DE POLITIEHOND.
Hoed8pennen en Wandelstokken.
De Atlantische Oceaan.
De Duitsche inspecteur van politie K. Most
heeft over de grenzen, van het instinct hij
den politiehond in Hamburg een lezing ge
houden
De „Kölnisohe Zeitung" ontleent daar liet
©en en ander uit, wat ook de belangstelling
onzer lezers kan wekken. Dat deze rede
juist in Hamburg werd uitgesproken, ont
leende een bijzonder belang aan de omstan
digheid, dat men in die stad van de aan
vankelijk groot© verwachtingen en gunstige
beoordeelingen van den politiehond voor het
opsporen van onbekende misdadigers in den
laatsten tijd is teruggekomen, daar herhaal
delijk het werken met deze soort honden
daar zonder succes bleef.
Do deskundige spreker ging van de stel
ling uit, dat iedere bond, wat de dressuur
aangaat, individueel moet worden behandeld,
daar de fijn bewerktuigde hond een zeer
persoonlijk „denk- en voelleven", luimen,
talenten, stemmingen en ondeugden li-eeft.
De spreker ging vrij vier in dat opzicht'
en stelde den hond ongeveer op gelijke lijn
met een klein kind, dat spreken, eten met
een lepel, enz. ook moet worden bijgebracht
met behulp eener methode, die met dres
suur .verwant is.
Het bevel moet bij den hond een bepaal
den indruk maken; de wijze, waarop de
bond op een toeroep, dien hij heeft loeren
kennen, reageert, moet onbedrieglijk vast
staan. Niet altijd ondergaat het dier den
toeroep als een bevel, veel meer als een
hem verleende toestemming, het een of ander
te doen. De hond heeft een werkzamen aan-
leg: hij yril zich in de richting van zijn
natuurlijken aanleg uitleven. Daarom is het
dier, uitgezonderd die gevallen, welke hem!
sterk tegen den vleug gaan, veeleer geneigd,
iets te doen dan iets te laten.
Het bevel, iets te laten, ondervindt de
fiond steeds als een dwang; daarentegen het
commando, iets te ondernemen, slechts
zelden. Menigmaal wil een hond op den
©en of anderen grond, die als een belemme
ring in zijn besef werkt, niet „apporteeren"
bij doet het echter, wordt het bevel scherper
herhaald, toch, omdat hij voelt, dat hij bij
volgehouden weigering nog slechter af is.
Do hond hééft een fijn onderscheidings
vermogen vcor meer of minder zware straf.
-Vooral dient men er op te letten, dat de
hond behoorlijk „opgevoed" en konsekwent
behandeld wordt. Daartoe behoort in de
éerste plaats, dat op het oogeDblik van do
overtreding zelf het dier gestraft wordt. In
't algemeen zal hij', wat hem niet aangenaam
is, doen, omgekeerd het aangename nalaten,
als hij anders grooter nadeel te wachten
zou hebben dan de overwinning vajn den
afkeer, dien hij voelt tegen het uitvoeren
van het bevp-1.
Ook als de meester als wreker Van be
paalde misdrijven op dat oogenblik niet bij'
den hond tegenwoordig is, zal hij toch, inits
goed opgevoed, hein krachtig ingescherpte
verplichtingen zoo ver mogelijk nakomen,
d. w. z. als zijn innigste hondennatuur zijn
plichtsgevoel niet overwint.
De aan den ketting loopende politiehond
neemt bijv. van een vreemde geen voedsel
aan. Daarentegen kost het moeite, hem bij
te brengen, dat hij in alle omstandigheden
■uit vreemde hand voedsel moet weigeren-.
Voor zoo lang het duurt, blijft bij zijn be
ginselen trouw. Het oogenblik kan dus
steeds komen, dat hij zijn ingeprente be
ginselen prijsgeeft; bij de bewaking van
voorwerpen is hij eveneens aan die toeval
lige zwakheden onderworpen. Daarentegen
-.weigert de politiehond nooit begeleiding en
steun aan den aan zijn hoede toevertrouw
den persoon.
Maar overigens heeft ook deze Duitsche
deskundige de ervaring opgedaan, dat de
öriminalistisch© bekwaamheden van den
politiehond aanvankelijk beslist zijn over
schat. Zoo is de hond niet in staat, een
spoor op te nomen, zonder dat het gevaar
uitgesloten is, da.t hij op een ander spo>r
overgaat en daarmee de beambten, die als
bemiddelaars dienst doen, in den meest let
terlijken Zin ernstig op een dwaalspoor leidt.
Dit gevaar is zelfs zeer mogelijk, als bet
bijkomstige ppoor £rigscher is dan hst juit
een criminalistiech oogpunt waardevolle, dat
oorspronkelijk door den hond werd op ge
nomen.
Maar al moge het dier in de genoemde
gevallen kunnen falen, toch blijft de politie
hond onontbeerlijk.
Hebben de pennen der dameshoeden dén
laatsten tijd de wereld in rep en roer ge
bracht, gelijk lot valle ook aan de wandel
stokken der heeren ten deel.
Hoe menigmaal gebeurt bet toch, dat bijv.
door den stok, onder den arm of over den
schouder g-enomen, als de gelukkige bezitter
trechts of links draait, hem of haar, die
er achter loopt, een gevoelige slag wordt
toegebracht.
Het is dus wel aan te bevelen, dat voortaan
van den wandelstok een dbelmatig gebruik
worde gemaakt.
Het dragen van een stok of een staf
kan met veel ingenomenheid geschieden.
De voormalige tamboer-majoor kon zoo
sierlijk met zijn stok zwaaien, ook hem op
werpen en opvangen.
Het volgend verhaal heeft -zelfs dikwijls
de ronde gedaan: „Een tamboer-majoor, aan
het hoofd der tamboers vóór een march.ee-
rend regiment, deed, nabij een overdekte poort
gekomen, een vervaarlijke worp, en ving,
buiten de vesting gekomen, zijn mooi en stok
behoorlijk op."
Zoo'n stok was van een flinke lengte,
voorzien van een zilveren knop, en een zil
veren ketting was in de lengte om den
stok gewonden, dus wel een kostbaar voor
werp.
Een tamboer-maitre had ook een derge-
Kjken stok, doch van kleinere afmeting'.
De tamboer-majoor, met vervaarlijke here-
muts en pluim op bet hoofd, is reeds sedert
jaren vervangen door den sergeant-tamboer,
en de tamboer-maitre is korporaal-tamboer;
de rest i9 in hoofdzaak nog betzelfde. Er
wordt nog sierlijk geageerd met den stok,
ofschoon wel wat kalmer dan eertijds.
Dat een stok of staf dikwijls een bewijs
van veel aanzien of macht was en nog is,
blijkt uit de woorden: koningsstaf, rijksstaf,
bisschopsstaf, maarschalkstaf.
De bergstok en de kampstok zijn bekend;
de stok in het algemeen is al menigeen
tot steun geweest.
Wanneer, om op het eerste gedeelte, of
Wel do strekking, van dit stuk terug te
komen, bijv. een vreedzaam burger langs
's Heeren Wegen wandelt, kan het hem over
komen, dat hij onverwacht een gevoel'igen
klap krijgt. Is men er op verdacht, dan
kan men zoo'n dreigend wapen nemen, veelal
tot ergernis van den drager, die onmiddellijk
daarna tamelijk onvriendelijk omkijkt, maar
er is en blijft een gevaar, Waartegen men
op zijn hoede moet zijn.
Schrijver dezes ondervond eens een slag,
die nog dagen daarna enkele kiezen en tan
den als gevoelige getuigen had.
Daarom zij voortaan voor de teedere sekse
het devies: „hoedepennen onschadelijk", en
voor de sterke: „geen Wandelstok op voor
anderen hinderlijke Wijze gedragen."
Wanneer hoedepennen en Wandelstokken
achterwege kunnen blijven, des te beter.
N,
Zeeën zijn meer gesel '\t om bet verkeer
der natiën te onderhouden dan het land;
in o-uden tijd was de Middellandsche Zee do
groote weg der volkeren; in de nieuwere
tijden is het de Atlantische Oceaan gewor
den. Oudtijds lagen de middelpunten der
beschaving, Griekenland en Rome, aan de
Middellandsche Zee, ^.u zijn de landen aan
den Atlantischen Oceaan dat, en wie weet
of eenmaal ook nog niet de beschaving haar
weg zoekt en vindt oyer den Grooten Oce
aan want zij beweegt zich duidelijk van het
Oosten naar bet Westen, om eenmaal) weer
in hetzelfde Oosten een nieuwen kringloop
te beginnen.
Voor ons werelddeel is de Atlantische
Qeoaan niet alleen de brug, waarover het
verkeer tusschen ons werelddeel en Ame
rika plaats beeft, hij schept de mogelijk
heid, dat nog opgewekt leven en bedrijvig
heid heersoht in het Noorden van Europa
op dezelfde breedte, waarop in Amerika
(Groenland en Labrador) het leven al tot
op een minimum is ingekrompen. Als de At
lantische Oceaan er niet was, zouden wij
een klimaat hebben, dat aan Siberië herin
nert; en dat zou niet alleen beteekenen den
dood van onzen plantengroei, maar ook het
ontbreken van onze West-Europeesohe be-
sohaviing.
Het is daarom niet te verwonderen, dat
het wetenschappelijk onderzoek het oog op
deze wereldzee gevestigd heeft gehouden.
De vorm van den Atlantischen Oceaan,
zooalis wij dien op de kaart zien, is min of
meer S-vormig, en onderzoekingen hebben
aangetoond, dat d&ezelfde S-vorm het eigen
aardige is van een min of meer gelijkmatige
verhooging op den bodem, welke den At
lantischen Oceaan in een Oostelijk p Wes
telijk deel verdeelt. Die vorm is wel niet»
voldoende verklaardmaar hij moet samen
hangen met het ontstaan van d&e water
vlakte en met de talrijke veranderingen :n
haar grenzen. Wat daarvan waar is, i9 moei
lijk na te gaanmaar tamelijk zeker is het,
dat dè heele Oceaan in het tertiaire tiid-
perk bestond, met uitzondering van enkele
deelen, dio liater zijn ontstaan. Zoo moet er
in den diluvial en tijd nog een vaste landver
binding hebben bestaan tusschen Groen
land, IJsland, de Faroër-eilanden en Schot
land; van dit vasteland hebben ook Spits
bergen en Baffinsland deel uitgemaakt.
De Hudsonsbaai en de Oostzee, ook de Wit
te Zee, hebben eerst in den lateren ijotijd
haar vorm gekregen. In dien tijd zijn ook
de Britsche eilanden van het vasteland ge
scheiden en is dus ook het Engelshe kanaal-
ontstaan. Zoolang er menschen bestaan, is.
de Oceaan geweest, waar hij nu nog is, en
het veel besproken eiland Atlantis, dat bui
ten de Straat van Gibraltar zou gelegen
hebben, zou dan tot de fabelwereld behoo-
ren.
Zeer lang heeft het geduurd, eer men wat
meer wist yan den bodem van deze wereld
zee; eerst de noodzakelijkheid van peilin
gen voor het leggen van telegraafkabels
heeft daaromtrent licht gebracht.
Van het Engelsche kanaal uitgaande heeft
men tot bij de Scilly-eilanden geen grootere
diepte dan 100 M.maar 350 K.M. verder,
is de diepte al 200 M. Maar dan is het met
de gewone peilingen gedaan en bevindt men
rich spoedig boven diepten, waarin ue
Mont-Blanc zou kunnen worden weggestopt.
De gemiddelde diepte is 3900 Meter, maar
er zijn plaatsen, waar zij 6000 Meter en
meer bedraagt. Langs het vasteland komt
in het algemeen een veel ondiepere zoom
voor, die plotseling afbelt tot op diepten
van 5000 Meter. De grootste diepte iln den
Noordelijken Oceaan, d. i. het noordelijk
deel van den S-vorm, komt voor op 1»j0
K.M. afstand van Portorico en bedraagt
8526 Meter; in het Zuidelijke bekken op 18
gr. N. Br. is 7370 Meter diepte gevonden.
De bodem langs de kusten bestaat uit
grind en zand; daarop wordt het meest ge
vischt. Maar naar het midden is de bodem
bedekt met slijk, dat grootendeels gevormd
is door de kalkachtige woningen van zee
dieren. Die laag kan vrij*dik zijn, als men
nagaat, dat sedert honderden eeuwen .e
vorming er van is voortgegaan.
Merkwaardig ife de zoogenaamde Congo-
gëul, die zich van den mond van de Congo
150 K.M. ver in zee uitstrekt en die mis
schien niets anders is dan het weggezon
ken Cougodal ito een vroegere periode van
onze aarde.
Wat de warmte in de diepte der zee aan
gaat, diie neemt, behalve in het poolgebied,
af, naarmate men dieper komt. Tot op een
diepte van 100 M. doet zich de invloed van
de luchtstreek, waarin men rich bevitodt,
gevoelen, maar op grooter diepte doet zich
het merkwaardige verschijnsel voor, dat in
de heete luchtstreek het water op die diep
te kouder is dan in de gematijgde zone.
Van zeer veel belang zijn de zeestroo-
mingen en wel vooral de bekende Golf-