Een streek van Heröelijn. FEUILLETON. De Cassette van Nidri. «fe? Anekdoten. •panning heersohte onder "het personeel. Het was nu aJ acht dagen voor de» trekking: allerlei plannetjes werden opgeworpen cm, teder zei, wat hij rich wel voorstelde, aks hij de winner wasl Berlfand, de tweede klerk, zei, dat hij zich onmiddellijk teen hoogen hoed zou aan schaffen .en een spiksplinter nieuw pak. „Nou ik ook, jongensprak do oude boekhouder, „dat zou mijn eerste werk zijn, want mijn plunje heeft waarlijk wel ver nieuwing noodig." i En eindelijk, jawel, op een goeden Zater dagavond had de trekking plaats gehad en Maandagochtend hoorden de heide jongsta klerken, waaronder dus ook Herman, het eerst van den kantoorlooper, dat mun teer 417 het groot» lot was! Helaas! Nummer 417 kwam niet op de lijst voor; dus vielen alle plannetjes in dui gen. Toen werd onzen Herman de verleiding te stork om den goeden heer Patters toch! eens even heet te nemen. Zóó, dat het haast niet achtbaar was, krabde hij één der uiiinn- iners van den boekhouder uit en zette cr het bewuste voor in de plaats. De beide jandoren, de klerk en de loopjongen waren getuigen bij deze balddadigheid, maai- zwoe* Ven stilzwijgendheid en daarom zouden ze nu dan alvast doen, of ze heel niet wisten, 'dat !de trekking had plaat» gehad. Ojidetr het twaalf -uurtje zei de tweede klerk zoo lang» zijn neus weg: „Wat ik zoggen wou, heeft Zaletrdag de fcrekking niet plaats gehad van onze loterij „Weineen, dat moet morgen nog, geloof Ik," antwoordde Herman. Net op dat oogenblik kwam ccn dör mei den van mevrouw Fxber binnen, met de lijst der prijiwinnera. „Als je blieft hetren," sprak zij. De oudste klerk pakte dadelijk gretig het papier aan pn ging de nununor» op doemen. i i „Hoofdprijs nummer 417," riep hij. Do heer Pratter» zette zijn lorgnet op eb trad naar de lijst aan den muur, maan 'durfde zijn oogen haast niet gelooven, toon hjj zag, dat hij de gelukkige winner was. i „Jongens; zoo iets is me nu nog nooat overkomen, zoo oud als ik benl" sprak de jgoede man, geheel van streek door dit mee vallertje. „Daar zal ©en tractatie op smaken, mijn heer!" kwamen de onderen hem dadelijk aan (boord. Nu, onmiddellijk liet do heer Pattora een heelen voorraad gebakjes aanrukken tax ieder smulde naar hartelust." De goede man ging nu nog even uit tus- schen twaalf en twee, wat hem anders haast nooit overkwam, en keerde terugvan onder tot boven in het nieuw gestoken. Toevallig was de tweede klerk dien ooh- tend niet tegenwoordig geweest bij het feest en toen die nu om twee uuJr binnen kwam, vroeg hij „Wat is hier aan de hand? Hoe is mijn heer Patters zooi mooi?" „Dio heeft den eersten prijs gewonnen 1" riepen de anderen in koor. Och kom, de spekslager op den hoek, die heeft nummer 4171" „Kijk dan maar op de lijst!" riep Patters en haalde die als overtuigingsstuk van den muur. Maar wie beschrijft nu zijn ontzetting, toen hij na derby beeohoiuwd nu merkte, dat het oorspronkelijk nummer afgekrabd was! Het leek wel of de goede man oen be roerte kreeg; en ik verzeker je, dat Her man nu spijt had van zijn grap als haren op zijn hoofd. Hij kon het niet lan ger aanzien cn begaf zich rechtstreeks naar de kamer van mijnheer Faber. Hier biechtte hij alles op en verzdcht, of de chef heml net zoolang ©en zeker bedrag van zijn maand geld wilde korten, tot hij de vijftig gul den geheel ingehaald had. De heer Faber w'a6 nu ook begaan met! Heiman en onderhield hem ditmaal niet eens meer, zeer goed. begrijpend, dat de jongen toch al genoeg gestraft was. En om voor allo partijen het bedrevcne 'zoo makkelijk mogelijk te maken, trad hij zelf het kantooir binnen en sprak: „Nummer 417 is de hoofdprijs, inaar er is nog teen tweede lot van vijftig gulden dat is mummer 437 (dit was het oorspron kelijk nummer van den heer Patters)." Zoo kwam alles nog in orde en was Her man dus met recht: met schande en schade wijs geworden. Maai- hij, met zijn goed hart, had er natuurlijk de zaak zóó niet bij willen laten. In zijn jeugdig© onbezonnenheid had hij evenwel niet berekend, welke de gevolgen konden zijn van zijn onschuldig grapje, toq. 'al» hij meelde. Herbelijn wae als bediende in het hotel „De Gouden Leeuw" en haalde hier tal van guitenstreken uit. Achter den tuin van dit gebouw grensde een lapje grond, dat ijve rig bebouwd werd door een oud moedertje, juffrouw Bastet in de wandeling. Met zwa re manden ging ze iederen dag naar de stad. en al dikwijls had de goedhartige Her- belijn nnar een eindje geholpen, maar nu kon hij het toch niet langer zien en hij raadde het ouwetje aan, een ezel te nemen; de aanschaf daarvan was toch niet zoo duur, evenmin als het onderhoud. ,,Ik zal er mij nog eens op bedenken vent", zei het moedertje. Zij overdacht het geval dan ook nog eens goed en den vol genden ochtend kwam zij Herbelijn al tege moet en zei: ,,Zeg jongen, vandaag is het kermis in Hcmert en daar is ook altijd een' groote keuzo ezels. Ik geloof waarlijk, dat ik ook maar verstandig doe cr een aan t© schaffen." Moeder Ba-stet deed gelijk ze gezegd had en al heel gauw kwam er een boertje op haar af, die haar vriendelijk toe-! sprak: ,,kom maar hier, vrouwtje ik heb, een uitstekenden langoor voor je, net wat' je hebben moet!" „Hoeveel kost dat dier?" „Voor jou vijftien gulden."- „Dat is mij te duur hoor." „Kom, kom, nu twaalf gulden dan." „Goed, als je er ten minste voor instaat dat het beest geen gebrek heeft." „Een gebrek? Dat kent hij niet, zoo waai als ik leef. Maar er is hier een veearts op do kermis; laat gerust den ezel maar zien, hij zal niets op hem aan te merken vinden." „O, ik geloof je wel op je woord", anti woordde moeder Baafcet. „Neen maar genist; laat hem zien, datj Heb ik veel liever." „Jawel, maar het zal zooveel geld kosten. „Voor niets doet de man het onderzoek niet; dat is nog al natuurlijk „Welneen, maar ik geloof je best, du* waartoe zou het nu eigenlijk dienen „Toch had ik maar liever gehad, dat je Grauwtje eens had laten zien, om later gee.! nerlei verwijt te moeten aanhooren." Maar juffrouw Baatet wandelde kalm weg, met langoor aan een touw; wel liet het dier zich wat sleepen maar och, bet kenda Dien avond had Melius Wzuimd, Beï pa trijspoortje open te laten van Combilaxd'a hut cn toen deze er dus binnentrad, omj zijn dagelijksoh onderhoud te hebben met den Engelsohman Gimblett, vond hij het cr verstikkend warm «n stootte het raampje epen, onder het uiten van een geweldigen vloek. „Kom," zei Gimblett, „laten we maar liever Iraiten op dek blijven; daar ia het lakkerder dan hier." Die raad werd opgevolgd en beide man nen stapten het dek op an neer, al ron kende, terwijl se ook eens even gingen 'luisteren naar het lustig gezang, maar zioh' toch «enigszins op den achtergrond hielden. Toen Marius hen gewaar werd, stootte hü leen zucht van verliohting uit. JIa, ha," sprak hij bij ziohzelven. ,,Ik dacht al dat ze nooit meer zouden komen, maar nu opgepast jongenshet is een hel- deie nacht en de kapitein heeft goede oog;®, zoolang hij nog niet ,to veel gedronken heeft. Onmiddellijk ging de goed- scheepsjongen nu zijn vriend Nidri opzoeken, die ergens te slapen lag, op een vergeten hoekje i»n schudde hem nu flink aan den arm. „Vooruit, manl Het uur van onze vlucht is nabij. Je weet, ik heb je gowaarsohuwd, het is een gevaarlijk spelletje, dat wij nu gaan spelenmaar hier moeteu we weg. Dat staat vast, of we zijn «r gloeiend bij I" „Ik weet het," antwoordde Nidri, „va ben bereid je in alles te volgen." „Juist; dun ^alkom,an y*rtiroj»wps i« mij- „Nu, trol dan j© deken op, die je daar bij je hebt, die nemen we mee in de sloop." Dit zeggende, haalde Pak.je.weg ©en zwaar (rammelend pak te voorschijn, stevig in een dubbelen zakdoek gerold. .Wat is dat?" vroeg Nidri. „J© fortuin," luidde het antwoord. Naderen uitleg vroeg het zwartj© niet, want «r was geen tijd te verliezen. Ze gingen nu naar het achterdek, waar volkomen stilt© heerschte, daar het gezel- •chap zich op het voordek had gegroepeerd, al luisterend naar het spel. Alleen de opperstuurman kon nog wel eens komen, maar daar het xoo'n kalm© onbewogen naoht was, had die nu ook voor het oogenblik zijn post verlaten, om zich bij zijn kameraden te voegen. Dus Pak-je.weg had wel goed rijn tijd ge kozen. „Help mij ©ens," opirak hij tot Nidri. Buiten aan d©n wand van het schip hing een brandnieuwe sloep, waar Pok-je.weg oen voorraad scheepsbeschuit en drie flesschen zoet water in had geborgen. „Gooi je deken er in," riep hij nog. En Nidri gehoorzaamde altijd nog zon der protestveren, ofschoon alles hern even vreemd voorkwam en hij nog niet begreep, wat eigenlijk wel de bedoeling was van zijn vriend en redder. Nu begon het met het neerlaten der slotep bijna zonder gedruisoh ©n steeds met de grootste aandacht luisterend, of er nie mand in aantocht was en of de matrozen nog altijd wel zongen. Ze stapten heiden in de sloephet zwartje eerst. Op het oogenblik, d&t Marius zelf instapte, liep hem een rilling over d«n rug; hij hoorde duidelijk den stap van den opperstuurman, die weer crp post kwam. Met cv? wanhopend g»ba*r liet Pak-j^ Weg zich nu in de 6loep vallen en wo1 hoorde er meer geluk dan wijsheid toe, om precies naast Nidri terecht te komenj en dat nog met het zware pok, dat hij tusschen de tanden droeg, en nu ar van-; door „full 6peed" Geen geringe onderneming voor een paar kinderen, sis enkele bemanning. „Ben je niet bang, Nidri V' vroeg Ma rius meewarig. „Met jou nooit- I. 1 „Toch zal het spannen!" „Dat geeft niet," antwoordde het zwalrtje, vol vertrouwen. „We zijn met 0*11 beiden nietwaar „En in ieder geval i» het in jouw best-' wil, wat ik onderneem. Want al» j« 0(p de „Yule" gebleven was, dan zou het je gedaan zijn. Door kon je vost en seker van op aan; je doodvonnis was geteekend! En mogelijk vergaan w© hier nu ook, hier, samen in de sloep. Maar in ieder geval komen w© dan toch niet doar vreemde han den om!" „Hadden die rnenschen aan boord don zulke kwade bedoelingen?" vroeg NidrL „Dan zijn re du» nog veel kwaadaardiger' dan de Bundjos." „Ja-, dat geloof ik ook! Althans vee) inhaliger 1" „Maar om1 mijn fortuin geef ik niets.-. Als wij tweeën maar hij elkaar kunnen blijven I" „Nou, maar dat kistje is toch ander» ook wel wat waaird," zei Marius, eens even, op den metalen deksel kloppend. „Een ding vind ik alleen maar jammer, en wel: dat? wo niet eens het gezicht kunnen zien va^' die twee schurken, als ze de cassette openen die ik hun gelaten heb, tnaarmet zond gevuld, dat zal me een verrassing zijn! tsi au, Nidri g* j£ «pruM w** lUfiSQW Aj den weg immers nog niet en dus had zo eindelijk niet anders verwacht!... maar zoo werd het toch wel wat al te erg; het arme Grauwtje stootte overal tegen aan, tegen hekken en boomen, en.... bleek ten slotte blind te zijn! Nu drong eindelijk het herhaald gezegde tot haar door van: „laat hem zien" en op eens ging haar een licht op, dat de ezel blind zou zijn l Schandelijk was ze dus bedrogen en wan hopend zette ze zich aan den kant van den weg en snikte, snikte, of haar het hart bersten 0ou. Net op dat oogenblik kwam Herbelijn voorbij. „Wat scheelt er aan, moedertje?" „Och mijn jongen, wat een verdriet, wat een verdriet!" Daarop vertelde ze heel het voorgevallene in kleuren en geuren, waar op Herbelijn sprak „Geef mij dien ezel maar eens mee naar den veearts." En terwijl hij zich aldus op weg begaf, riep er een boertje in het voorbijgaan: „Maar dat is het Grauwtje van boer Truuk nu, als die je beet kan hebbou, dan zal hij het niet laten." „Ja, dat had ik ook pas ondervonden, .maar wacht maar: ik zal hom wel leeren. Op den eerstvolgcnd-en marktdag." Daar had Herbelijn opeens een kostelij- k«n inval; hij ging met- den ezel terug naar het oude moedertje, en zei: „Hoor eens juffrouw Bastet, de volgende weck is het markt te Koubergen, dan zal je misschien nog wel je Grauwtje verkoopen, let maar eens op mijn woorden, je zult ©r mijt ook •zien, maar houd je dan alsof je mij niet kent en zorg dat je vooral twaalf gulden bij j© steekt." „Ho, als je mij nog eens van den ezel kon afhelpen, dan zou ik je wel..." ,,Tk hoef anders niet van jo te hebben, dan je mooien geruiten zakdoek." Den volgenden dag vertrokken Herbelijn en moeder Bastet al heel vroeg gezamen lijk naar de markt, en on.z© jongen gaf het ouwetje onderweg nog d« noodige n- ertructie». „Afgesproken du», nietwaar? Zoo straks gaan we van elkaar en dan kom ik je later j© afkoopen, on dan moet je maar net doen of ik je werkelijk betaald heb. In doD namiddag kwam boer Truuk voorbij en vrouw Baatet sprak hem eens vriendelijk aan over zijn bedrog. „Maar mensch ik heb je immers ge zegd: laat hem maar zien? Welnu, als je dat niet gedaan hebt, dan blijft het beest ook blind." Net kwam Herbelijn van den andere a kant en het moedertje deed of ze hem vol strekt niet kende, en bood hem ook den ©zei te koop aan, zooals ze al zoo dikwijls gedaan had aan vele ander© voorbijgangers er steeds echter eerlijk bijvoegend; het beest kost twaalf gulden, maar ik waar schuw je dat het blind is." „O, dat hindert niet! Ik weet er wel raad op," sprak ons jongmensch. „Nu, maar eerst betalen dan." „Goed moedertje! Daar heb je het geld. Hij deed nu net of hij het geld in haar hand uittelde, en waa-ide daarbij druk met den geruiten zakdoek." „Maar mensch wat mankeert je?" viel boer Truuk nu ineens in. Hij heeft je im mers niet© gegeven „Heb ik niets gegeven'? Zag je dan r.itt dat ik het geld uit den zakdoek zwaaide Met handige beweging had vrouw Bas tet gauw de twaalf gulden uit haar eigen tzak te voorschijn gegoocheld en toonde oio op ha*>r eigdi hard. „Zoo?'' wae al wat boer Truuk nog ver bluft kon uitbrengen." „Nou en als jij een beetje vriendelijk ge zicht opzet, dan mag je nu dadelijk met me mee uit eten gaan", zei Herbelijn, d*n kun je nog eens profiteeren van de toover- mncht van mijn zakdoek". „Nu, dat sla ik niet af", andwoordde do slimmerd. Zoo ging het drietal gezamenlijk 'n de beste herberg uit den omtrek. Herbelijn, die natuurlijk van te voren zijn afspraak gemaakt had, betaald© nu ook de rekening aan de herbergierster door even met den -zakdoek te zwaaien. „Wil je mij dat ding verkoopen?" vroeg Truuk. „Nou? ...'t i6 dat ik thuis nog een twee den heb zie je. Voor twaalf gulden dan." Boer Tyuuk sloeg toe. „Nu zal ik jullie trakteeren", riep hij, buitengewoon opgewekt. En hij bestelde een lekker kopje koffie. Toen hij nu ook betalen wilde, door en kel met den zakdoek zwaaien, lukte dat niet... Ten minste de herbergierster nam er goen genoegen mee. Maar moeder Bastet had baar twaa'f gulden terug en uit dankbaarheid gaf re er nerbelijn twee van. Zoo klopte ons ventje er altijd nog een voordeeltje uit, behalve zijn voldoening, dat hij de rren- sohen zoo aardig bij den neus had gehad Ingez. door J. en P. Vallentgoed. Tinic is op school stout geweest. Thuis komende gaat ze gauw naar de kin derkamer Moeder gaat een6 kijken wal zusje wil e» had al bericht van 't zusje van Tinie ge kregen over haar stoutheid. De kamer binnentredend, ziet ze Tinie met de parapluie op in een hoek zitten. „Wat. is dat?" vraagt moeder. „Ik wacht de bui af." Ingez. door „Wilde Hoos." De Noodrem. Onlangs werd in eem trein naar Hamburg die dicht bij Otsnabrück gekomen was, aaj, de noodrem getrokken. Weldra stond de trein stil en gingen de conducteurs de wagend langs oiu te zien waar onraad wai. Ner gens Niemand had aan de rem getrok ken. Tooh was het gebeurd. En terwijl nijn- naar de reden zocht werd weder aan de rem" getrokken. Nu bleek wie de dader was.! Uit de opening van een goederenwagen zajff men een snuit steken. De snuit van een; olifant, die op reis was naar een circus t» Hamburg en blijkbaar nieuwsgierig we den bij het zien van de rem, er aan getrok ken had ingez door „Kleine Zce-offiemr.'1 Een slimmerd. Baas (die zijn knecht twee paar wTloobcb te poetsen heeft gegeven)„Ben je uoj aan je eerste paar?" Knecht „Neen, baas, aan mijn tweede.'' Baas: „En waar is dan het eerste paar?"' Kneoht: „O, dat doe ik als mijn twezda paar klaar is." wind ia ons gunstig ©n drijft oins juist naar de Provencaalsehe kust. AI9 we laud in zicht krijgen zal ik je wel wekken Nidri wikkelde zich in de deken, die hij had meegenomen en wist, dat hij zich ge heel op zijn vriend verlaten kon. En nu zijn jullie zeker benieuwd, wat ©r aan boord van het schip wel voor™!? Toen de kapitein met zijn medeplichtige het verdwijnen der beide jongens bemerk tem, maar vooral het ontbreken van den inhoud der eassette, werden beide mannen half gek van woede l De vreeselijkst© bedreigingen weerklonken tegen het tweetal, dat echbar al veilig en wel uit de voeten was; en vooral Pak.je.weg moest het ontgelden, want d© schepelingen zagen wel degelijk in, dait die d© eigenlijke aanlegger van het plan netje was. Maar daar stonden ze nu mach teloos en juist dit bewustzijn maakten hen zeo driftig dat se er ten laatste niets beter» op wisten, dan hun woede 'maar mot whiskey; t© verdrinken. HOOFDSTUK VII. Tvii airmJe mi 11 ionnaiirH. Dien nacht legde de siloep een goed eind weg af en gelukkig net in de juiste rich ting. Tegen den ochtend wasi er een praoh- iige zonsopgang en heerlijk verwarmend was dit, na den koelen nacht op het water doorgebracht. Bij wijze van ontbijt deelden de beide jongens hun eerste scheepsbeschuit. Het was nu ook al net of het lot hun begunstigen wilde, anders waren ze niet 7.0o rechtstreeks op do kust van Marseille aangedreven. Nadat ze nog cenige uren gevaren had den het punt bereikt, dat ze aan vcral moesten stappen. Marius pakt© zorg- vnldig Nidri'» ©chit me© sn stoott* d© sloep weer zeewaarts; die zou dus worden voor den gelukkigen vinder. Voor den jongen matroos was dit een on vier g© tel ijk oogen blik, toen hij aan wal stapte; de arm© Nidri echter rilde Van koude, want het voorjaar te Marseille, hos 6choon en ver rassend ook voor een Europeaan, was ons zwartje nog veel te frisch, vergeleken bij de gloeiende Congo.hitte waar hij san ge wend was. Beide vrienden begaven zich nu onmid dellijk naar Ectaque, waar Marius' groot moeder altijd des "VVoensdagmiddags was om er verder 'e nacht» te blijven slapen. Het was nu ook Woensdag en naar zijn groot moeder verlangde Maxius bovenal. Maar te Estaque aangekomen, wachtte Marius een 'teleurstelling, want op zijn vTaag na at de weduwe Reynaud, vernam! hij, dat die, om in liaar onderhoud te voor. zien, wel in betrekking had moeten gaan als kindermeid bij een familie te Marseille, die het seizoen te Nifcza doorbracht. Wat haar drie kleindochtertjes betreft, dia had den zoolang een onderkomen gevonden in het weeehuis, waar ze het waarschijnlijk beter zouden hebben, dan bij grootmoeder thuis, zoo had de goede vrouw aich althans getroowt. Ook zouden do meisjes hior aller lei dingen leeren, dio haar later inflrtaat zouden stellen, haar eigen ko6t te verdi© nen. Het spreekt echter vanzelf, dat Marius een oogenblik uit het veld geslagen was door die mededeeling, maar lang duurde dit niet; cn hij zei tot zijn zwart© kameraad: „Dat komt wel weer terecht hoor! Alleen duurt (het maar wat, langer, eer we nu allemaal bij elkaar zijn, maar west je wel vriend, dat je nu allereerst eens een vaa die kostbar© eteenen te gelde moest maktn, want w© moeten toch ©tem di© tijd m ©oir wou ik wal een beetje fatsoenlijker gekleed zijn, anders zien w© er zoo heolemiaal al» landloopers uit." Gelukkig had Mariu» zelf nog wat klein geld bij zich; 'dat wa» nog net genoeg ©ra voor hun beiden ©cn maal eten 'tc koopon- en een enkele rei» stoomtram te betalen' naai' La Jolicttc, do haven van Marseille.- Voor Nidri wa» zoo'n, ritje iets verruk kelijks: wat ©en weelde, zich zoo te laten rijden en dat door een druk stadsgedeelte,, waar alles even nieuw en l>elangwekkend( was voor ons nikkertje. Hij had hiet- nu ook niet moor koud cn begon zich langzamerhand wat te verzoe nen met het vaderland van zijn vriend. Op de plaat» van hun bestemming aange komen, liepen zij tot het beursplein en luer verzocht Marius den ander eens ©ven op hem t© wachten, op een lekker beschut plekje, waar hij absoluut geen hinder van den wind kou hebben. Nidri vond het nu wol- niet zoo heel prettig om daar alleen t« staan, maar zijn vriend had het hem nu eenmaal gezegd en diens woord was heia wet. Nu zullen" wij eens eren Marius' gbdaoh. t<nloop volgen. Uit liet pakje' edels!oenon had hij een prachtigen smaragd gehaald dien hij nu verkoopen wilde. „Daar zal ik toch zekier wel een goede, vijfhonderd gulden voor krijgen, ik heb er p,u wol niet zooveel varstand van, maai' kapitein Gombalard sprak altijd m«t groote onderscheiding van dit soort steenen en als! Nidri mij nu een kleinigheidje aanbiedt van zijn overvloed, dan zal ik niet zoo dom zijn dit te weigeren, want ik deed in zijn, plaats hetzelfde; maar Jeelen doe ik in geen gevah" (W«rdt vervelgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 12