(Mstijlsclie journalistiek. Scliool-bïjziendheid. dierdwerden, dat zij door de politie naar het hotel moesten worden geleid, omdat zij het was een warme zomeravond geen hoed op hadden, ,,Met bloote kop pen" te loop-en, dat mocht niet 1 Zij, die nelf 's zomers, op wandeling of fietstocht, hoed of pet hinderlijk vinden en blootshoofd gaan of rijden, zullen het verhaal voetstoots gelooven. Zij weten er van mee te praten, dat- zij voortdurend door jong en oudi worden nageroepen en uitgelachen. Als iemand buiten om de warmte zijn jas uittrekt en in zijn hemds mouwen loopt, zal niemand er hem op aanzien, maar met bloot hoofd op den weg te zijn, dat schijnt voor ons volk iets buitensporigs, eigenlijk iets ongeoorloofds. Wij kunnen het niet verklaren, maar moe ten het boekstaven, dat de Nederlander het, onverschillig welk weêr het is, onder ,den blooten hemel niet zonder hoofdbe dekking kan stellen. Waait hem dan ook hoed of pet van het hoofd, dan waagt hij er menigmaal zijn leven voor om het kost baar etnk_ zoo snel mogelijk terug te krij gen en zijn schaamte weder te bedekken. Hoevelen zijn daarmede onder rijtuig of tram, of in het water geraaktMen leze de gemengde berichten in de krant! En nu denke men niet, dat die verba zing, de spottende minachting, de erger nis, gewekt door het gezicht van mannen of vrouwen zonder hoed of pet, alleen bij de groote menigte, „het volle", voorkomt. Onlangs lazen wij in een Sportblad het volgende,,Een paar uur dioorkruisten we Berlijn. Als vermeldenswaardige bij zonderheid vermelden we nog het feit, dat tal van Berlijnsche heeren... met den hoed in de hand rondwandelden. Of het een nieuwe Berlijnsche mode is of dat het mis schien een onderdeel van een haarontwik- kelingskuur is, hebben we niet kunnen ont dekken." Te Berlijn en trouwens waar niet in 't buitenland? kan men gerust met den hoed in de hand wandelen, en niemand zal er zich om bekommeren, behalve een Hol- lander, die het toevallige ziet. Maar is het te verwonderen, diat het onbeschaafde pu bliek menschen, die blootshoofds langs den weg gaan, uitjouwt, ais een beetje of veel hooger op, dezelfde hebbelijkheid zich in alleen wat minder ruwen vorm ver toont? Wij zijn wel eens geneigd aan den minderen man, kl-edn en groot, zijn onbe hoorlijk gedrag tegenover al wat hij raar vindt te verwijten, maar is het niet noodig, dat wij, de min of meer beschaafden, ons zelf herzien en niet aanstonds raar of mal vinden, wat wij in ons Harleveen niet ge woon zijn? NoodzakeSSjkhesd van rust na den maaStijd. Men heeft zich dikwerf met het vraag stuk bezig gehouden, of een rustpoos na den maaltijd al dan niet is goed te keuren. Dr. Hallopeau verzekert, dat de noodza kelijkheid blijkbaar goed is vooral voor hen, die geestes-arbeid verrichten. De siësta, na het vroegmaal zeer aanbe velende, is, volgens hem, van nog grooter waarde die na het middagmaal. Voor hem, die dan nog werken moet, is de strijd tegen den opkomenden, soms onoverwin nelijk en slaap bekend, 't Is goed, zoo mo gelijk aan di© behoefte te voldoen. Een gedachtenwerker zou goed doen tot één uur 's nachts te gaan slapen, alzoo den nacht in tweeën splitsende. Zich op dat uur aan den arbeid zettende, kan men ge durende drie uren uitmuntend geestelijk werk leveren, ten gevolge van uitgeruste hersenen, en de heerschende stilte en een zaamheid, die zoo gunstig op den gedach- tengang werken. Zoodoend kan men kunstmatige opwek kingsmiddelen, als thee, koffie, enz., ont beren. Deze hygiëne is een weldaad voor do hersenen, die dan een paar maal 's daags rust genieten en niet meer telkens den strijd tegen den maaltijd hebben aan te binden. De arbeidsrust der hersenen heeft be trekkelijke rust van de bloedcirculatie ten gevolge. De slagaderen dier hersenen ver vullen don beter hun wonderbare voe dingstaak en zijn minder onderhevig aan de neiging tot ontaarding en de zoo ge duchte gevolgen, (,,Mbld. tegen de Vervalschingen"J ken gevawgenssfcraraS. Op voorbeeld van Amerika is men thans ook in Australië begonnen met een krant on der de gevangenen te verspreidon. Op den eersten Kerstdag van verleden jaar ver scheen heb eerste nummer, dat aan alle strafgevangenen van goede opvoeding in de gevangenissen van Nieuw-Zuid-Wales onder den naam ,,The Compendium'' werd ver spreid. Het blad wordt geredigeerd in het bureau van den controleur-generaal der gevangenissen en het eerste nummer beslaat veertien pagina's kwarto-formaat. Het blad is op groen papier gedrukt en bevat uit treksels van gemengden inhoud uit de dage- lijksche pers en de weekbladen, verder be richten over den stand van de arbeids markt en mededeelingen uit verschillende landen, die van veel waarde zijn voor be trekking-zoekenden, enz. Voor hot eerste nummer heeft de Minis ter van Justitie zelf een hoofdartikel of be ter gezegd een voorrede geschreven. „De meeste bladen zoo heet het daarin beginnen met een kleine oplage en ho pen na verloop van tijd stelselmatig hun aantal abonné's uit te zullen breiden. An ders is het gesteld met deze krant, want men mag de ernstige hoop koeeteren, dat het aantal van haar lezers steeds minder zal worden. Andere dagbladen beroemen zich op legers, die hun van den aanvang af trouw gebleven zijn, wij spreken daarente gen den wensoh uit, dat een elk, die opge houden heeft het recht te bezitten deze krant te ontvangen, het vaste voornemen moge koesteren nooit meer onder het bereik van haar invloed te geraken." D© „Vlissingache Courant" (een voor loopster van het thans bestaande blad van dien naam) en de „Zierikseesche Nieuws bode" waren in de jaren '40 uiterst ijverige en soms felle kampioenen voor de liberale denkbeelden. Tal van politieke artikelen (soms van bekende staatslieden) verschenen in die bladen, waarin ook een De Thouars zijn ideeën luchte. Doch niet zelden was heel de courant doortrokken van den zuur- deesem der oppositie en de venijnigheden, waarmee zelfs gewone gemengde berichten werden doorspekt, hebben zeker, daar zij door velen werden gelezen, voor wie de hoofdartikelen te hoog gingen, niet weinig invloed op de menigte gehad. De volgende staaltjes mogen een denk beeld geven van den eigenaardigen draai, die vaak aan onschuldige berichten werd gegeven. Wdj vinden ze in het boek van den Leer Abrahams over de pers in Zeeland. Uit de „Yhssingsche Courant": „Aan de stadswaag te Delft is een bijzon der zwaar en fijn varken gebracht, wegen de 2178 Ned. ponden. In Den Haag loopen ook veel zwijnen, maar geen, die dit ge wicht haalt". „Een groote ezel, kregelig op stal, maar mak in het tuig, te koop of te huur op de Ou-e Markt te Leiden". „Het hotel van den afgetreden Redder des Vaderlands, Floiis Van Hall, staat op f32,000 in publieke veiling". En uit de „Zierikseesche Nieuwsbode": „Aan 't hof van Persiën neemt de armoe de hand over hand toe; 't gruwelt er van bedelaars; er zijn dagen, dat men zou mee- nen in Don Haag te zijn". „De Koning gaat naar Engeland. Een Ne- derlandsche boer gaat naar de gevangenis, omdat hij een waterzuohtige kip voor een vette kip verkocht heeft". „De Nieuw-Zeelanders hebben hun Ko ning geroosterd en opgegeten. De Oud-Zee landers hebben nooit zulk duur gebraad tu&- schen de tanden genomen." „In Middelburg worden de blinden zien de gemaakt; mochten de velen, die ziende blind zijn, ook heelemaal hersteld wor den". „In Holland zijn bloedzuigers te weinig; in een Zeeuwech eilandje te veel". „Elk land heeft zijn plaag", zegt de „VLissingsche Courant", „Nederland heeft Van Hall". „De Londensche havens zijn letterlijk op gevuld met schepen van alle natiën. Er zijn dagen, dat er 150 binnenkomen, hetwelk juist 150 meer is dan in Zieriksee". „De Marokkanen zijn in gisting; de Ne derlanders hebben veel van neergeslagen pannekoeken". Prof. dr. M. Sfcraub, uit Amsterdam, heeft te 's-Gravcnhage een voordracht ge houden over paedologische gegevens, ver kregen door het onderzoek der oogen van schoolkinderen. Het onderzoek der schoolbijziendkeid, ■zei de spr., heeft langzaam voortgaande van vraag tot vraag telkens in belangrijk- beid, klimmende feiten aan het licht Ge bracht. Het onderzoek heeft zich gesplitst in twee hoofdvragen: Door welke oorzaken, en onder welke omstandigheden ontstaat bij kinderen bijziendheid? Waarom wordt het meerendeel der schoolkinderen, dat toch ook aan dezo oorzaken onderworpen is, niet bijziende? Spreker be an tv/oord de' achtereenvolgens beide vragen. In alle landen ldiinfc in alle scholen, van, klasse tot klasse, het aantal bijzienden., Niet in alle landen evenveel. In Duitsch- land komen de hoogste klasse der Gymna sia tot 65 procent, in Amsterdam tot 38 pCt. De school is de oorzaak dezer hij-,' ziendheid. Dit wordt o. a. daardoor bewe zen, dat de eene school meer bijziendheid maakt dian de andere. De scholen, waa.r huiswerk wordt opgegeven, waar vreemde talen worden geleerd en waar de leerlin gen worden voorbereid tot toelating tot een volgende school, maken meer bijziend-j heid dan de scholen, waar dit niet het geval is In de Amsterdamscbe H. B.-scho>en neemt het aantal der bijaièxÉcfie leerlingen slechts weinig toe, in het Amsterdaansoh gemeentelijk Gymnasium stijgt de bij-} aiendheid' van tien percent in de laagste klassen tot 38 pCt. in de hoogste "klassen. De oorzaak dezer bijziendheid meet ge zocht worden in het lees- en schrijfwerk. Het meerendëel der leerlingen echter ver zet zich tegen dien nadeeligen invloed en weet de oogen normaal te houden. Heb onderzoek naar dit verschijnsel is nog vam meer belang voor het kennen der oorzaak van de bijziendheid, dan het onderzoek Öer, bijziendheid zelve. Het normale oog is ingericht voor het scherp waarnemen der op grooten atfstandi aanwezig© voorwerpen. Daarvoor is een zeer nauwkeurige regeling der afmetingen; van de verschillende onderdeelen van het oog noodig, van de welving van hoornvlies en lens en van de aslengte. Dit geschiedt^ niet door de aangeboren groeikracht, want de normale oogen zijn onderling zeer onge lijk. De aslengte der normale oogen schomJ melt tuBschen 21$ en 24$ mM. De korte oogen hebben overeenkomstig, sterk brekende lenzen. De lange oogen hebben zwak brekende lenzen. Gedurende den groei der kinderen is aan de lens de taak toevertrouwd het evenwicht te be waren en voor zichzelf die afmetingen vinden, welke het oog in de gelegenheid stellen verwijderde voorwerpen scherp waar te nemen. Dat kan de lens echter alleen doen, als de eigenaar van het oog belangstelling heeft in de verwijderde voorwerpen. Kinderen, welke die belang-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 3