STOFGOUD.
ALLERLEI.
Wanneer de hotels, zegt het blad, aan
deze eischen, die toch werkelijk niet over
dreven zijn, toegeven, dan zal het publiek
dit op hoogen prijs stellen. Elke gast
wenscht rost en behaaglijkheid in zijn slaap
kamer, veel liever dan allerlei weelde,
waarop dus genoeg kan worden bezuinigd,
om de kosten van de dubbele ramen en
vensters te bestrijden.
Ziedaar dus de verlangens, waarover alle
gasten het eens zijn.
,,Het Hotelbed rijf" voegt er nog de vol
geilde aan toe:
Het muilbanden van de logé's en ver
plichting om geen andere dan gummischoe
nen te dragen, die bij het buiten-zetten geen
leven maken.
Het automatisch in slaap maken van alle
gasten om 10 uren 's avonds met de contrae-
tueele verplichting van allen te. halfaoht
wakker te worden en op te staan.
Yerbod van trams, auto's straatvènters
en luide gesprekken in een kring van drie
kilometer straal rondom elk hotel.
Gratis oorproppen, watten, dan wel co-
cainepoeders voor slapeloozen, enz.
üe laatste «voorden «van
beroemde persoonlijkheden.
Men heeft de laatste woorden van be
roemde mannen dikwijl© als de eigenlijke
bekentenis van hun levenswijsheid opgevat
Echter dient opgemerkt, dat ook hier xeel
verhalen op onwaarheid berusten.
Goethe's laatste zucht: Licht, meer
licht 1" wordt door Ottilie von Goethe be
streden en Hegel's geestige, zoogenaamde
laatste woorden: „Er is slechts een per
soon, die mij begrepen heeft, en die heeft
me verkeerd begrepen," schijnen evenzeer
uit de lucht gegrepen te zijn. Zeer schoon
klinkt ook het dramatische laatste woord,
van Ceasar: „Ook gij, BrutuBF' waarvan
men echter bij de Romeinsche geschiede
schrijvers geen woord vindt vermeld; vol
gens Sueton is de groote Ce as ar zonder een
woord te spreken ter aarde gestort.
Het staat echter onomstootelijk vast, dat
Heinrich Heine's laatste woorden luidden:
„Schrijven, papieT... potlood..." Hij sprak
ze met wegstervende stem, sloot toen de
oogen en was dood.
Schiller verlangde in zijn laatste oogen-
blikken „een blik in de zon" te slaan. Vol
gens een andere lezing fluisterden de lip
pen van den stervenden dichter de woor
den: „Steeds beter... steeds rustiger..."
Met de vrome verzuchting: „In uwe han-
deD, o, Heerl" stierf Torguato Tasso en
Klopstock Tiep: „Ja, wij zijn allen in Gods
hand."
Wieland moet met de vraag aan Hamlet
„To be or not to be" uit de wereld geschei
den zijn en Mozart sprak stervende den
wensch uit: „Laat mij nog voor de laatste
maal muziek kooren!"
De overleden Th. ?ischer sprak-zijn naar
zijn doodsbed geijlden zoon een laatst be-
teekenisvol woord toe: „Arbeidt" herhaal
de hij tweemaal met zwakke stem.
Het gevoel der bevrijding moet Crom
well's laatste oogenblikken verhelderd heb
ben, want hij zuchtte: „Ik ben verlost 1"
terwijl Washington zicli „Alles is goed" liet
ontglippen; zoo luidden ook Wellington's
laatste woorden.
George IY zeide in zijn laatste oogen-
blikken: „Is de dood niets anders dan dit?"
Koningin Elisabeth van Engeland riep in
haar laatste cogenblikken angstig uit:
„Mijn geheele koninkrijk voor nog een en
kele minuut levens".
Böme's laatste woord moet een sarcasme
geweest zijn. Hij moet den arts op rijn
vraag: „Wat voor smaak hebt ge?" ge
antwoord hebben: „In 't geheel geen, juist
als de Duitschè literatuur."
I Illl I - -
Een nieuw kunstmatig broedtosstel.
Een Amerikaan, te Rome, heeft een
nieuwsoortig en goedkoop broed toestel
uitgedacht, in het bereik van alle land
bouwers.
Hij kwam tot -de ontdekking, dat d©
warmte, noodig voor het kunstmatig uit
broeden der eieren, gelijk is aan die, wel-,
ke in de bijenkorven wordt waargenomen.
Daardoor kwam hij op de gedachte, de
eieren te laten uitbroeden door de bijen,
wat de-zen diertjes in hun gewone bedrij
vigheid volstrekt niet hinderde.
Hij legde een twintigtal eieren in een
vierkante doos paet linnen bodem en
plaatste haar boven de hoogste afdeeling
van den korf, zóó, dat de werkkamer der
bijen als door een zoldering afgesloten
was.
De eieren werden gedekt met een wol
len deken. En inderdaad op den gepasten
tijd kwamen achttien kuikentjes te voor
schijn.
Deze gelukkige uitslag gaf aanleiding
tot nieuwe proeven. De Amerikaan stelde
vast, dat men niet meer dan twaalf eie
ren tegelijk ter uitbroeding aan een bij
enkorf kan toevertrouwenin den loop
van het goede jaargetijde kan men aldus
tachtig kippen krijgen, wat gewoonlijk het
werk is van acht goede broeihennen.
(„De Landman").
Een Duiisch hotcBplan.
De verkeersverbetering rondom den
Dom te Keulen geeft aanleiding tot het
sloopen en herbouwen van verschillende
panden in de omgeving van deze kerk.
Daaronder is een plan, dat uit een vak-
oogpunt van belang is, nl. de uitbreiding
van het „Hotel du Nord", dat een der
grootste hotelcomplexen van geheel
Duitechland zal worden. Het geheel zal
een oppervlakte krijgen van ongeveer
10.000 M2. en een geheel huizenblok om
vatten. De gevels zullen totaal in over
eenstemming worden gehouden met de
architectuur der omgeving. Yan de kos
ten, die totaal op ongeveer vijftien mil-
lioen Mark zijn geraamd, vallen er onge
veer acht millioen op het terrein. Ten
einde een beteren toegang te verkrijgen
dan tot dusverre bij het bestaande hotel
mogelijk was, zullen een tweetal straten
verlegd en verbreed worden.
Het ligt voorts in het plan aan één zijde
van het gebouw een overdekte winkel
galerij te bouwen, terwijl in een ander
deel de Keulsohe Beurs haar lokalen en
kantoren krijgt.
Het geheel moet in het volgend voorjaar
gereed zijn.
Wij vernemen, dat eenige Hollandsche
firma's zullen worden uitgenoodigd in te
schrijven voor het bouwen van dit hoteL
Er is eenige haast bijt het werk en op ge
bied van snel werken zijn on ze» hotelbou
wers over de geheele wereld gunstig aan
geschreven(„Het Hotelbedrijf").
't Is niet zoozeer belangrijk dat, wat men
weet; maar wel dat, wat men doet.
Mdme De Pressensé.
i m
i
Gevaren bestaan alleen voor wie ze ken
nen.
A. D e 1 p e t.
Probaat middel.
Een handelaar, in goeden doen, heeft
aanleg voor corpulentie. Reeds heeft hij het
respectabele gewicht van 225 pond bereikt.
Yrienden hebben hem den raad gegeven,
mager vleesch te eten, evenwel zonder re
sultaat.
Yrouwlief vindt de vermageringskuur
nog al prijzig en wil, dat haar echtvriend
een dokter zal raadplegen. Maar de spe
cialiteiten 7jjn zoo duur
Eindelijk besluit de lijder aan zwaarlijvig
heid den dokter op te zoeken, in de hoop,
dat deze hem ook „mager vleesch" zal voor
schrijven. Hij besluit evenwol een sjofel
pakje aan te trekken, om er toch maar
goedkoop af te komen.
De dokter, bij wien hij zich aanmeldt
vraagt allerlei en zegt eindelijk, dat hi}
meent eén middel tegen de kwaal te hebber
gevonden. Hij gaat naar de telefoon er
houdt een gesprek, waarvan de patiënt
niets begrijpt.
Eindelijk, als de geneesheer af gescheld
heeft, zegt deze: „Ik heb een middel gevon»
den."
„En wat zal het zijn, dokter?" is df
vraag.
„Een krantenwijk," is het antwoord. „Ik
heb er al een voor je besproken aan het
Leidsoh Dagblad."
Geen oompli m.e nt.
De onderwijzer was "met den bloedsom
loop bezig. Hij had alles uitgelegd en kwam
er toen over te spreken, dat al het bloed
naar het hoofd loopt, als men op zijn hoofd
gaat, staan.
De klasse in dezën louter deskundigen
- was dat met hem eens-.
Het hoofd wordt du© rood en warm.
Dcch zie nu ga ik op beide voeten staan
zegt de onderwijzer van rijn stoel oprij-'
zend en nu worden die toch niet warm
of erg rood. Hoe komt dat nu?
De klasse zwijgt-, zwijgt langen tijd. Ein
delijk komt Jantje op een idee. „Meneer,
meneer, dat komt omdat uw voeten niet
leeg rijn en uw hoofd wel."
Geennieuws
„Mijnheer de Redacteur, in uw blad moet
gestaan hebben, dat ik een oude gauwdief
en een oplichter bén Is dat zóo?"
„Onmogelijk! Mijn blad ia alleen
n i e u w s-blad." 9
Yochtige herinnering.
Hij: „De eerste maal, dat ik je zag,
kwamen mij de tranen in de oogen."
Zij: „Waarom, schat?"
Hij; „Je zat toen juist uien te schillen."
Ernstig vermoeden.
De redenaar: „De statistiek wijst uit, dat
de blondines minder verdraagzaam rijn dan
de brunettes."
Yerbaasde heer in het publiek (overeind
springend): „Is u zeker Yan uw zaak?"
De redenaar: „Het is een feit!"
Yerbaasde heer: „Dan geloof ik, dat het
zwarte haar van mijn vrouw geverfd ia."
Aanlokkelijk voorstel.
Yischvrouw: „Wat is mijn visch niet
vcrsch? Blijf jij eens veertien dagen onder
water, dan zullen we eens kijken of jij nog
verach bent."
Z i n d e li j k.
Onderwijzer: „Wie van jullie kan naii
zeggen, wat water ia?".
Jantje; „Water ia, wat zwart wordt, ab
men er zijn handen in steekt.
Onvriendelijk.
Clara: „Doctor Leeuwenberg zei, dat ik
zoo iet© klassieks in mijn gezicht had Weet
jij wat klassiek is?"
Dora: „Zeker, klassiek beteekent zooveel
als oud."
Boer, die achter een hoogopgestapelden
schotel aardappelen zit, tot rija zoon;
„Kan je mij zien ritten?"
„Ja> vader."
„Dan zijn er zoowaar weer te «reinig
aardappelen
De kapitein jrijdt voor zijn compagnie.
Plotseling wordt zijn paard onrustig,
steigert en begint te slaaneen paardevlieg
heeft zich aan het dier vastgezogen.
„Wat scheelt den knol?" roept de kapi
tein zijn oppasser toe.
„Kapitein, er rit een beect op," luidt het-
p romp te antwoord.