FEUILLETON. De Cassette van Nidri. pWiute tóogy." Anekdoten. man en een hond, en beiden zagen er om hot zeerst armoedig uit: ze waren brood mager en droegen ieder een grof loeren riem voor de borst, waaraan ze trokken met inspanning van al hun krachten. Dat de hond geen kleedje aan had, was natuur lijk niet te verwonderen, dit is slechts voor do luxe exemplaren weggelegd! Maar de man moet het al bijzonder koud gehad heb ben ita. zdjn armzalig plunje, met al die luchtgaatjes Geduwd werd de wagen door een vrouw en een jongen van een jaar of twaalf, heusoh niet veel beter gekleed. Opeens was er echter geen voortgang te krijgen in de hooge kast; het ding stond stokstijf stil, niettegenstaande de inspan ning der krachten van beide partijen Met eeai bezem maakte de man nu de wielen schoon, itn de hoop, dat dit ze iets beter zou doen willen. Maar ook dit rei- .nigingsproces had niets gegeven en even min was er beweging te krijgen in het huis op wielen 1 Daar kwam op eenmaal een sierlijke equipage aangereden: twee vurige schim mels trokken het elegante voertuig. Of het nu niet genoegzaam zijn vaart kon inhou den,.... de vrouw en de jongen stoven op eens verschrikt op zij, de koetsier roerde om, doch liet zijn paarden nu achteruit rijden, waardoor er meteen bewegng kwam in het zware gevaarte De man, die er voorliep, was innig ver heugd, dat zijn pogingen nu eindelijk ge lukten. Want wat, in eigenlijken zin, wel de zet had gegeven aan zijn werk, dat wiot hij niet, daar hij in gebukte houding voor de kast liep De twee daarachter begrepen het echter wel en bedankten den koetsier, die een heele deftigheid was met zijn heerlijk bon ten kraag en hoogen hoed. ,,Och, het ie ook watriep hij terug van zijn verheven zitplaats, toen het vrouwtje hem een paar woorden van dank toebracht t „Zou die man een padvinder zijn?" hoor de ik een kleinen jongen in mijn nabijheid vragen. Nu wat denk jullie er van Hoeft dat nu wel zoo per sé, of kan je ook een daad van hulpvaardigheid verrichten al hoor je niet tot dit gilde? Ik geloof van wel, en gelukkig zijn er al tijd van dergeliike padvinders geweest en zullen er ook altijd zijn, want een derge lijke trek schuilt in het hart, overal, waar naastenliefde woont »D „Je hebt gelijk, zooals altijd", riep Com balard uit, eén en al bewondering. „Maar uit mijzelven had ik er tóoh nooit aan gedacht!" „Wel, mij komt dit echter zèèr geraden voor! Ik beveel u aan; laat ocm geduld en hst gebruiken. We belegeren dien Moor; hij weet in ieder geval meer af van den schat en zal er mee voor den dag komen, als wij maar aanhouden. Hij zal zich hier alleen vervelen en zich ongeruet maken over de afwezigheid van zijn vriend. Daar zullen we nu juist van weten te profitee- ron en hem wijs maken, dat Marius hem in den steek gelaten heeft, dat hij hem met opzet daar bij dien dierentemmer liet Is dat geen goed idee?'" „Uitstekend!" sprak Combalard. „We zullen dan hier maar zoolang blijven, tot dat de reparaties aan ons schip gedaan ziin 1" HOOFDSTUK XI. Hoe Nidri opgelicht wordt. De dagen verliepen en arme Nidri zag zijn vriend niet terug keeren. Zou Narius hem vergeten? Of zou hij misschien zijn grootmoe-der niet hebben gevonden? Maar misschien was hem wel een ongeluk over- Ik zal mijn geschiedenis beginnen met te vertellen, dat ik niet meer zoo jong ben als vroeger. Mijnvceren beginnen uitte val len en mijn oogen zijn dof door ouderdom. Ik ben bang, dat ik dezen winter niet zal overleven. Wanneer de vorst komt en den grond hard maakt en het water in ijs verandert, dan zal het mij heel moeilijk vallen mijn kostje op te scharrelen en er is, helaas, dit jaar geen oude Bogy om mij met kruimeltjes brood te voeren. Jrlui wilt graag weten, wie oude Bogy is? Dat zal ik je eens vertellen. Ik ken hem al heel lang. Ik was toen een aardig roodborstje, met- mooie, zachte veertjes en heldere kraaloog jes. Het was op een kenden winterdag en het pleintje, waar mijn ouders woonden, zag er somber en verlaten uit. De bladeren waren van de boomen gevallen en de wind, die door de kale takken blies, maakte mij koud en hongerig. Op eens hoorde ik een zacht gezang, dat van de straat scheen te komen. Het was zoo mooi, dat ik een oogen- blik het gevoel had, alsof ik door bloeien de korenvelden vloog, vol vogelgezang en bijengezoem. Ik ghiurde tusschen de tak ken door en zag voor het eerst ouden Jogy. Het was een oude man, die op de viool speelde en als hij niet zoo mooi had ge speeld, zou ik bang van hem geworden zijn, zoo leelijk was hij. Toen hij ophield, zong ik uit dankbaarheid een van mijn mooiste lied jes; de man keek op en glimlachte. Hij nam zijn viool weer ter hand en deed mijn fóedje na. Ik antwoordde daarop en zoo voerden wij een gesprek, waarnaar de voorbijgan gers luisterden. lederen dag kwam de oude man terug en speelde onder mijn boom. Wij werden zulke groote vrienden, dat ik onder het spel op zijn schouders ging zitten. Hij strooide altijd kruimpjes voor mij neer en sprak vriendelijk tegen mij. Op zekeren dag kwam een troepje ondeu gende jongens voorbij, die hem uitlachten en om hem heen dansten. De oude man werd boos en dreigde hen met zijn vuist maar de jongens riepen hoe langer hoe har der: „Oude Bogyl Oude Bogy 1" Op een müddag zat ik weer den ouden man af te wachten, toen ik een klagelijk ge luid onder den boom hoorde en ik zag een klein meisje op den grond zitten huilen. Ik vïoog naar haar toe en vroeg, wat haar scheeldezij begreep mijn vraag" echter niet. Daar kwam de Oude Bogy aan; hij wilde komen? In ieder geval zag hij er geen mid del op om zijn vriend iets te doen weten. Hij had hem zelf wel willen gaan zoeken, doch hij kende immers heel niet den weg in dit vreemde land? Intusechen werd hij èl zwakker en ellen diger, verloor allen eetlust en huiverde onder zijn dunne kleeding. Het najaar zet te dan ook al héél vroeg in; het was regenachtig, en, zonder zonlicht voelde Nidri zich totaal verlaten! Daar deze toestand ook van zéér nadee- lig gevolg was op zijn werk, had de baas Scyanidrio het loon al verminderd en nü durfde Nidri haast heelemaal niet meer eten, want dan werd er te veel afgetrok ken van zen salaris! Hij had hallucinaties en meende zijn land terug te zien, zijn geliefkoosd Ne- gerland Niet een enkelen keer kwam de gecLach te bij hem op, dat vriend Marius er mis schien van door was gegaan met den schat. De schat? Hij dacht er bijna niet meer aan, die arme, kleine zwarte Prins, zoo zwak en ziek voelde hij zich. Van dit oogenblik zouden beide medeplichtigen: Combalard en Gimblett gebruik maken, om hem in hun macht te krijgenzij had den wel degelijk voorzien, dat de direc teur der menagerie een dergelijken, nutte- loozen dienstknecht aan kant zou zetteD en hem naar het hospitaal zou laten brengen. juist gaan spelen, toen hij het kind zag. Hij bukte over haar heen en streek haar over het haar. „Waarom huil je, kleintje?" vroeg hij. Het meisje snikte nog even en riep „Ga weg! Ga weg!" „Waar kom je vandaan?" hernam Oudo Bogy. „Ga weg! Ik ben bang voor je. Je bent zoo leelijk Oude Bogy stond treurig op; ik vloog naar hem toe om hem te troosten. Hij nam wat kruimpjes uit zijn zak en voerde mij. Toen het kind dat zag, hield zaj op met hui len en keek naar ons Het kind klapte eindelijk van pret ir haar handjes. Ik schrikte er eerst van, maar kwam weer gauw teruggevlogen. Toen vertelde de oude man aan het meisje, op welke wijze hij met mij had kennis gemaakt. „En vertel mij nu eens, kleintje, waar je' vandaan komt." „Ik ben van juf weggeloopen en ben ver dwaald." Zij begon weer te huilen, maar de oude man nam haar in zijn armen en suste haar. Spoedig viel zij tegen zijn schouder in slaap. Den volgenden dag zag ik Oude Bogy met het meisje aankomen. Het zag er opge wekt uit, toen het kleine meisje kruimpjes voor mij strooide; hij begon zulke vroolijkc liedjes te spelen, dat ik als vanzelf mee, zong. Eindelijk ging hij onder den boomi zitten uitrusten en het kleine ding vleide zich tegen hem aan. „Houd je van Ouden Bogy?" vroeg hij. „Ja, ik houd heel veel van hem." Hoeveel dan?" „Zoo veel als de heele wereld", zei het meisje en sloeg haar armpjes om zijn hals. „Waarom houd je van mij?", vroeg de oude man weer. „Omdat je mij gevonden hebt toen ik ver dwaald was en omdat j e zoo mooi speelt en mij leert dansen." De oude man lachte en zong zaohtjes een Italiaansch liedje. Het meisje keek hem eveu aan en vroeg toen ernstig: „En waarom houdt Oude Bogy van mij De ou Je man legde zijn viool neer en drukte het kleintje tegen zich aan. „Ik houd van Jmar, omdat zaj, zoo ïi/ef is voor maj. Weet je, wat er zou gebeuren, als de Oude Bogy zijn kleine fee verloor?" Het kleine meisje schudde het hoofd. „Dan zou zijn hart breken." „Ik zal Oude Bogy nooit verlaten", be loofde zij. Op zekeren dag stonden er weer veel Dit uur brak weldra aan. Zoodra Scya nidrio tot dezen maatregel moest over gaan, verschenen beide heeren ala redders voor den kleinen neger, lieten hem bij hen op de kamer brengen en onderzochten hem dadelijk heel goed. In het eerst was Nidri to ellendig ,om zich eenigszins te verdie pen in de bijoogmerken dier reddere, maar zoodra voelde hij zich niet even beter, of hij zag zich overstelpt met tal van vragen, zeker in de hoop het bewuste geheim te ontlokken. Hij bleef echter volharden bij zijn eens gegeven antwoord: „Wij hebben in het geheel geen 6chat; U begrijpt toch wel als wij maar iete van waarde hadden, dan zouden wij het allang te gelde gemaakt hebben." Met dit resultaat, dat de kapitein en de stuurman eindigde met te gelooven, dat zij waarlijk vergeefeche moeite deden., Toch zagen zij nog niet zoo gauw af van hun geliefkoosd plan, en waar die oude negerkoning zijn kleinzoon met zulk een schat op reis had kunnen begiftigen, zou( hij ook wel in staat zijn een goeden losprije- te betalen bij eventueele uitlevering. Men zou den neger dus aanbieden, hem, weer naar zijn geliefkoosd vaderland terug te voeren Nidfri begon met te weigeren, want hij dacht aan de teleurstelling van zijn vriend, als die hem niet meer vinden zou bij zijn terugkeer. Maar ten slotte- kreeg het heimwee naar zijn vaderland' toch de overhand en bezweek hij voor het herhaalde aandringen* mensohen om den ouden man en het kleine meisje heen. Zij danste op de muziek en het zonlicht flikkerde in haar gouden krul len, zoodat zij wel een fee geleek. Een open rijtuig reed voorbij en hield even stil om naar de muziek te luisteren. De dame, die in het rijtuig zat, uitte opeens een vreug de kreet en sprong er uit. De Oude Bogy hield op met spelen en het kleine meisje liep naar de dame toe met de woorden: „Moeder! Moeder!" „Lieveling!" riep de dame uit. „Lieve ling, heb ik je daar teruggevonden Zij ging met het kleine meisje naar het rijtuig en zette haar er im. „Waar gaan wij naar toe, moeder?" vroeg het kind eensklaps verschrikt. „Naar huis, kleintje", was het antwoord. „Maar ik moet bij Ouden Bogy blijven." „Neen, lieveling, 'wij gaan nu naar huis." „Mijn thuis is bij Ouden Bogy moeder", was het ernstige antwoord. „Hij houdt van 'mij en als ik hem verlaat, zal zijn hart bre ken." De koetsier legde echter de zweep over de paarden en het rijtuig rolde weg, ver weg van Ouden Bogy en ver weg van m;i De oude man stond langen tijd doodstil, totdat het rijtuig uit het gezicht was, tot de toehoorders verdwenen waren eji het donker begon tc worden. Toen ging hij langzaam weg, het hoofd voorover gebogen en ik hoorde een zucht, alsof de wind d er de boomen suisde. Den volgenden morgen vroeg kwam hij terug, i!c vloog op zijn schouder en vroeg hem een mooi liedje te spelen, maar hij schudde treurig het hoofd. „Ik kan niet meer spelen", zuchtte hij, „wanneer mijn kleine meisje niet terug- Komt." En hij ging onder den boom zitten en tuurde in de verte. De torenklok sloeg de heele en halve uren; de tijd kroop voorbij en de Oude Bogy zat nog steeds op dezelfde plaats. Maar het kleine mersje kwam niet terug en de oude man zuchtte zóó droevig, dat ik begreep, dat zijn hart zou breken. Maar eindelijk, juist toen de zon in het westen onderging, kwam er een rijtuig in vollen vaart aangereden. Een heer en een klein meisje sprongen er ui)t en ik hoorde een welbekend stemmetje uitroepen: „Oude Bogy! Oude Bogy!" Het kleine meisje viel den ouden man om den hals; hij kuste haar en streek haar over de mooie krullen. Zachtjes sprak hij„Ik wist wel, dat mijn kleine meisje zou terugkomen." Hij liet zich andermaal inschepen op do Yule en zou in zijn vaderland, door mid del van de zendelingen, zijn blanken broer wel op de hoogte brengen van zijn weder varen. Zoo vertrok hij dus met de grootste vreugde en had zich geheel overgeleverd aan zij-n beide (weldoeners), daar hij ook in het minst niets vermoedde van hun snood e bedelingen. Als hij aan Marius dacht, kwamen hem altijd de tranen in de oogen, maar één gedachte schonk hem ten minste troost: dat zijn vriend ten minste rijk zou zijn, schatrijk. Aan de veranderingen in zijn eigen land had hij in het geheel niet ge dacht, hij hoopte alles weer te vinden zoo- als hij het verlaten had. HOOFDSTUK XII. De bekentenis. D© vreugde bij het weerzien van zijn vaderland laat zich niet beschrijven. Toch zou hij het niet eens brengen tot de stad Ikola. Ook was zijn grootvader niet meer in leven. De zendelingen in Loange brach ten hem gauw genoeg op de hoogte van den staat van'zaken: De Bondjos hadden een inval gedaan in de naburige landen en hadden gelijkertijd de onderdanen van den ouden Mlava tot den opstand aange hitst. Zooals te voorzien was had de ko ning het vergif moeten drinken, dat „d© medicijnman" hem had aangeboden, ©o nog ia rijn laatste oogenblikken had de De heer kwam dichterbij en greep de hand' van den ouden man. „Hoe kan ik er u voor danken", sprak hij, „dat gij voor mijn kleine wildzang zoo goed hebt gezorgdGeld kan zoo'n dienst niet voldoende beloonen, maar als gij Dij ons wilt komen wonen, zullen wij alles doen om u het leven aangenaam te maken." „Ja", riep het kleine meisje uit, en trok Ouden Bogy mee naar het rijtuig. „Kom mee met ons en leer mij viool spelen en dansen." Oude Bogy ging mee en vreugdetranen stonden er in zijn oogen. Toen zij wegreden, vloog ik in den hoogsten tak van mijn boom en keek hen na, tot zij uit het gezicht ver dwenen waren. Ik probeerde hen oen „vaarwel1" toe te zingen, maar mijn st;4m was schor van droefheid. Oude Bogy was heengegaan en ik be greep, dat ik hem nooit terug zou*zien! Hoe de Etfiöeuw-ZeeSandsche jeugd zicüi vermaakt! Natuurlijk hebben de kinderen daar spe len, die geheel met de Euröpeesclie kinder spelen overeenkomen: zij schommelen, tol len, en laten vliegers op. Doch deze laatste zijn zeer eigenaardig gemaakt van de platte bladeren van een soort rietgras. Zij hebben een driehoekigen vorm en het touw, waar aan zij worden opgelaten, ife gemaakt van het gewone Nieuw-Zeel'andsche vlas. Het vliegers op laten gaat altijd vergezeld met zingenals men in den omtrek van een dorp vliegers ziet staan, is het een teeken, dat de plaats in vrede is en dat men ze in alle veiligheid kan naderen. De andere kinderen vermaken zioh met het werpen van speren, die zij yan varen stengels maken. Zij werpen die zéér han dig en wedijveren ten strengste in het ra ken der schijf! VBug aSs een aap! Vlug als een aap kan de inboorling van Australië eiken boom beklimmen. Maar hij doet di/t niet op Europeesohe wijze, door den stam met armen en beenen t° omvatten. Van voren tegen den stam zet hij zijn voet zolen en aan iedere zijde drukt hij er met kracht een hand tegen aan. Vervolgens klimt hij met de behendigheid van een eek hoorn In den „koolpalm" klimt de wilde bijv. oude man zich verheugd, dat hij Nidri juist bijtijds weggezonden had van dezo bloedige tooneelen. En daar zat het negerkoninkjo nu. Had hij nu maar om onderstand gevraagd aan diezelfde zendelingen, die hem zoo goed moedig op de hoogte gebracht hadden; maar in zijn alles overweldigend verdriet, had hij daar niet aan gedacht, en keiwite nog slechts een verlangen: om zijn vriend Marius weer op te zoeken, in het koude Frankrijk Dus volgde hij den kapitein der Yule en trachtte zich heel klein te maken in de hoop dat hem dan des te eerder een plaatsje zou worden toegestaan aan boord van het schip. Toen Combalard ons zwartje zag, sprak hij echter op ruwen toon: „Wat is dat nu deugniet? Denk je heusch, dat ik je weer voor niets zal mee voeren en uit mijn eigen zak voeden?" Nidri viel voor hem op de knieën. „Och toe, kapiteinDenk toch, dat ik niemand meer op de wereld hebsmeek te hij. „Zou je misschien nog wel willen, dat ik je als mijn pleegzoon aannam?" snauw de de blanke. „Neen, dat hoeft niet! Ik vraag U alleen maar, of U mij overvoeren wilt naar Mar seille?" „Ja zeker. Alweer gratis, nietwaar?" „Neen, dat is d'e bedoeling niet! Geeft ÏU. mij maar werk onderweg," om de heerlijke uitspruitsels aan het bo veneinde van den stam, de „kooien" ge- heeten, die een geliefkoosd voedsel vormen. Een boom, die ook nog al eens met be zoeken der inboorlingen vereerd wordt, is de gomboom, gewoonlijk de „zwarte jon gen" genaamd, omdat men hem zoo liebt voor een met speer en mantel gewapenden inboorling kan aanzien. Ingez. door C. van Beelen te Katwijk a. d Rijn. Hoer: „Zeg eens vrouwtje zijn die ton gen wel frisch. Yisehvrouw: „Maar lieve mensch, zie je dan niet dat de vischjes d'r eigen nog be wegen? Of wou- je soms hebben, dat ze ook nog tegen je zeien: dag mijnheer?" Ingez. door Leviena van Yeggel. Kleine Liesje (die op het perron haar vader is kwijtgeraakt, tot den chef: „Heeft u niét een heer gezien zonder een klein meisje bij zich?" Ingez. door „Aviateur." Sergeant (nadat hij herhaalde pogingen heeft gedaan om zijn manschappen in het gelid te plaatsen)„Kom nu eens hier kijken hoe jullie door elkaar staan." Ingez. door „Kerstklokje." Ongegrond verwijt. Jongen: „Vader, Vader ik heb met mijn voet in de machine gezeten." vader: „Leelijke kwajongen, je moet ook ovefal je neus insteken." Ingez. door L. Segaar. „Wel1 Kareltje," zei papa tot zijn jong-, sten zoon, die een op linnen geplakt j>ren'enboek present had gekregen, „waar om huil je zoo, mijn ventje?" „Omdat iik mijn prentenboek niet kan ka pot scheuren, pa", was het eerlijk ant woord, Ingez. door Joh. Eggink. Een stadsnufje tot een boer: „Zeg baas, waarom kijkt die koe me zoo woedend aan: ik geloof dat ik hier niet veilig ben?" Boer: „Dat komt door uw roode parasol." Stadsnufje: „O gunst, dat mijn parasol uit de mode is, dat wist ik wel, maar ik dacht niet dat een koe er op letten zou." „Je kan niks, jongen, je stuurt me den boel nog maar in de war! In het hotel hch je niet eens voldaan met pakjes dragen; m de menagerie kon je de hokken nog niet eens behoorlijk schoon houden. Als je nu nog geld hadt om je overtocht te betalen, maar jullie zijn natuurlijk dom genoeg ge- woest om dien schat te laten verdrinken, bij je schandelijke vlucht met den blanken vriend. Ik verzeker je, dat heb bezit daar van je nu van groot nut zou zijn." Steeds bleven beide medeplichtigen den kleinen neger aanstaren in de hoop, dat hij nog wel eens iets zou los laten van rijn ge heim, want nu twijfelden zij ook wel weer eens aan het verdwijnen van den schat. „Denk je dat er een kapitein zou zijn," ging Gimblett nu door. „die je voor( niets zou overvoeren?" „En als de steonen nu eens wel in mijn bezit waren," opperde Nidri ten slotte., Verder kwam hij eerst niet, want dan dacht hij weer, dat het toch een verraad was jegens zijn vriend. „Praat op jongen!" dirong Cobalard. „Nu, de steenen zijn te Marseille." „Ja zult me toch hoop ik, niet willen wijs maken, dat je ze op de bank gedepo neerd hebt?" Dit laatste begreep Nidri niet eens. „Die jongen ie ook niet dom!" zei Gim blett, hij houdt zich nu maar zoo, of hij den schat niet weet, maar niet zoodra heeft hij voet aan vasten wal, of..." (Wordt venredgni.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 12