FEUILLETON.
De Cassette van NidrL
De jongen, die den moed bad!
Anekdoten.
zo niet, zoodat Rot geen wonder was, dat
,ze wel, eens op strooptocht uitgingen.
Wel hadden zo een klein beetje medelijden
n»b den jongen, die eoi, dat moeder flink
beiaald zou worden door den Hertog. Maar
a la guerre, commie a. la guerre", zeggen de
Franschen, (in den oorlog gaat het nu een
maal niet anders) en dus: „Geef op die
vrucht!" besloten ze hun uitnoodiging tot
den kleinen jongen.
Net wilde dus een van hen hem het mandje
uit de hancl rukken, toen er plotseling iemand
uit het kreupelhout te voorschijn sprong, hij
droeg een scharlaken mantel over de schou
ders en. een grijzen hoed met witte pluimen.
„Hij daar, stroopers, laat dat kind met
tust
De Eoldaten durfden zich niet inteer te
Verroeren, want ze hadden hun meester her
kend. De koning was juist bezig zijn eigen
stelling te verkennen om daaruit te beslui
ten hoe hij op de beste manier den Her
tog zou kunnen verslaan.
Op eens viel hem daar een krijgslist to
binnen, hij kendo de gulzigheid van zijn
tegenpartij en zou daarvan weten te profi-
teeren.
„Vrienden," sprak hij tot de soldaten, „hoe
lekker dio vrucht ook is, moeten wij ze
toch aan den Hertog laten; wij zijn te arm
'om ons dergelijke luxe te veroorloven, jiiaar
deze zal hem toch anders duur genoeg te
'staan komen. Keer onmiddellijk naar het
kamp terug."
Simons wilde zijn cdelmoedigen redder be
danken, maar die viel hem in de rede, meb
<de woorden:
I „Vriendje, pis je een uur te laat wilt ko
Imcn in heb kasteel, dan zal ik je tot tuin-
imaii aanstellen, zoodra ik te Parijs terug
pal wezen."
Simons beloofde dit.
In de groote zaal van het kasteel staat de
tafel aangerecht. De hertog van Mayenno
zit pan het ontbijt, maar schijnt lang niet
tevreden
„Waarom komt die meloen dan toch niet,"
vraagt hij ongeduldig.
Al herhaaldelijk is er een boodschap naar
de keuken gezonden en zoodra de tuinmans
jongen dan ook de ophaalbrug over is, wordt
hij onmiddellijk naar de eetzaal geleid en
daar valt de hertog op de vrucht aan.
„Jongens, dat is lekker!" klinkt h.et goed
keurend, „nog nooit h.eb ik zoo iets sapjjiigsl
geproefd."
Tegelijkertijd komt er een officier de ka
mer binnengeloopen, blijkbaar in de gTootstej
ontsteltenis.
„Heer!" roept hij, „de vijand omsingelt
het kasteel, wilt u zoo goed zijn uw orders
te geven?"
„Ja, .dadelijk! Laat me eerst de meloen
opeten."
Daarop komb een tweede officier al aan
gerend."
T)
Marius had er echter veel te licht over
gedachtZoo gemakkelijk zou het nog niet
fcijD, om de edelsteenen te gelde te maken.
Nog niets vermoedende, stapte Lij dus
het magazijn van een juwelier op den hoek
der straat in en trad binnen in de vaste
overtuiging, dat bij er het volgend oogen-
blik een boel rijker weer uit zou komen.
Op het zien van dat arme matroosje
was de winkelier al op het punt van te zeg
gen:
,,Er is niets voor je te halen, baasje ga
elders je geluk maar beproeven."
Maar Pak-je-weg voorkwam hem al,
door hem den kostbaren steen voor te hou
den.
„Mijnheer," sprak hij, „hoeveel biedt u
voor dezen smaragd?"
De juwelier hield het in 't eerst natuur
lijk voor bedrog, doch zijn instrumenten
wezen uit, dat de steen echt was.
„Hoe kom je daar aan, jongen? Heb je
bem gevonden," vroeg hij streng.
„Neen mijnheer, gevonden heb ik hem
niet, ik breng hem. zoo rechtstreeks mee
yan de reis./4
„Wacht even man, deze drie reepjes moet
ik nog opeten."
De officieren durven verder niete zeg
gen, maar.... de koninklijke troepen drin
gen het kasteel al binnen dusde hertog
is overwonnen en kan nog slechts meti
moeite in persoon uit een sous-terrain ont
vluchten.
En dit alles had hij to danken aan zijn
gulzigheid, die hij niet kon bedwingen, waar
^r zelfs zooveel op heb 6pel stond.
Ecnigen tijd later werd Hendrik IV ge
kroond tot koning van Frankrijk en hield
trouw zijn belofte, wat betreft den jeug
digen Simons.
Do meloenen heetten nu voortaan: de
meloenen van Mayenne, maar geen aange
name herinnering was daar pvcrigens voor
de familie van dien naam èan verbonden.
In do 16de eeuw woonden 01* ergens in
een armoedig Fransch, dorpje, een r»aar wee
zen, die geh,e<cl op zichzelven aangewezen
waren, om don kost te verdienen. Robe-rtl
was vijftien jaar oud en zijn zusje Reinalda
twaalf jaar. Feitelijk waren zij dus nog veel
te jong, om al op zichzelf te staan, maar
hot heele gehuchtje was zoo arm, dat een
wecsh,uis, of iets dergelijks, er natuurlijk
niet op kon overschieten! De oen stopte zo
eens wat tpe en dan weer de ander, en
zoo hadden de kinderen dus met recht: to
veel om te sterven en te weinig oin van to
leven 1 Op zekeren ochtend gingen ze or
gezamenlijk eens op uit, met het dool, om.
toch het een of ander te zoeken, dat hun
,wat opbracht voor hun onderhoud.
Toen ze op een smal bergpad waren, kwa
men ze daar Carême legen, een jongen, die
dezen naam te danken had,,aan de omstandig,
h.eid, dat hij er net uitzag of hot altijd
en ecuwig in dc vasten was, zoo mager
en bleek 1 Toch had hij die tint meer, omdat
hij een hoogste onaangenaam afgunstig en
nijdig .karakter had, dat hem iedereen liet
leven zoo veel mogelijk zuur deed maken
en zichzelven natuurlijk oolct
„Uit den weg!" schreeuwde hij het twee
tal al van verre too, of ik drijf jullie zóó
danig in het nauw, dat jo nog in den af
grond stort!"
„Dat zal je dan toch wel laten, Carême!"
dreigde Robert, dien men ook niet precies
te na moest komen: „Ik zal je ezel bij
den teugel leiden, en als jij dan lust hebt
mij te verpletteren, dan trek ik jou meo
in mijn val; dat verzeker ik je!"
Carême was woedend, dat lyj zich wel buk
ken moest voor den wil van dien ander
en toen hij al oen hoel eind weg was, riep
hjj den kinderen nog na:
„Maar dat zal ik jullie betaald zetten;
daar kan jij nu weer zeker van zijnl"
Nogmaals nam de vakman hem van het
hoofd tot de voeten op en sprak bij zich
zelven: hij ziet er heel eerlijk uit, maar
toch kan ik mij nog niet begrijpen, dat er,
zelfs in de Oost, zulke groote cadeaux ge
geven worden aan arme scheepsjongens.
Marius zag aan het heele optreden van.
den winkelier wel, dat ckie hem niet ver
trouwde, en misechien wel van diefstal ver
dacht en dat joeg hem het bloed naar het
hoofd.
„Jawel, jawel; het ding is echt," sprak
de juwelier nu weer luid, „maar ik zal
eens even de politie waarschuwen."
Dat was Marius toch wat M te erg. En
daar hij tegelijk niet gesteld was op een
inmenging van deze zijde, daar hem ebt
slechts weer in aanraking zou kunnen bren
gen met de bemanning van de Yule, pakte
hij een, twee, drie den steen mee, die op
de toonbank lag en holde er den winkel mee
uit."
„Zoo, zoo", sprak de juwelier weer, „3ie
ziet zeker, dat de vlieger hier niet op
gaat, nu zal hij zijn geluk nog wel eens el
ders gaan beproeven en zullen we eerst
daags de geschiedenis wel in de bladen krij
gen."
Voorzichtig 6loot hij daarop den winkel,
terwijl Marius op dab oogenblik al bijna
Bij een steile rots aangekomen, 6praki
Robert tegen Reinalda: „Ga jij nou naftf*
h.uis kind; anders wordt je veel te moei
Ik moet nog even zien, of ik niet wat voor;
ons middagmaal kan krijgen!"
Reinalda vond het wel niet erg gezellig,'
h.aar broer zoo alleen te laten, maar zij gaf;
tcch maar toe, daar zij te moe was, om
veel weerstand te kunnen bieden
Tegen den avond kwam onze jongen terug,
en met een heerlijke mik en een stuk
h,am.
Zuinig wilde Reinalda; cr een paar.
dunne schijfjes afsnijden, maar de broer
stelde haar gerust, dat ze het er nu eens'
ruim van nemen mochten, want dat hij wel/
een broodwinning gevonden had
En iederen dag om dienzelfden tijd keerde,
hij met een malsch konijntje, of een vet,
patrijsje terug en had soms nog een aardig#
stuivertje ,aan geld ook bij zich!
En op een goeden dag had er net eett'
ontmoeting plaats tusschen beide vijanden:
Robert en Carême, terwijl die eerste met,
wild beladen aankwam, op weg naar deut
ecnigen hotelhouder vaoi het plaatsje, die
hem altijd het grootste deed van zijn wild'
afkocht.
„Ha, ha," sprak dc nijdas bij zichzelven,
„nu vat ik, hoe dio twee aan den kost
komen! Hij gaat op strooptocht uit!
Maar dat zal hem toch niet al te best
bekomen.AVacht maar, daar zal ik wel'
voor zorgen
„Zoo, baasje," riep hij Robert dus alweer
van verre toe, „zet maar zoo'n schijnheilig
gezicht niet op! Daar kom je weer aan
met je voorraad wild, h,è -Ongelukkig,
op min-eerlijke wijze verkregen Maar
wacht, we zullen er den schout eens mee
in kennis stellen!..-. Dan zal je binnen
kort wel anders piepen, in de galeien...."
Dit zeggende ging Carême den schout
opzoeken en toevallig hoefde hij niet héél
ver te loopen, daar de schout op 't marktpleini
stond en na de vorkregen waarschuwing]
nu onmiddellijk meeging naar het liutjo'
van Robert. j
Reinalda zat voor het venster te werken
en, in eigenlijken en figuurlijken zin, vielf
de hooge overheidspersoon met de deur in
huis, terwijl hij vroeg: „Zeg, meisje, is dat
waar, dat je broer wild aan den hotelhouderl
verkoopt
„Ja, mijnheer," antwoordde Reinalda,'
doodeenvoudig, zonder blikken of blozen.'
„En hoe komt hij daar dan aan 1
„Laat hij u dat zelf maar eens verklaren^
want daar is hij net!"
In waarheid kwam Robert daar net aan-'
lcopen, vroolijk met een kippetje over den'
schouder bengelend.
„Héla, jongen, weet je wel, dat slecht?'
de koning het recht van vrij jacht heeft'
in het land en dat jij dus heel brutaal,
en heel gevaarlijk doet, met wat je daar
zijn zwarten vriend had bereikt, die altijd
nog geduldig stond te wachten op het
beursplein. Om Nidri niet al te veel uit het
veld te slaan vertelde hij niet alles ineens,
maar overdacht &lechts.
Dit geval heeft me alweer geleerd, dat
de tijd nog niet gekomen schijnt voor het
verkoopen der steenen; eerst moet ik er
nog wat presentabeler uitzien, andere zou
den ze altijd denken, dat ik ze gestolen heb.
Onverrichter zake legde hij den smaragd
dus bij de andere steenen in den voor
raad en keek wel wat bedrukt en teleur
gesteld. Nidri, die dit dadelijk merkte,
vroeg:
„Hebben ze je veel geld voor je steen'
gegeven?"
Marius schudde het hoofd.
„Vonden ze 'm niet mooi genoeg?"
Integendeel."
„Tè mooi dan?"
„Ja, dat is het: tè mooi voor een armen
drommel."
Dat begreep Nidri niet goed, maar,
met zijn groote melancholieke oogen staar
de hij zijn vriend aan en sprak:
„Toe, vertel me nu eens, mij kun je toch
wel vertrouwen."
„Ja, ja", antwoordde Marius... „nu dan:
ze dachten, dat jk den steen gestolen
had 1"
onderneemt!... Stroopers worden naar de
galeien gestuurd, öf ook wel gehangen!..."
„Dat weet ik allemaal best, mijnheer de
«chout, maalr ik ben geen strooper!"
„En hoe kom je dan aan dat wild
Ja, of je het nu met den boog geschoten
hebt, of met den strik gevangen, dat hindert
niet! Dat is precies hetzelfde. Op eerlijke
wijze kan jo er althans niet aan zijn geko
men
„Dat zou u maar mecnen, mijnheer de
schout... Maal* neemt u eens de moeite
even met mij mee te gaap; dan zult u
zien, hoo ik het aanleg."
En onder geleide van den schout zelvcP^
van eenige soldaten en van een groote me
nigte nieuwsgierigen, ging Robert nu naai
den stcilen rotspunt, op een halfuur afstands
van het plaatsje ongeveer. Hier klom hij nu
ials een kat tegen op, Tot groote ontstelte
nis der toeschouwers, die elk oogenblik
meenden, dat ze onzen jongen in den afgrond
zouden zien verdwijnen!
„Wacht een oogenblik je riep Robert en
verschool zich toen achter een met mos,
bedekten steen.
Nu was daar boven op de rots een arends
nest en moeder arend kwam telkens haar
jongen te goed doen met het lekkere hapje,
waar onze vriend zich dan met groote .be
hendigheid van meester maakte, terwijl de
zorgzame moeder weer op nieuwen voorraad
uitvloog
Een ieder stond versteld!.... De schout
■vond nu geen reden tot straf, tenzij
mceder arend een aanklacht tegen den stroo
per instelde en Robert werd aJlerwego be
wonderd, om zijn moed en behendigheid!
Deze bezorgden hem nu ook weldra een
goed baa.ntje, als hof jager, en Carême,
die werd eenige dagen later, dood onder
aan de rots gevonden. Hij had de helden
daad van den ander willen nadoen, maar
was minder gelukkig geweest!...
Ook het kleinste dient onze
aandacht niet te ontgaan.
Een boer zadelde op zekeren ochtend zijp
paard, om naar de stad te rijden, waar
een belangrijke marlet was. Terwijl hij zich
klaarmaakte, had hij wel gemerkt, dat er
een spijkertje ontbrak aan een der hoef
ijzers, maar hij kon zioh nu niet langer op
houden, en zoo zou het ook wel gaan, oor
deelde hij. Dus begaf hij zioh op weg.
Zoo zal hij al halverwege geweest zijn,
toen het heele ijzer losraakte. Ja, als er
hier nu dicht bij een hoefsmid was, dan zou
het euvel wel gauw hersteld zijn; maar nu
die er eenmaal niet is, moet mijn paard den
weg zóó maar afleggen.
Ongelukkigerwijze werd het pad al stee-
niger; het arme dier verwondde de pooten
en begon kreupel te loopen. Nu kon het
niet gauw meer uit den weg en dit zou nog
noodlottig genoeg lijkon....
Niet lang duurde het of er kwamen een
paar struikroovers uit het kreupelhout te
voorschijn en die vielen onzen armen boer
nu aan, plunderden hem totaal uit, en.,
dreven de brutaliteit zelfs zóó ver, dat i.e
het beest ook ontvoerden, zoodat de boer
eindelijk beroofd van alles weer in zijn dorp
je terug kwam. Neen, dat had hij niet kun
nen denken, dat liet o-ntbreken van één. enkel
spijkertje aanleiding zou geven tot het ver
lies van het geheele paard en alle markt-
prodüeten.
Alweer een voorbeeld: dat ook het klein
ste onze aandacht niet mag ontgaan.
De geschiedenis van een Hond en een Lint.
E?n familie bezat eens een hond, die ïoï
groot misnoegen van allen dikwijls met hen
uit. wandelen wilde gaan, als niemand er,
op gesteld was. Zij hadden er allerlei mid
deltjes op verzonnen, om in sommige ge
vallen van zijn ongewenseht gezelschap ver
lost to worden, doch alles was tevergee-fsch'
geweest. Op zekeren dag merkten zij echter
op, dat de hond erg ijde'l was en dat hij,
als zij hem bespottelijk toetakelden, liever,
thuisbleef dan op straat uitgelachen te wor
den.
Dit zwak hadden de kinderen bij toeval
ontdekt: Zij hadden een blauw lint aan zijn
staart gebonden. Hij zag daar zoo dwaas
mere uit, dat iedereen hem uitlachte, waarop
do hond zich onder de sofa verstopte.
Den volgenden dag was hij juist woeir
vnn plan met de kinderen uit te gaan, die
hem echter missen, konden bij hun cricket
partij. Daar hij niet van hen af te slaan
was, kwam oen der meisjes op den inval
hem het blauwe lint om den staart te binden.
Dat hielp: de hond vloog naar huis len
kroop weer onder de sofa. Toen dc jonge
lui thuiskwamen, zat hij er vóór, maar kwis-
polstaaa-tte niet, zooals hij gewoonlijk deed,
als hij de huisgenooten terug zag. Hij was
namelijk bang voor het dwaze figuur, dat
hij zou slaan, als door liet bewegen van
zijn staart het .verafschuwde lint'te zien
kwam.
Een handige snoeper.
Do witte ckraai aan de Ivaap dé Gocdo
Hoop is een aartsliefhebber Van struisvogel
eieren. Maar hoe aan die lekkernij te komen?
Bij ervaring weiet de kraai, dat moeder struis
haar nest met veertien of vijftien deren,
's morgens vroeg verlaat om ecu kwartiertje
rond to loopen en dan neemt de kraai haar
kans waar. Zij kan de hardei schaal natuur
lijk niet mot haar snavel kapot pikken,
want het ia een reuzenei, ongevcér zoo gïoot
al9 vier on twintig kippeneieren. Nu
de slimmerd op den, volgenden inval go
komen: zij neemt een steen op, vliegt daar
mee tot op een vrij groote hoogte en laai
die dan op de eieren vallen. Bijna altijd
is één der eieren zeker gebroken en smlull^
do kraai aan haar onrechtmatig verkrege^
maal., Als moeder struis terugkomt van haa!}
wandeling en de verwoesting ziet, treurt
zij er niet lang over, begrijpende dat hc^
ci toch niet meer heel gemaakt kan worden,
waarom zij kaJm hot overschot opeet.
Ingez. door J. Driessen.
In het kamp.
Generaal (tot soldaten): ,,En hoe be
valt jullie hét eten. Krijgen jullie groote
of kleine porties?"
Soldaat: ,,0, neen, generaal, wij krijgcq
allemaal kleine porties."
Meid tot melkjongcn: „Hoe komt het
toch dat jullie melk altijd zoo warm is?"
„O", zei de jongen, „ik geloof, dat de
baas in plaats van koud, warm water er in
doet."
Ingezonden door Joh. Vis.
Op school.
Onderwijzer: „Hoeveel tanden heeft eeq
mensch
Slimme Pietje: „Een heelen mond vol."
Mevrouw: „Jetje, je moest eens wat spie
geleieren gereed maken."
Jet: „Maar mevrouw, hoe zal dat gaan^
nu de spiegel stuk is."
Ingezonden door Nico Moonen.
Een bakkersjongen, die een zak met nrael
droeg, liep er bij ongeluk mede tegen eeq
gekleeden rok van een heer aan.
Heer: „Zie eeps, ezel, je hebt me heel
en al wit gemaakt."
Bakkersjongen':;„Natuurlijk, wit is wit 0$
had ik u misschien moeten vergulden?"
Ingezonden door „Sinaasappel."
Een schoolopziener kwam eens inde laag
ste klasse van een school. Hij vroeg aan da
kinderen: „Welke vruchten krijgen we heft'
eerst?"
Verscheidene kinderen riepen: „Peren,
appels, pruimen", maar de schoolopziener
zei: ,,Neen, wij krijgen nog iets daarvoor."
Toen stak kleine To haar vingertje op eq
sprak: „Soep, mijnheer!"
„O, den berg ken ik van A tot Z", bluftej
Marius. „Niet voor niks heb ik daar jareaj
lang de geiten gehoed. Maar nu wordt het
tijd om op te stijgen."
Gelaten volgde Nidri zijn vriend, e f-
schoon hij zich wel wat slap gevoelde, wat
hij tegenover Marius niet wilde toonen.
Doodstil was het in liet ronde; geen men
schel ijk wezen vertoonde zich; ook zelf»
geen vogol. Hier en daar stond slecht^ ecq
enkele lierdershut of een enkel optrekje
van steenhouwers, die hier ook wel eera
in de streek aan het graven waren. Als zej
nu hier eens den een of anderen vagebondj
tegen kwamen, clie er maar de lucht vaq,
kreeg, dat ze zoo'n schat bij zien droegen)
dan waren zij er gloeiend bij en zoudeoj
waarschijnlijk niet veel meer navertellen;
van het heele geval. Maar deze gedachte!
wilde Marius maar liever niet eens uitspres
ken tegenover zijn vriend en dus keek hij|
slechts naar een geschikt plekje uit, voor)
de bewuste schuilplaats.
Eindelijk had hij er eën gevonden, een,
grot, heelemaal verscholen in het kreupel-i
hout en waar men zich met recht doorheen;
moest werken.
„Heb je soms een mes bijl je, Nidri?"
„Ja", zuchtte het zwartje, „het laatste
aandenken Van den goeden blanken vader."
(Wordt vervolgd).
Nidri was een en al verontwaardiging
en ook Marius werd het nu toch wel wat
al te hard te dragen: vooreerst grootmoe
der niet te vinden en de zusjes in het wees
huis en dan nu nog die teleurstelling met
den steen!
Daar sjouwde je nu al dien zwaren stee-
nenlast voor mee om je hals en zag nog
niet eens kans, er een te gelde te maken.
Want bij een anderen juwelier zou het Rem
natuurlijk net eender gaan.
„Laten we die vervelende steenen toch
weggooien dan zijn we ineens van al die
akeligheid af," mopperde Nidri.
„Eer ik dat nu deedDat zou onvergeef
lijke roekeloosheid zijn
„Maar wat zullen we dan nu voor het
oogenblik alvast beginnen?"
„Wel: eenvoudig met de tram terug
gaan. Dat kan er bij mij nog wel op over
schieten en dan zullen we van nacht' in een
kloof in den berg slapen. Ik weet er wel
beschutte rdekjes, waar we dan meteen on
zen schat zullen begraven.
Arm in arm gingen de zwarte en de blan
ke toen weer naar La Joldette, waar zij de
tram namen en afstapten te Estaque, en
hoewel het al laat was, toch den verlaten
weg insloegen, die over een tunnel loopt en
naar la Caline leidt
HOODFSTUK VIII*
De Schuilhoek,
Onze beide ïuidjes sliepen heel rustig
in een soort van slaapkamer, op natuur
lijke wijze in den berg uitgehouwen. Bij
wijze van kussen hadden ze hun schatkist
omwikkeld met eon dubbel daaromheen ge
slagen zakdoek.
Wel in een eigenaardig geval verkeerden
die beide kinderen: schatrijk, lagen ze toch
te slapen onder den blooten hemel en had
den niet eens geld om een boterham te
koopen. Maar toch verloren ze gelukkig
niet den moed:
Marius was eenmaal zeer opgewekt van
aard en Nidri dadelijk meegesleept door
het humeur van zijn blanken kameraad.
Zoodra .voelden ze niet den eersten zon
nestraal op hun gelaat, of daar vloog
Marius al op en beiden waren ze getrof
fen door de schoonheid van het land
schap.
„Vooruit, nu aan het werk," riep ons
matroosje nu vast besloten, „maar aller
eerst moeten we jouw schat begraven."
„Waar?" vroeg Nidri.
„Ja, niet hier. We moeten er eens een
heel goed plekje voor bedenken
„Maar hoe zullen we naderhand de plek
weer terugvinden?"