ZO N D AG5 E>LA D IEID5CH DAGBIAD VAN HE.T r -•^m-.«V,;i5;;i;i;;;i;i;;;ijj;;tiji;;;iii;;;i;i;;;iii;;5-#m.r Wo. 16272. Zaterdag* 8 Maart. Anno 1913. Zijn eenige roem. •i* •k. EEN WARE GESCHIEDENIS JDOOB CABL Vl'HËIJEB, {Nadruk verboden.) Vijf jaar lang had-ie aan zijn tooneelstuk gewerkt, en honger en ellende had-ie er voor geleden. Maar ein'elijk, toen liet af was, leerde hij de désillusies deslevens ken nen. Hij ging er mee naar een der tooneel- directeuren, die liem naar een kast bracht, waar een stapel manuscripten lag. „Dat alles moet ik eerst doorworstelen. ;Er 2ija stukken, twee, drie jaar oud, die 'ik nóg niet heb kunnen doorlezen." „Dus het heeft geen nut, dat ik hier mijn stuk laat?" „Absoluut niet. Wend u tot een ander ge- laelachap." - - - - Met zijn stuk'weder onder den arm ging Huib Meinsma naar de woning van zijn meisje, dat hem stralend van lach ontving. „Dag, Huib. Ben je daar, jongen'? Ba hebben ze het stuk gehouden?" „Ze hebben heb in het geheel niet willen lezen", zeide hij dof. „Waarom met?" „Ze hebben geen tijd." „Dan moet je het maar ergens anders probeeren. Als het bij den een en niet gaat, dan misschien bij den ander." Hij haalde diep adem. „Had ik het stuk maar niet geschreven," beklaagde hij zich bitter. „Wel foei... Huibl Dat mag je niet zeg gen." „Kan ik dan anders?" „Je hebt den moed gehad vijf jaar lang aan het stuk te werken. Heb nu ook den rnood, je plicht nog verder te volbrengen. Zet je hoed maar weer op en ga naar een anderen tooneeldirecteur." ,,'t I» te probeeren." Bij den anderen tooneeldirecteur werd hij beter ontvangen. Wel klaagde deae ook over den grooten voorraad stukken, dien hij ontving, maar glimlachend merkte hij op: „Dat hoort nu eenmaal bij de bezwaren van het vak, nietwaar? En wie weet.... of er toch bij slot van rekening niet eens wat tuashhen loopt, dat we graag zullen willen opvoeren." In den breede besprak hij het feit, dat er zooveel menschen schrijven, terwijl er eigenlijk zoo weinig schrijven kunnen; doch hij beloofde Huib de waarde van zijn werk te onderzoeken, en hem spoedig antwoord te zenden. Eenige weken later bracht hij in angstige spanning door. Zijn meisje hielp en troostte hem, zooveel zij dit vermocht. „Kom!" glimlachte ze, „als het stuk niet wordt genomen, heb je mij toch nog altijd? En als ik naast je sta, zijn er geen moeilijk heden voor je, en gaat alles van een leien dikje,* Eindelijk, na een maand, bereikte hem een telegram, waarin ham verzocht werd, dadelijk bij den directeur te komen. Deze ontving hem in zijn privé-bure&u. „Ik heb uw werk doorgelezen," begon deze, „en ik moet zeggen, dat er mij veel goede in lijkt, zéér veel goede mag ik wel zeggen. Toch moet ik u raden enkele dee- len er van te schrappen." „Dat doe ik nooit!" riep Huib uit, be- leedigd in zijn dichtertrots. „En tóch zult u dit moeten doen, als u het stuk door one opgevoerd wilt zien. Daar heb ik werkelijk bezwaar tegen. Hier heeft u uw stuk. Ik heb de plaateen, die ik ver keerd vind, met een kruisje aangeteekend. Overleg u alles een» kalm bij uzelf, cn deel a mij het resultaat aoo spoedig mogelijk mee." „Nooit", bedacht Huib bij ziohzelf, ïrik nooit en Anna noodt. Geen van beiden sol dat willen)." Hij moest tot zijp verwondering bemer ken, dat zijn meisje anders oordeelde d*n hij. „Kijk eens", sprak ze bedachtzaam, „d# kwestie is zóó. Al» je de veranderingen niet aanbrengt, wordt je stuk hcelomaal niet opgevoerd; maar je er wat in wijzig6, zoodat het karakter van je werk niet ver anderd wordt, maar er alleen kleinighe den zijn, die er in worden aangebracht, dan zal je stuk gaan. Nu, als het succes heeft, dan kun je later weer je werk in zijn oor- spronkelijken etaat terugbrengen. Ik raad je aan, Huib...." Hij bracht een tijd dooi* van vreeselijke» strijd en twijfel. Eindelijk, eindelijk besloot hij toe te ge ven. „Dat is verstandig van u", prees hem de tooneeldirecteur. We zullen nu eona spoe dig met de repetities beginnen, en u wilt misschien zoo vriendelijk zijn bij de repeti ties uw steun te verleen en." Nadat hij de wijzigingen had aangebracht, bemerkte Huib tot zijn verbazing, dat het geheele werk voor hem veranderd waa. Er was in êufs, dofs, kloïs ingekomeniet», dat er vroege>r niet in bestondeen vreemd element,, dat hij niet wéér kende. Eens nam hij Anna mede naar een repetitie, ©n zij ook kreeg dezen indruk. „Wat is er met je stuk gebeurd?" „Dat zijn nu de paar veranderingen,'1 riep hij bitter uit. „Het is onmogelijk, dat dit zóó het ka rakter van een stuk aan kan tasten." „En toch is het aoo." „HuibIk heb je verkeerd geraden. Ga dadelijk naar de directie en vraag, of het nog veranderd kan worden; anders...." Hij haalde diep adem. „Het stuk zal vallen", riep hij schor. „Neen Huib 1 Dat nooit. Ik zou het niet kunnen verdragen... Zeg, dat het niet waar kan ziju. Ik smeek je.... Ik zou een te groot verdriet hebben. „AnnaIk heb je iets te bekennen. Ntf ik het stuk zoo herhaalde molen zie, moet ik mezelf zeggen, dat het niet ie, zooals ik me heb voorgesteld." Zijn lippen beefden. „En dat niet alleen. Ik weet nu, wéét nu, dal het nog niet volmaakt is," f „Trek het dan terug." „Dat zal niet meer kunnen." „Ga et dan in ieder geval vragen." Hij had lust, om uit te roepen: „Maar 1 b je me dan een keer eer verkeerd ge raden?" Hij zweeg, door medelijden bewogen. „Neent Iaat ik zwijgen," peinsde Hij»- „Waarom zou ik haar iets verwijten; aj ook heeft me in bestwil geraden, en dat het mislukt ia, kan haar schuld niet worden ge noemd. Zal zij toch niet in vreugde alles met me deelen, geluk en smart?" Hij begaf zich rechtstreeks naar het privó-kantoor van den directeur, klopt© aaa „Mijnheer! Ik zou u toch nog wel gfcaag willen spreken." „Wat is er dan, mijnheer Meinsma?"- Hij begon te stamelen. „Is er geen middel, dat mijn stuk wordt teruggetrokken?" „Hoe k dat mogelijk? Er zijn nu al vijf tien repetitie» geweestHet stuk is in de bladen aangekondigdMaar kom, u moet beter moed houden. Er is yan een eerste opvoering niets te zeggen; van de critieken niets te zeggen. U hééft af te wachten." Hij wachtte af. Hij bracht veranderingen aan in houding en zegging der woorden; hij wae overal bij de repetitie©, deed voor, kende het geheele stuk van buiten. Bij de generale repetitie was hij zóó af-, gemat, dat hij meende, niet bij de première te kunnen» versohijnen. Zijn zenuwen sleep ten hem echter mee, en na een slapeloooen nacht zat hij, oogenschijnlijk zeer opgewekt, -met zijn meisje in de schrijve rsloge. Daar was het geheel donker en Niemand kon hem daar zien zitten. De zaal schitterde van licht. Er was veel publiek. Er werd gepraat en gelachen. Duister ©n vast hing het scherm terneer. Nog even een zacht gefluister.... Huib en Anna zagon vlak voor zich het •oherm rijzen. De zaal wae nu geheel stil Men wachtte de dingen, die zouden komen. „Het stuk zal vallen", zeide Huib. „Houd moed. Houd moed." Reeds tijden» het eerste bedrijf heerechte er een stille ontstemming in de rsutl De acteurs deden hun best; zijzelven waren ten diepste ontroerd door hun kunst; doch' het gelukte hun niet, de ontroering over het voetlicht te brengen, en het scheen, of zij voor leege stoelen speelden. Niemand scheen voor de handeling eenige belangstelling te bezitten. Toch wachtte, men af, denkend, dat dit gebeurde toch zoo dikwijle misschien in de volgende octea een interessante verwikkeling zich zou afspelen. Toch bleef het publiek zeer gereserveerd. Als een kille lichtstroom kwam Huib dez® stemming t» gemoet. „Je zult het zien, dat het misloopt." Anna legde in de stille loge haar blond hoofdje tegen hem aan. „En wanneer heb heele publiek je ookj verlaat.," fluisterde ze, „dan ben ik toch bij je. O! ik draag een groot deel van de'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 19