
„Je hebt mij lang laten wachten", brul
de de koning. „Mijn maag roept <?m'Voed
sel."
„Neem mij niet kwalijk, Sire", sprak dt
„Ja, ik wist waarlijk niet tot wien ik
pij wonden moeet en dus viel ik in bander
van kapitein Combalard en stuurman Gim-
iett."
„Toen ik nu heelemaal hersteld was, hoor
de ik, dat de Yule, weer verwacht werd in
zicht van de Provencaalsche kust. En ik
had nu eenmaal een voorgevoel, hoè dat
weet ik niet, dat de boot jou weer mee
terug voerde. De familie Negrand was in-
tussoben weer te Marseille, en dus bleef
Grootmoeder mèt mij, de aankomst van het
schip afwachten. En toevallig was de heer
Negrand iemand tegengekomen, die den
kapitein gezien had in geneischap van een
jongen neger. Bij die mededeeling dteed ik.
een luchtsprong van pleizier; want ik'
snapte heel goed, om welke rede je weer'
hier zou zijn gekomen 1
Mijn allereerste werk was toen naar la
Nerthe te gaan, waar ik dat aardigheidje
uithaalde met die grotten".
„Jawel; maar weet je waar ik nu bang
voor ben?" vroeg Nidri. „Dat zo hun woede
nu op mij koelen 1 Nou, maar dat is niks!"
besloot hij ferm: „Ik heb nu weer mijn
vriend teruggevonden, en al de rest zal dus
wel terecht komen."
Marius genoot van ddt onbepaald ver
trouwen.
„Maar je begrijpt toch ook wel, dat er
geen haar op ons hoofd is, die qr aan
denkt je in handen te laten van dat edel
moedig tweetal? J© gaat kalm met ouj
mee
Het zwartje zette een wanhopend gezicht
en sprak:
„Dat kan niet! Ik heb z© nu eenmaal
beloofd, trouw op post te blijven ©n difj
belofte wil ik niet breken. Op voorwaarde,
dat ik hun de grot zou toonen, di© de
steenen borg, hebben ze mij naar Frank rij!
overgevoerd due dat <zou niet eerlijk rijn
„Daar heeft hij gelijk in, beete jongen!"
laas, „hét ipijt me mèer dan ik zeggen
tan, maar ik ben te laat, juist omdat ik
Lr als een trouw onderdaan wilde dienen."
„Wat bedoel je daarmede", vroeg de ko-
ïing barsch en sloeg heftig met zijn staart.
„Ik ben", sprak de haas, „een van Uw
{leven tegengekomen, die mij wilde opeten
(roder voorwendsel, dat het mij toch het
zelfde zou zijn, of ik door U of door hem
werd opgepeuzeld. Zoo heb ik heel wat
moeite gehad, hem te overtuigen, dat het
jnijn plicht was, mij door U te laten opoten.
^faar ik waafochuw U Sire, dat hij er mor
gen wéér op uit zal rijn. een ander van Jw
onderdanen door het lot aangewezen, op
t.e houden en als die onderdaan toevallig
piinder trouw is als ik, zoudt U waarschijn
lijk Uw ontWjt moeten missen."
„Wat vertel je mij daar", brulde de
leeuw!-„Wie is dio onbeschaamde, neef?"
„Hot is een clisr, dat sprekend op U
lijkt, Sire, en dat beweert ook een leeuw te
rijn."
„Kunt gij mij haasje, dat dier ook laten
zien, uafc de vermetelheid heeft, op mij te
golijken?"
„Zéker Sire, dat is geen bezwaar voor
mij, want ik heb hem zijn hol zien binnen
gaan, als U mij volgen wilt, kan ik er U in
oen kwartier heenleiden. Een kleine wan
deling kan Uw eetlust slechts vermeerde-,
ren."
„Die haas is een trouw onderdaan dacht
de voret. hij weet, dat i5c hem zal opeten en
toch is hij vól ijver om mij te dienen. Ik
wenschte wel, dat al mijn onderdanen zoo
waren alB-hij
Hij verheugde zich al op het vetto hapje,
want de haas zag er waarlijk mollig uit.
Weldra kwamen rij bij een diepe put aan.
„Hier is het hol van Uw neef, Sire", zei
tot haasje nederig, „hier heeft hij zich ver
scholen in de gedachten, dat U er hem niet
'zoudt volgen."
De leeuw bukte zich en zag natuurlijk m
het water zijn eigen beeltenife weerkaatst,
„Ja waarlijk, ik zie hem", riep de leeuw
•uit. „Met booze oogen kijkt hij mij aan.
Maar ik'zal'"hém wel toonen, dat ik niet
bang voor hem ben."
Daarop sprong hij in de put, hét water
viel de héér Negrand nu in. „Zijn voord
mag bij niöt breken..."
„Dus dan moeten we hem zóó maar in
de val latèn loopenl" riep Marius teleur-
gestéld-
Nidri moet hier nu kalm <k terugkomst
van d'em kapitein met zijn handlanger af
wachten en di© zullen dus straks hun op-
derzoek voortzetten..."
„En als ze dan niets vinden? vroeg Ma
rius weer.
„Dan vinden ze niets! Dat is Nidri's
schuld nfet! Dié heeft dAn eenmaal zijn
plicht gedaan."
„Jawel! Maar ze zullen zich toch natuur
lijk op hém willen wreken..."
„Dan zijn wij er nog om hem in bescher
ming te nemen", antwoordde do heer Ne
grand. „Laat dkt maar eens aan mij over;
ik zal ze wel trakteeren! Maar laten we
nn vooreerst zorgen, dat we op een be
hoorlijken afstand van hun arbeidsveld ko
men, want ze zullen weldra terug zijn".
HOOFDSTUK XV.
Wat er van den Schat ge
worden was!
Zoodra Nidri weer alleen was, zette bij
•zijn zwart gezichtje weer in de kalmste
plooi, doe men <zich maar bedenken kan en
niemand zou iet-s meer aan hem merken,
.dat hij dat laatste half-uur zóó veel emo
ties had doorstaan. Combalard en Gimlett
,waren teruggekeerd voorzien van allerlei
instrumenten, di© hun den arbeid verlich
ten zonden.
Maar tóch schoten ze niet hard op en
dat werkte niet bepaald gunstig op hun
humeur. Ze hadden nu al alle grotten
doorzxvoht en nog steeds niets gevonden
„Jou leelijkordkeerde Gimlett zich op
eens tot den kleinen neger. „Jij zou niets
afweten, van dat verdwijnen".
„Op- mijn woord van eeT niet, Mijnheer,
borrelde op en sloot zich toen weer boven
den leeuw, die op jeugdigen leeftijd gestor
ven was, omdat hij de wijze raadgevingen
van zijn vader niet gevolgd had.
„Ge hebt vanmorgen niet gegeten, maar
wel gedronken", sprak het haasje spottend
en ging het groote nieuws aan alle dieren
in het bosch vertellen.
's Avonds werd er een luisterrijk feest
gevierd, waarop de dieren de dolste dingen
deden. Als koning werd de olifant gekozen,
onder wiens verstandig bestuur alle onder
danen een gelukkig leven leidden.
Van twee brifisBangen.
Van de brilslang hebben jullie zeker
wel eens gehoord en ook van do reden,
waarom dit dier zoo heet; anders doe er
maar eens navraag na op school. Maaf
op den Himalaja, je weet wel, dat hooge
randgebergte van Voor-Indiie groeit de
„Cobra- of Brilslangplant", die zeer veel
lijkt op een brilslang die haar kop heeft
opgeheven. De gelijkenis ontstaat daar
door, dat do halvemaanvormige teekerin-
gen op den kop en de strepen op den h&h
der brilslang, goheel overeenkomen met
de teckeningen op hot bloemstqlscl der
plamt, zoodat ieder, die onverwachts zulk
een pliant tusschen het struikgewas ziet,'
verschrikt achteruit wijkt.
Kunnen slangen klimmen?
Natuurkundigen, die dit vraagstuk be
studeerd hebben, zijn tot het - resultaat
gekomen, dat deze vraag bevestigend moet
beantwoord worden. Willen zij zich b. v.
rechtop naar boven werken langs een
steilen gladden wand, dan beginnen rij
met den kop en ontlasten voorts uit de
speekselklieren een overvloedig slijmerig
vocht, dit rij als kleefstof gebruiken en
zetten dan zoo hun tocht voort. Zóó is
het dan ook mogelijk, dat soms zeer zware
slangen over muren ,en schuttingen bun
nen klimmeu.
te goe-deT trouw heb ik U hierheen ge
voerd; en als U niets vindt is heb heusch
mijn schuld niet!"
„Zóó makkelijk zal je er dan toch niet
afkomen, zwartkop!" vloekte de kapitein
„Jij zou dus per slot van rekening de eeni-
ge zijn, di© geprofiteerd hadt, doordat we
jo gratis mee hebben genomen naar Frank
rijk ...Maar dikt gaat zóó niet! Ver
sta je?"
Reeds hadden de medeplichtigen hem
ieder bij een arm genomen, gaven elkaar
een teokeu, en waren zeker niet veel
goeds van plan! Opeens ging daar Ni
dri een licht op: z© wilden hem zekér in
een afgrond gooien... En zoo hard hij kon,
schreeuwde hij: „Marius, Marius!"
„Ja, dat hel pit mot veel" bromde Com-
balard, met valsohen grijnslach.
„Je vriend is wat to ver om j© gekrijsoh
to hooren
„Daar vergist tT zich in, heerenriep
Marius; opeens te voorschijn springend.
„Ik ben altijd om en.bij degenen, wien
ik mijn bescherming beloofd heb."
„En de steenen, kereltje? Heb je die
ook zoo best bewaard?"
„Do steenen zijn niet langer in mijn be
zit! Maar nog oneindig vee! veiliger zijn
di© geborgen 1"
„Wacht, daar heb je wat voor j© trouwe
zorgen l" kwam Gimlett op hem af.
Maar tegelijkertijd doken ©r een paar
nieuwe getuigen op: Grootmoeder Reynaud
en de heer Negrand; deze laatste met een
revolver gewapend.
„Halt!" commandeerde deze. ,\Heeren ik
verzoek U nog vóór deü avond dez© stad
te verlaten; dat is in uw eigen belang, als
gij er ten minste prijs op stelt, uw vrijheid
te behouden!"
„Wat verbeeldt gij U wel?" barstte Com
balard los.
„Van verbeelden ia geen. kwestie, man!
Ingéz. door: „Padvindster".
Een „Hooge"-schoo 1.
„In de nieuwgebouwde school ritten de
onderwijzers en leerlingen op boomen in
plaatst van banken, pa."
„Maar jongen, hoe kom je op dat idcé?"
Wel pa: „Er staat toch in de courant, dat
er iin alle takken onderwijs gegeven wordt".
Onder Buren.
Boerin (wier man ziek is): „Toen dokter
van merge fort ging, het ie met z'n kop ge
schud."
Buurvrouw: „Bij mien man het ie ook al-
tied mit z'n kop geschud, maarhet
niks geholpen."
Ingez. door „Admiiraal Snor".
Op eenloóaaltrein.
Passagier: ,„Ha, nu gaat d© trein tóch
wat sneller dan gewoonlijk."
Conducteur: „Dat geloof ik wel, wij heb
ben vandaag een goeden wind".
Ie student: „Zie eens die jongen steekt
zijn tong uit.
2e student: „Vindt je,dat zoo, aardig?"
Ie student: „Wel zeker, bij denkt dat *k
ai dokter ben."
Ingez. door „Reintje de Vos".
Een boer sloeg zijn ezel met een stok ter
wijl er een voornaam heer van 'thof voor
bij kwam, hij zeide hem: „Zeg, waarom
sla je dat dier zoo?"
Boer: „Ja, ik zal het niet meer slaan
hoor! Maar ik ben toeti blij, dat hij een
vriend aan 't hof heeft."
Tngez. door „Hét Duinroosje".
Een gezond p 1 a a t 8 j e.
Dorpeling? „Of het hier gezond is? Dat
zou ik uicencn: toeu ik-hier kwam woog ik
60 en nu weeg ik 200 pond."
Vïëèmdoling: „En is dat lang geleden?"
Dorpeliug-: „Neeii," niet zoo erg l.ng.
Ik beho'pr tot de overheidspersonen, hier in
het stadsbestuur, en ben van allee op de
hoogte. Maakt gij dus nog cenige moeilijk
heden, dan zit ge vóór den avond achter
slot en grendel."
Nu begreep het. tweetal toch, dat het
ernst was, en maakte zich uit de voeten
Verder hebben wij niets van hen gehoord,
en dat spijt ons niet eens zoo heel erg,
want zóó zeer- interesseerden z© ons nietl
En zóo zal het U ook wel gaan
Wat Nidi'i en de familie Reynaud betreft,
di© kregen een gelukkigen tijd, dank zij de
zorgen van den lieer Negrand
Ons negortje W9rd geïnstalleerd op een
sqhoone villa, en juffrouw Reynaud kwam
daar het huishonden bij hem doen, terwijl
Marius mot de zusjes, ook aldaar hun in
trek namen.
Marius góng naar de Zeevaartschool en
studeerde daar. gelijk van hem te verwach
ten valt!
Op v.aeantieavonden aifc echter iedereen
heerlijk bij 'elkaar, t.e genieten van het
schoouo zeegedicht, en halen de heide jon
gens nog menig avontuurtje op va.n toen ze
nog aan boord der „Yule" waren, of later
in het circus Soyanidrio
Zoo af en toe komt bij Nidri nog wel
eens de weemoedige gedachten op, dat zijn
vaderland hem niisselüon noodig kon heb
ben, en dan wordt hij weer heel droevig
en stil.
Maar in den regel weten de zusjes er wol
weer raad op den „zwarten man" vroolijk
te stemmen, en altijd betoonen zij zich even
dankbaar voor haar gulle opname op „Zee
zicht", waar haar heele opvoeding voltooid
wordt als echte jongejuffrouwtjes, waar
door ze dus later in staat zullen zijn op
zéér voldoende wijze in haar onderhoud te
voorzien.
De „Cassette van Nidri" had dus zelf me
nig avontuurtje beleefd; maar eindigde
gelukkig, met veel goeds te- stichten 1