PAi>l>EüjSTOELEN. Niet te verzadigen I Voorzichtig met den eersten groet! 's Menschen karakter en zijn tanden. ■stroom, die zijn invloed tot bij Spitsbergen 'doet gevoelen, maar daar in de Pooïzee ten 'onder gaat. Daarentegen gaat langs de "Groenlandsch-Amarikaansche kust een Voud- waterstroom. Deze is een groot gevaar 'voor de scheep vaart, omdat hij ijsbergen naar zuidelijker streken meevoert, tot op een breedte, dole met die van Napels over eenkomt. In het algemeen doet zich in den Noord- Atlantisohen Oceaan een kringloop voor, die de richting van een horDogewijzer -olgt (in het midden daarvan ligt een stroomloos gebied, dat als de Sargassozee bekend \s In het zuidelijk gedeelte van den Oceaan (komt ook zoo'n kringloop voor, maar in te gengestelde richting. De zeestroomen daarentegen in liet aequatoriale gebied staan onder den 'n vïoed der passaatwinden. BuliJfcen het ge bied, waar dezen heersohen, komen her haaldelijk stormen voor, maar dat is met het geval in een strook, die loopt van de noordoostkust van Zuid-Amerika tot aan kaop Palmas aan de Afrikaansche kust. Voor de vischvangst de Atlantieohe Oceaan van groot belang en wel het i >or- delöjke deel en daarvan twee gebieden: het eerste rondom de Briteche eilanden en ovsr de Noordzee tot aan de Noorsche kust, het andere langs de kust van Labrador en cp de banken bij New-Foundland. In de eerste plaats komt de haringvangst in aanmerking; zij levert 1050 millioen K G. per jaar; dan volgt de kabeljauw, waarvan per jaar 300 k 400 milliloen stuks gevangen worden; verder de schel visch, waarvan 250 millioen K.G. gevangen wordt. Buiten dese hoofdvisch so oorten komen langs de lniBten nog vele andere voor, die wij hier niet be hoeven te noemen. Men schat de waarde van aüle vieoh, dhle jaarlijks uit den Atlanti- schen Oceaan wordt opgehaald, op onge veer 400 millioen guldendat men het met dit cijfer niet al te nauw moet nemen, spreekt vanzelf; maar het is eer te laag dan te hoog Ann een artikel van C. Reuter in ,,Die Naturwissensciiafte" ontleende dez dagen het „Hand." eenige interessante mededee- lingen. In dat artikel wordt er op gewezen, aat paddenstoelen in hun chemische samenstel ling merkwaardige overeenkomst vertoonen net het dierenrijk, terwijl zij zich bijna alle van de overige planten reeds door het ontbreken van cellulose onderscheiden. In plaats hiervan bevatten zij chitine, dezelf de stof, die zich in de schalen van kreef ten, in de vleugels van meikevers (en in het huidskelet van alle andere insecten) be vindt. Ook missen zij het plantaardige blad groen en alizoo ook zetmeel, dat onder de werking van bladgroen door de plant be reid wordt. Daarentegen bezitten zij in ruime mate een stof, die anders alleen in het dierlijke organisme voorkomt, het gly cogeen, dat bij de paddenstoelen als be waarplaats van suiker dezelfde rol schijnt te spelen als het glyooleen in de lever van dieren. Ook rietsuiker, in het plantenrijk zeer verbreiJd, schijnt in paddenstoelen niet aanwezig te zijn; wel een verwante stof, de trehalose. Een eindproduct der stofwisse ling van het dierlijke organisme, de urine- stof, is in eenige soorten van paddenstoelen met zekerheid aangetoond. Terder zijn nog stikstofhoudende stoffen gevonden van on bekende samenstelling, die tot nu toe ai- leen in hersenen en zenuwen waren aan getroffen. De pa9 genoemde trehalose be zit denzelfden zoeten smaak als rietsuiker; zaj werd ontdekt in de „trehala manna een uitecheijdingsproduct van snuitkevers, waarmee deze hun cocons overdekken. Over de voedingswaarde der eetbare pad denstoelen loopen de meeningen uiteen. Uithoofde van hun hoog stikstofgehalte werden zij vroeger voor bijzonder waarde vol gehouden, ja, zelfs als vervangers van vleesch aanbevolen. Nadat men echter be gonnen was verteringsproeven te nemen, Sloeg dit overdreven gunstige oordeel om in het tegendeel. Men vond n.l., dat t 1 deel der stikstof het lichaam onverteerd verlaat, en men nam toen aan, dat het eiwit der paddenstoelen ten deele onver teerbaar is. Dit kwam, doordat men niet wist, dat een paddenstoel chitine bevat, een stof met 6 pCt. stikstof. En daar de chitine totaal onverteerbaar is, meende men, dat alle stikstof, ook die buiten de ohitiine, onverteerbaar was. Reuter nam proeven met de steenzwam en kwam tot het resultaat, dat het eiwit daaraan geheel verteerbaar is Ook de splijtingsproducten van eiwitten, die in de paddenstoelen in oplosbaren vorm voorko men, zijn niet zonder voedingswaarde. Het lecithine (zooals in hersenen en zenuwen) heeft stellig waarde, niet minder de treha lose, het glycogeen, de koolhydraten. Ook mag niet vergeten worden, dat er nog an dere stoffen in kleine hoeveelheid in de paddenstoelen voorkomen, die den eetlust prikkelen; stoffen, die als stimulans zelfs aan het ziekbed gebruikt worden. Men hou- de echter in het oog, dat door afkoken en het wegwerpen van het kookwater ongeveer alles, wat waarde heeft, verloren gaat. Bij goede toebereiding hebben paddenstoelen een betrekkelijk groote voedingswaarde, evenals andere groenten. De vele vergiftigingen op dit gebied zijn deels te wijten aan het eten van bepaald vergiftigde soorten, deels ook aan het ge bruik van eetbare paddenstoelen, dïe reed# min of meer tot ontbinding waren overge gaan. Bij gelegenheid van een schitterend ge maskerd bal in het koninklijk paleis te Versailles viel aan koning Lodewijk XIV van Frankrijk een geel-zijden domino op, die een gestalte van buitengewone grootte en met een statige houding omhulde. Hij volgde dezen gemaskerde en bemerkte, dat hij naar het buffet ging en met een fabel achtige appetijt greote hoeveelheden spij zen en dranken verslond. Koning Lodewijk verloor hem uit het oog, toen hij het buf fet verliet, maar hoe verbaasde hij zich, toen hij denzelfden gelen domino, dien hij kort te voren met zulk een 'oewonderens- waardigen eetlust had zien eten en drinken, spoedig daarop voor den tweeden keer aan trof voor het buffet. Hij was juist bezig onder de opgediende spijzen en dran ken opnieuw een ware verwoesting aan te richten. Eenjige minuten later was de gemasker de verdwenen en Lodewijk XIV vertelde aan markies d'Etampes, den ceremonie meester, van den geweldigen eter, toen hij den gelen onbekende voor de derde maal op het buffet zag toetreden. Weer ontwik kelde het masker een geweldigen eetlust. De markies beweerde, dat het onmogelijk was, dat een gewoon mensch binnen een halfuur zooveel kon verorberen. De Ko ning daarentegen verzekerde, dat het toch waar was, dat het dezelfde domino was, en dat hij met eigen oogen gezien had, hoi de man de spijzen niet had verborgen zn •neegenomen. De markies kreeg een goede ingeving, om zich te overtuigen van de identiteit van den gemaskerde, die zoo'n grooten eetlust toonde; hij naderde dezen en bevestigue op zijn rug een blauw lint. En inderdaad, na weinige minuten was onze gele domino reeds weer aan het buffet en begon met nog grooter appetijt te eten. De Koning trad naderbijer was geen twijfel aan, het was dezelfde gele domino met het blauwe lint „Zeg mij tooh," voegde de markies hem toe, „hoe breng je het klaar om zulke hoe veelheden spijzen en dranken te verslinden, als je nu al viermaal achtereen doet?" De domino schrikte bliikbaar i!n hooge mate en wilde zich verwijderen. „Neen, neen, waarde heer, zei nu de Koning. Dat gaat zoo niet, eerst het raad sel opgelost, je staat voor je Koning!" „Genade, Sire, genaderiep de onge lukkige gemaskerde uit en hij viel voor den Koning op de knieën; ik ben een der Zwit- sersche garden, die voor de poort op de wacht staan." „Dat verklaart echter je onnatuurlijker! eetlust nog niet, mijn vriend En nu kwam de waarheid voor den da/: de soldaten der Zwitsersche garde, in het wachtlokaal, hadden een gele domino ge huurd, en één voor één trokken ze dien aan, om zich aan het buffet te goed te doen. De Koning moc-t hartelijk lachen om den inval Hij liet den gelen domino een groot stuk gebraden vleesch geven en een mand met wijn; daarna liep de markies d'Etampee voor hem uit en riep luidde: „Plaats, dames en heeren, voor den do mino der Zwitsersche garde Deze avond behoorde tot de weinige, waarop men Lodewijk XIV, den koning der étiquette, in het openbaar heeft zien lachen Ik heb eens een wildvreemden man ge groetIk ontmoette hem viermaal per dag. Ik groette hem dien dag per abuis. En wat waren de gevolgen? Het gevolg is, dat ik nu dien man, tel kens als ik hem ontmoet, weer groeten moet. Viermaal per dag, dat is honderd- twiintig maal per maand, of veertienhon derd veertig maal per jaar. Het is al tien jaar geleden, dat ik hem, per abuis, voor het eerst groette. Ik heb het dus sedert dien tijd 14400 maal moeten boeten, dat ik hem eenmaal per abuis heb gegroet. Ik heb: 14400 maal (de schrikkeljaren niet mee gerekend) naar den rand van mijn hoed moeten grijpen 14400 maal mdjn hoed moeten oplichten; 14400 maal met mijn hoofd moeten knik ken; 14400 maal goeden dag moeten ~2ggefij 14400 maal mij moeten ergeren. Een en ander geeft het aanzienlijk bruik van 17 versleten hoeden, 43 nutteloos aangewende paardekraohten (H. P.) en een tot 3 maal toe teruggekeerde galkoKefc. En ik heb slechts één troost. Deze na melijk, dat al deze verliescijfers nog met 2 - vermenigvuldigd moeten worden. "Want dengene, dien ik groette, is het precies zoo vergaan als mij. Een practapohe, zij het ook prozaïsche, opmerking, maakte op het jongste congres van Amerikaansche tandartsen één d -• le den. „Ik zou", zoo sprak hij, „niet gaarne de verdenking van patiëntenjagerij op mij la den, maar ik kan toch niet nalaten, iede- ren jongen, die in het huwelijk wil treden, dringend aan te raden, zijn uitverkorene eerst door een tandarts te laten onderzoe ken, ten einde zekerheid te erlangen aan gaande den toestand en de soort van haar gebit. Deze voorzorgsmaatregel zal er hem voor behoeden, te trouwen met een persoon, wier karaktereigenschappen geen waarborg bieden voor zijn echtelijk geluk. Voor de psychologische beoordeeling leveren de tan den zeker geen minder betrouwbare gege vens dan mond, neus, oogen, lippen of ooren. Zij verraden ons een laaghartig, wreed, schuchter, ruw of zachtmoedig ka rakter, zoo zeker en zelfs nog zekerder als de genoemde lichaamsdeelen. Daar zijn de vooruitstekende konijnen- tandjes, die zich gewoonlijk in den mond van wa: :elmoedige, gierige personen be- vihden, wier ingewortelde karakterzwak heid zich bovendien nog kenbaar maakt door de ingetrokken kin. Daar zijn de ver van elkaar staande tan den der sterk erotisch aangelegde perso nen. Grove vierhoekige tanden van eenigs- zins geelachtige kleur wijzen op ruwe no- tuurinstiincten. Zeer witte, korte, op groote rijstkorrels gelijkende tanden schijnen ge brekkig te zijn, en wijzen vaak op zichzelf

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 3