Hoa 18248,
XaBEDüSöH BAG-BIL A©, *Sat©2,&&g' 8 Februari. Berst© Blad.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
W vaak,
Anno 1913,
Over de ingediende voorstellen tot
Grondwetsherziening spreken
reeds enkele organen een oordeel uit.
„Het Centrum" zegt:
Het kiesrecht zal in de eerste plaats
■worden toegekend aan de gezinshoofden.
Met dit laatste is echter geenszins ge
zegd, dat aan hen, die geen gezinshoofden
xijn, de kiesbevoegdheid onthouden blijft.
Het nieuwe art. 80 belooft bij aanneming
vrij wat meer kiezers.te zullen geven, dan
het oude.
Het is veel elastisoher, en zet de deur
wijder open.
Bij de uitsluitingen zal geen sprake
meer zijn van belasting-betaling of niet-
belasting-betaling, terwijl de tijd, waar
binnen geldelijke onderstand zonder ver
lies van het stembiljet kan worden ontvan
gen, belangrijk is ingekort.
Eri wat de positieve eisohen betreft,
wordt met meer gesproken van kenteeke-
nen van geschiktheid en maatach appel ijr
ken welstand, maar alle nadere regeling
aan de gewone wet overgelaten.-
De eenige beperking is, dat nu de leef
tijd van 25 jaar in de Grondwet wordt
vastgelegd, terwijl het vigeerende artikel
den leeftijd van 23 als grens stelt, waar
beneden niet mag worden gegaan.
Met mindere of meerdere vooruitstre
vendheid heeft dit onderdeel echter wei
nig te maken.
Over het geheel genomen beteekent, bij
het vigeerende artikel vergeleken, dit
nieuw ontworpen art. 80 een niet onbe-
langrijken stap vooruit in democratische
richting.
Het komt slechts op de uitvoering en
uitwerking aan door den gewonen wetge
ver die zich 'de handen zeer vrij kan vóe-
len.o
„H et Huisgezin":
In de regeerin?;svoorstellen is het kies
rechtartikel de zwakke stee.
Vooreerst omdat, zoo simpel als het ge
zinshoofden-kenmerk is, zoo moeilijk een
behoorlijk criterium is voor de aanvulling,
niet te wijd, maar ook niet te nauw.
En op de tweede plaats, omdat, getuige
het verslag der Staatscommissie, niet alle
leden van rechts voor het gezinshoofden
kiesrecht te vinden waren.
De geheele linkerzijde tegen en een deel
zij het een klein deel van rechts is
geen gunstig vooruitzicht.
Maar op de regeling van het kiesrecht-
vraagstuk mag de Grondwetsherziening,
die voor de volle vrijheid en gelijkheid
van onderwijs den weg effent, niet afstui
ten.
De „Nieuwe Rotterdamsche
Courant" vangt aan met vast te stellen,
d&t de voorstellen bloot als verkiezings
leuze zijn aanhangig gemaakt. De Regee-
ring schuift door de indiening van haar
Grondwetsherziening alle andere onder
werpen van de baan en maakt haar herzie-
ningsvoorstellen tot inzet van dien komen
den strijd.
Het doet ons genoegen, zegt het blad,
want dat de Regeering zich met haar voor
stellen bij de stembus versterkt heeft, zal
kwalijk kunnen worden beweerd. De voor
stellen komen, schakelt men het kiesrecht-
artikel en het artikel over de kerkgenoot
schappen uit, in hoofdzaak overeen met de
voorstellen van de Staatscommissie. Zij
worden dus ook door dezelfde critiek ge
troffen, die allerwegen over de voorstel
len der Staatscommissie is losgebrand.
De nieuwe omschrijving van de macht van
de Kroon, geheel in ötrijd met de ontwik
keling van ons Staatsrecht, een bedenke
lijke onwaarheid daardoor, en voor de
toekomst een, niet het minst voor de
Kroon zelve, gevaarlijke kiem van reactie
tegen het historisch gewordene; het zon
derlinge nieuwe recht ^an de Eerste Ka<-
mer: het reeht van regres, waardoor het
karakter van dit deel der volksvertegen
woordiging geheel zal veranderen, en het
nog zooveel moeilijker zal worden, den
volkswensch in de wetgeving tot uiting te
doen komen; het miserabele onderwijs
artikel, dat bestemd is, de politieke lagere
scholen, de onderwijsinrichtingen, waar de
kinderen voor den afloop van de verkie
zingen leeren bidden, tot de kern van
het volksonderwijs te verheffen, waarne
vens het openbaar onderwijs nog slechts
als noodzakelijk kwaad zal worden ge
duld wij treffen dit alles in de Regee-
ringsvooretellen aan, juist zoo als het door
de Staatscommissie aan de hand gedaan
was.
Wat de Regeering niefc overgenomen
heeft, is bekend. Toen tegen het door de
Staatscommissie uitgedachte artikel, dat
over de kerkgenootschappen handelt, het
„uitgerekende" artikel mogen wij wel
zeggen, want het had meer van een inge
wikkeld rekenkunstig probleem, dan van
een Grondwetsartikel, waarin een begin
sel was neergelegd onder de eigen man
nen van de coalitie een storm van veront
waardiging losbrak, had de Regeering zich
reeds gehaast, te kennen te geven, te ad-
verteeren bijna, dat dit artikel buiten
haar herziening zou worden gelaten. En
zij handhaaft nu waarlijk het artikel, dat
de „zilveren koorde" vlecht, en ongetwij
feld voor herziening in aanmerking kwam,
in den ouden vorm, alsof er nooit een
zweem van misnoegen over geweest was.
Zoo heersohte de politiek over de Grond
wet. Zoo vierde het belang van de coalitie
hoogtij over -de zelfstandigheid der Re
geering.
Over de kiesrechtkwestie geeft het blad
als volgt zijn opinie weer:
Het antwoord is... Heemskerkiaansch.
Ontgoocheling, reactie, ten slotte een fra-
ze, een schijn, met een clericale geniepig
heid in den staart van het artikel, waar
van de haren te bergen rijzen.
Ontgoocheling: zelfs de schaduw van een
vrouwenkiesrecht wordt uit de herziening
geweerd. Kiezers zullen alleen zijn man
nelijke ingezetenen. Voor het kleinste
glimpje van vrouwenkiesrecht, schoon
daarvan toch onder de aanhangers van ge
zinshoofdenkiesrecht, ook blijkens net
rapport der Staatscommissie, voorstanders
zijn, wordt de dein- hermetisch gesloten.
Reactie. Volgens de geldende Grondwet
kan de leeftijd voor de kiezers bepaald
worden op 23 jaar, al heeft de kieswetge
ver van de bevoegdheid, om tot dien leef
tijd te gaan, geen gebruik willen maken.
De Regeermgsvoorstellen bepalen den leef
tijd op 35 jaar, en hebben dus deze kleine
vrijheid van den wetgever nog op. Dat is
een stap achterwaarts.
Ten slotte een fraze: Kiezers zullen zijn
wie „aan het hoofd van een gezin staan,
of zonder aan het hoofd van een gezin te
staan als zelfstandige personen in de
maatschappij optreden, een en ander na
der te regelen bij de wet." Voor deze fraze
zal ieder als voor een gesloten boek blij
ven staaji is eens van een andere le-
paling onzer Grondwet gezegd. Voor deze
nieuwe fraze geldt precies hetzelfde.
Roept het artikel gezinshoofdenkies-
reclit in het leven, gelijk in de memorie
van toelichting ons wordt gesuggereerd?
Geen kwestie van. Het artikel doet niets
anders dan, geheel overbodig, de woorden:
„hoofd van een gezin" bezigen, doch'be
kreunt zich om het beginsel geen oogen-
blik. Het artikel schept geen ander kies
recht, dan voor hen, die- „als zelfstandige
personen in de maatschappij optreden".
Dat is de pointe van het heele," omslachti
ge artikel. De bewoordingen duiden aan
wat men ook zonder dat wel zou w^t^n
clat als zelfstandige personen in de maat
schappij worden beschouwd hoofden /an
gezinnen; anders had de zinsnede: „zon
der aan het hoofd van een gezin te staan"
moeten weggelaten zijn. Uit de toevoeging
spreekt echter dat hoofden van gezinnen
niet een andere soort zijn, dan zelfstan
dige personen, doch een deel van deze
groote categorie; om zoo te zeggen de
fine fleur van de zelfstandigen, welke bij
wijze van eerbetoon afzonderlijk wordt
vermeld. Meer doet het artikel ten aan
zien van de gezinshoofden niet. Ware het
niet zoo, het artikel zou kortweg hebben
gewaagd van „hoofden van een gezin" of
met weglating van den tusschenzin
„zelfstandige personen in de maatschap
pij".
Is echter de Grondwet de plaats voor
zulke huldebetuigingen? Het voorstel had
moeten volstaan met- als kiezers aan te
v/ijzen: wie „als zelfstandige personen in
de maatschappij optreden", en had dan
juist hetzelfde gezegd. AI wat het artikel
over hoefden van gezinnen vermeldt, is
niet meer dan een offer aan den schijn.
Basis voor het kiesrecht wordt: het zelf
standig optreden in de maatschappij.
Weet gij w»e er mee zijn bedoeld 9 Kape
laans? Ordebroeders? Meerderjarigen? On
gehuwde rijkaards, die zieh aan de maat
schappij niets gelegen laten liggen, laat
staan daarin „optreden" 1 Wij weten net
niet. Wat hier ale grondslag voor kies
recht aan de hand wordt gedaan, is een
volmaakt in de lucht hangend begrip. Een
raadsel. Gelukkig dan ook, dat „oen en
ander" nader bij de wet zal worden gere
geld I
hn den staart van het re^eeringsnrti-
kei zegt het blad nog, is. gif. Vim d» 'ia-
oefening van het kiesrecht worden buiten
gesloten wie gedurende drie maanden zijn
bedeeld door openbare of niet kerke
lijke instellingen. Men lette weler wordt
hier niet een onderscheid gemaakt tussohen
openbare en bijzondere armenzorg, maar
tusschen de kerkelijke en niet kerkelijke
bedeeling. Dit etempelfc het artikel tot de
meest ergerlijke partij willekeur. Men zou
zich nog hebbèn kannen begrijpen, als deze
Regeering, die immerB iaan de Kerken een
publiekrechtelijk karakter wenscht toege
kend te zien, ook wat het kiesrecht aangaat
aan de kerkelijke bedeeling geheel dezelfde
gevolgen zou willen verbinden, als aan de be
deeling van het algemeen armbestuur. Juist
echter tegen den draad van haar eigen ge-
daohtengang in maakt zij voor de kerkelijke
bedeeling een uitzondering. Die is zoo in
tiem lezen we in de memorie van toe
lichting als rechtvaardigingsgrond!
De uitzondering uitsluitend oor de ker
kelijke bedeeling is wel héél kras. Een bru
taliteit zonder weerga, hoogtepunt van ker
kelijke politiek. En men moet wel haast
aannemen, dat hier ganeoh andere dan be
ginseloverwegingen den doorslag hebben ge
geven.
Zeiden wij te veel, toen wij hierboven
neerschreven, dat als leuze voor de verkie
zingen, deze voorstellen tot grondwetsher
ziening allerongelukkigst zijn" uitgevallen.
Zij zullen de coalitie, - zeer zeker, nieuwe
krachten verschaffen, maar moeten, dunkt
ons, allen, die niet in de coalitiepolitiek
verstard zijn, doen sidderen.
Vrijzinnigen, geeft achtl
De driestar-schrijver van „De Stan d-
aard" wijt het aan vermoeienis van
minister Heemskerk, dat hij zich, bij de be
handeling van Hoofdstuk V een uitspraak
liet ontvallen, „waar heel de Anti-Revo-
lutionnaire Partij wel protest en verzet
tegen aanteekenen moet!" N.L dat onze
wet op het Hooger Onderwijs ook maar toe
laat, dat de drie theologische
faculteiten in den dienst van het
Hervormd Genootschap te stel
len zijn.
Dr. Kuyper schrijft dienaangaande:
Over de aanschaffing of niet-aanschaf-
fing van de theol. faculteit laat zich Tede-
neeren, maar het denkbeeld, dat een over
heid van over bijna 6 millioen onderdanen
drie faculteiten zal gaan inrichten ten be
hoeve van even twee en een half millioen
onderdamen, is in zichzelf reeds absurd.
Zoo min als een theoloog <'e man zou
zijn, om zoo opeens over de juridische fa
culteit te orakelen zoo min bleek hier een
jurist in staat het over de theologische fa
culteit te doen.
Dit kan niet, en mag niet.
Uitwegen zijn er wel en een er van rs
zelfs reeds meermalen besproken. De wet
kon aan alle kerkengroepen van zeker aan
tal leden het recht toekennen, om bij een
der universiteiten een eigen faculteit zelf
op te richten en deze door de overheid te
laten bekostigen. Dan stond het ten minste
voor allen gelijk.
Maar gelijk het nu werd voorgesteld,
wordt een gedragslijn gevolgd, die, geheel
in strijd met onze historie sinds Groen van
Prinsterer's dagen, en met het beginsel
der wet, op puur willekeurige wijze, de drie
faculteiten aan een enkele groep kerken
toekent.
Mr. M. W. F. Treub schrijft in de ,,V ra
gen des Tijds" over het misbrui
ken door de coalitie van den gods
dienst en den naam van Chris
tus in den politieken strijd,
waardoor zij het volkskara1 ';er ondermijnt
door omlaag te halen, wat juist zij hoog en
zuiver moest houden. Hij verwijt haar nog
eens, dat zij bezig is veinzerij en schijnhei
ligheid te verheffen tot hoogst practische
deugden in het openbare volksleven, waar
mede de heer Treub zich vooral tegen het
anfci-revoluiionnaire en christelijk-histo-
rische deel van de rechterzijde richt en
tegen haar bij staatsbenoentingen gebleken
voorkeur voor personen, die zich als posi-
ticf-christelijk geloovigen van Protestant-
schen huize aanmelden. De Regeering zou
de genoemde, daaruit voortvloeiende on
deugden van veinzerij en schijnheiligheid
kunnen bestrijden, „als zij maar mocht",
zegt schr., „d. w. z. indien zij, als het er op
aankwam, niet van Kerk en Kerkgenoot
schappen afhankelijk was."
„De remedie tegen dit euvel van haar
b,enocniing8steleel is immers eenvoudig ge
noeg Men onthoude er zich zorgvuldig van,
het evenwicht te herstellen door de benoe
ming of bevordering van nieuwbakken be
keerlingen. Zonder twijfel zullen daaronder
de goeden met.de kwaden liiden, maar voor
de goeden zal dit geen bezwaar zijn. Waar
hun bekeering niet ter wille van de beloo
ning geschiedde, zullen zij zich niet ge
griefd achten, als zij er ook geen belooning
voor ontvangen: te minder, omdat hun be
kend is, dat zij zonder hun bekeering
toch geen materiaal leverden voor het lier-
stel van het verbroken evenwicht. En de
schiinbekeeringen zouden bij zulk een toe
passing van het benoemingsbestuur der Re
geering wel luwen.
Maar zulk een toepassing, hoe broodnoo-
dig ook voor het tegengaan der verlaging
van het eerlijkheidepeil in de volksziel, past
den kerkgenootschappen niet, op wel
ke de Regecring steunt. Bii haar is er meer
vreugde over één zondaar, die zich bekeert,
dan over honderd rechtvaardigen."
Hat is juist, omdat de vrijzinnige concen
trate0 tegen het door hem gesignaleerde
bederf van het volkskarakter opkomt,
ook omdat zij hoewel z i. op ziohzelve
beschouwd niet democratisch toch de de
mocratie ter linkerzijde heeft versterkt door
alle partijen van links te vereenigen
op het stuk van het algemeen kiesrecht,
dat schr. den vrijzinnigen de overwinning
toewenseht. ofschoon hij op een belangrijk
punt van hun gemeenschappelijk manifest
afwijkt.
P a 1 o i sR aadliuis. Het Voorloo-
pig verslag der Eerste Kamfer over de alge
meen© beschouwingen der StaatsbcgTooting
voor 1913, bevat enkele opmerkingen aan-
gsa nde de P a 1 e i s.R a a d h u i s-k w e s t i e.
Jhr. Victor de Stuers heeft na-ar aanlei
ding van deze opmerkingen een artikeltje
geschreven in het „Handelsblad", waar
in hij de vrees uitspreekt, dat de correspon
dentie tusschen den Minister van Binnenland-
sche Zaken on den burgemeester van Am
sterdam uit den treuire zal duren en dat I
dan telkens de Minister, als hij wordt geïn
terpelleerd, zal kunnen zeggen, dat hij mag
en most zwijgen.
Totdat, zegt hij, Amsterdam en het Par
lement, deze komedie moede, de tanden laten
zien.
Hij gaat dan na de argumenten, door eenige
Eerste Kamerleden in het Voorloopig Ver
slag te berde gebracht, om het misbruik,
dat van het Raadhuis gemaakt wordt, goed
je praten.
(Nadruk verboden).
7)
Sedert dien dag hebt ge zeker het lint
van je medaille uit je knoopsgat verwij
derd, zeide hij.
En ondanks allee leeft ge nog, zeide
de generaal.
Ik verdien uw verwijtingen, en toch
ben ik niet zóó schuldig als gij denkt. Ik
heb mij laten meeslepen, ik was verblind,
krankzinnig, ja, werkelijk krankzinnig,
want hetgeen ik gedaan heb, kan slechts
een zinnelooze doen. Toen ik mijn kolonel
om vergiffenis smeekte, en hem zwoer niet
meer te zullen spelen, toen loog ik niet.
Ik was'genezen.
En toch gingt ge voort met spelen,
ook na je poging tot zelfmoord, zeide
graaf André.
Toen ik het leger verliet, was ik aan
de wanhoop ten prooi'. Toen werd ik
slecht. Ik meende dat ik verloren, redde
loos verloren was en met snelle schreden
ging ik den afgrond te gemoet. Ik was
reeds aan den rand genaderd, op het punt
mij er in te storten, toen een zachte hand
mij terughield.
Verklaar je nader.
Laurent scheen dieze woorden niet te
hebben verstaan, want hij ging voort:
Sedert drie maanden heeft u niets
van mij gehoord, u wist niet wat er van
mij geworden was. Dat komt omdat ik se
dert drie maanden mijn levenswijze heb
veranderd. Ik had berouw en werkte.
Met een uitdrukking van fierheid op het
gelaat herhaalde hij:
Ja, ik werkte.
Het was waar. Hij loog niet. Hij had
getracht te werken en het verleden goed
te maken.
Waarom gaat ge niet voort'1 vroeg
graaf André.
Waarom? Waarom? U zoudt me toch
niet gelooven. En wat doet het er ook toe?
Op uw gelaatstrekken is te duidelijk zicht
baar, dat niets uw doodelijke verachtiug
kan verzachten. U is hier vergaderd om
mij rekenschap te vragen van den naam,
dien ik draag. Dat is uw recht. Ik erken
u als mijn rechters en ik neem vooraf reeds
uw uitspraak aan, hoe die ook moge zijn.
Ge wilt jezelven niet verdedigen?
Waartoe zou dat dienen? En wat zou
ik tot mijn verdediging aanvoeren?
Zij vermoedden, dat de jonge man niet
zijn geheele hart voor hen opende, dat hij
iets verborgen hield. Toch geloofden zij
hem, toen hij zeide, dat hij gewerkt had
en pogingen had aangewend om een eer
lijk man te worden.
Wat kan ik tot mijn verdediging in
brengen? herhaalde hij. Ik heb hon
derd duizend francs verloren op de club,
dat is waar. Ik heb die speelschuld niet
kunnen betalen, dat is ook waar. Maar
niemand van het bestuur der club heeft
het voorstel gedaan, mijn schande open
baar te maken en mij van mijn lidmaat
schap vervallen te verklaren. Niemand
heeft bevel gegeven, mijn naam in het
groote salon op te hangen. Dat werd ge
daan door een onbekende hand, die in ver
regaande lafhartigheid haar werk in het
duister volbracht. En niemand, niemand,
verstaat u, heeft men daarvan kunnen ver
denken. Het bestuur heeft een onder
zoek ingesteld, maar de schuldige is
niet ontdekt.
Het kwaad kon echter niet meer her
steld worden, nu alle bladen reeds mijn
schande vermeldden. De ellendeling, die
'e nachts, na de sluiting der lokalen, mijn
naam ophing, heeft zelf het bericht van
zijn misdrijf per telefoon aan alle cou
ranten meegedeeld. Het is een laagharti
ge wraakneming en ik kan niet vermoe
den, wie mijn onbekende vijand is. Ik kan
dus niets tegen hem doen, niets, niets
Hij wrong zich de handen in machte-
looze woede.
Wat dcct er dat alles toe? U"beschul
digt mij. Ik erken schuldig te zijn. Ver
oordeel mij. Ik geef u het recht om over
mijn leven te beschikken en wacht uw uit
spraak-
Hij zweeg en bleef met gebogen hoofd
en saamgetrokken wenkbrauwen zitten.
Ter dood veroordeeld.
Ongetwijfeld was het een ernstige be
slissing, die zij moesten nemen, want zij
bewaarden langen tijd het stilzwijgen. Op
aller gelaat was een heftige ontroering te
lezen, zooals van rechters, die geroepen
zijn om het vonnis uit te spreken over een
wezen, dat hun dierbaar is en wiens lot
hen ter harte gaat.
Eindelijk had graaf André zijn aandoe
ning overmeesterd. Hij stond op en zeide
met vaste stem:
Laurent, ge zult wel begrijpen, wat
onze uitspraak zijn zal. De man, die nog
een weinig fierheid bezit, zal inzien, dat
er slechts één middel is, om zulk een mis
slag te vergoeden. Ge hebt de eer der
Soulaimes bezoedeld; de smet, die ge op
ons wapen hebt geworpen, kan alleen wor
den uitgewiseht door den dood.
Als vernietigd, na het uitspreken dezer
woorden, die gelijk 6tonden aan een dood
vonnis, zonk de oude edelman op zijn stoel
terug. Allen sloegen de oogen, neer, behal
ve Michel, die zijn broeder schreiend» aan
zag. Hij was zichzelven niet lang meester,
en toen allen zwegen en er geen stem op
ging om dit vonnis te verzachten, riep de
markies uit:
Neen, neen, dit is niet mogelijk. Hij
is van ons bloed. Mijn moeder zou mij
ter verantwoording roepen. Mijn moeder,
zij heeft hem zoo lief.
Laurent was kalm gebleven bij het ver
nemen van het vonnis, dat de familieraad
over hem geveld had.
't Is goed, zeide hij. Uw uitspraak
is rechtvaardig. Vrees niet, dat ik mij aan
mijn straf zal onttrekken.
Toen hij de wanhoop van Michel zag,
ging hij voort.
Ween niet, ik weet hoe lief ge mij
hebt. Ge zijt niet alleen een broeder, neen,
meer nog, een vader voor mij geweest.
Ook ik heb je lief, niet alleen als een
broeder, maar ook als een zoon. Ween
niet. Ik ben schuldig. Ik heb gezondigd
uit lichtzinnigheid, uit zwakheid; maar die
zwakheid wordt een misdaad, wanneer
men daardoor zijn familie onteert. Wij
bezitten niets dan onze eer. Door mijn
Jhr. De Stuers zegt hiervan:
lo. „De drager van het Koninklijk g6*
zag behoort gehuisvest te zijn in het aan
zienlijkste gebouw, dat men bezit."
Onverschillig de oorspronkelijke bestem
ming? Maar dan gaat het Rijksmuseum'
voor, om niet to spreken van Volksvlijt,
En onverschillig krachtens weikon titel
„men" het gebouw ..bezit", onverschillig
of het oorspronkelijk aan den eigenaar
ontnomen weid, en het dus een primitief
gestolen gebouw is? Onverschillig of
bij het in-gebruikmemen beloofd i3, dat dit
slechts tijdelijk zou zijn?
2o. „De Koningin kan in Amsterdam ner
gens haar verblijf houden dan op den Dam',
in het midden der stad." Waar staat
dat geschreven? Het is volkomen onjuist.
De Darn is precies de ongunstigste plek voor
het verblijf van wien ook, in het bijzonder
voor dat eener Vorstin. Het is do drukste,
de woeligste plek der stad; do joelende me
nigte verdringt zich tot laat in den avond
vlak onder de vensiers van de slaapkamers
der Koningin, v'an den Prins en van het
Prinsesje; een tuin is er niet. Volgens deze
dwaze theorie zou te Londen het palcis in
de City moeien staan; de Engelsohe ko
ninklijke familie zou er hartelijk voor bo.
danken.
Maar misschien bedoelt men, dat fa Ko
ningin in de gelegenheid moot zijn den ge-
bruikelijken groet aan Amsterdams ingeze
tenen te blijven brengen van het balkon van
het Raadhuis op den Dam. Dat is geheel
iets anders; dat kan opperbest blijven ge-
sohieden, ook al verblijft der Koningin elders.
Wat is natuurlijker dan dat de Koningin
haar hoofdstad bezoekende, allereerst zioh
naar het Raadhuis, het kapitool, begeeft,
waar zij door de vertegenwoordigers der ge
meente ontvangen wordt, en van waar zij zioh
aan liaar volk vertoont cn do acclamaties der
burgerij in ontvangst neemt? Ook kunnen
de prachtige receptiezalen, waaraan het Raad
huis zoo rijk is, ter beschikking der Ko
ningin gesteld werden, zonder dat de dienst
van het gemeentebestuur daaronder lijdt.
Maar dat alles wettigt niet, dat het Raad
huis togen de belofte in, gedurende 51 weken
van het jaar aan zijn oorspronkelijke be
stemming onttrokken wordt.
3o. „Een paleis, in een buitenwijk der
stad gelogen, zou niet overeenkomstig zijn
mot de waardigheid van don hoogs tien per
soon in den Staat. Men zou alsdan van
de Koninklijke aanwezigheid in de stad niets
bemerken."
Een buitenwijkWordt er dan aan go-
dacht een paleis te s-'tichten in de buurt
van Sloterdijk of in den DiemeTpolder Is
liet kwartier, waar Rijks, on Stadsmuseum
en het Concertgebouw staan, een vulgaire bui
tenwijk? En aan wien maakt men wijs, dat,
indien in dit kwartier een Koninklijk ver
blijf werd gesticht, do aanwezigheid der Ko
ningin onopgemerkt zou blijven
4o. „Het oude Raadhuis is voor Raad
huis niet geschikt." Men is zoo beleefd er
bij te voegen, dat dit argument „niet hot
voornaamste" is. Ik wil liet gelooven; het
is zelfs hedomaal geen argument, sinds
een opzettelijk aangaande dit punt Van ge.
meentewego ingesteld onderzoek heeft aange
toond, dat het Raadhuis volkomen geschikt is.
5o. „De inriohting tot stadhuis zou be
langrijke verbouwingen en veranderingen
vorderen, die niet zonder gevaar voor het
prachtige bouwwerk zouden zijn." Ook
volkomen bezijden de waarheid, zooals blijkt
uit het rapport, uitgebracht door do van
gemeentewege met liet onderzoek belaste com
missie. Het tegendeel is waar: de inriohting
tot paleis heeft aan de fraaiheid Van het
monument veel kwaad gedaan, en in welken
bedroefden staat het gebouw gebracht is,
sinds het zonder eenige controle van hooger
hand als paleis onderhouden werd, kan af.
geleid worden uit den steiger, dien men tot
viering van het eeuwjaar 1913 aan den voer.
gevel heeft moeten optrekken.
Van al de argumenten is or geen enkel
steekhoudend; het geheele betoog zal dan,
ook niemand verschalken.
schuld mag die niet verloren gaan. Ween
niet. Laat mij niet te zeer je liefde gevoe
len, opdat ik niet te veel berouw zal heb
ben over hetgeen ik heb verloren. Ween
niet. Oom André sprak de waarheid. De
smet, die ik op ons wapenschild heb ge
worpen, kan slechte door mijn dood wor
den uitgewischt.
Laurent! riep Michel uit, wat
hebt ge gedaan? Ongelukkige, hoe zijt ge
zoo diep gezonken?
Ongelukkige, ja, herhaalde de graaf,
meer ongelukkig dan schuldig.
De ontroering belette hem verder te
spreken.
De deur werd geopend en de markie
zin trad binnen. Zij had zich dOor een
wandeling in den tuin verfrischt en een
vroolijke glimlach speelde om haar mond.
Gilberte, die haar geleidde, bleef aan
de deur staan, met den blik op Laurent
gevestigd, terwijl de blinde met uitge
strekte handen de kamer binnentrad.
Op vroolijken toon, ofschoon met een
zaoht verwijt, zeide zij
Laurent is hier. Ik heb zijn stem ge
hoord en iemand heeft raij gewaar
schuwd.
Niemand durfde antwoorden. Zij had
den deze ontmoeting niet voorzien van
de moeder met den zoon, dien zij ter dood
veroordeeld hadden. Allen waren tot in
het diepst van hun hart geroerd.
Moederzeide Laurent met half ver
smoorde stern,
Zij naderde haar zoon met vasten tred,
zonder zich te vergissen, slechts geleid
door kaar moederhart.
(Wordt vervolgd)^