*o. 16236. Zaterdag* 25 Januari. Anno 1913. ••W^iiiiii-iiiiiitriiittiiiiiTiiiiiTiiiiiniii^iiiiii'^^'^ \i -ZONDAG5B1AD+ .4. VAN HET UMD5CH DAG&IAD ill i i i i i i i lil DE OVERJAS. Angst en vrees tij het paard. M Naar GOGOL biwjcrkt. {Nadruk verboden.) Akaki Ak&kjcwitseh, van. wieii in dit .erhaal sprake is, was een arme, onderge schikte beambte, die zich door zuinige vlijt met moeite een prachtige overjas had laten maken, die hem veel beter stond dan de versleten demi-saison, welke altijd den spotlust van zijn collega's had opgewekt. In deze overjas bracht hij een zijner supe rieuren een bezoek; hij hing het kleeding- stuk zoolang aan een kapstok, en trad de kamer binnen, waar een groot gezelschap hem wachtte. Algemeen weDschte men hem met zijn nieuwe, bont-omzoomde jas geluk-, en zijn gastheer schonk hem twee glazen champagne. Onder invloed van den voor hem ongewonen drank begaf zich Akaki Akakjewitsch op weg, en hij werd door een paar straatroovers .overvallen, dié hem 2)jn nieuwe overjas van het lijf trokken en vervolgens aan den haal gin gen. Den volgenden morgen, zwaar steunen de, begaf zich de arme kerel naar een der hoogste politie-autoriteiten in ♦Sint-Peters burg, die hem ternauwernood aanhoorde, cn hem op grove wijze behandelde. Nie mand deed onderzoek naar Akaki Akakje witsch' overjas, totdat de politie-autoriteit, door berouw gekweld, de zaak tot klaar heid wilde bréngen, en informeerde, waar dó bestolene wooncle. Doch men gaf hem ten antwoord, dat Akaki Akakjewitsch was gestorven: de nalatenschap van den overledene bestond uit een hoopje veëren pennen, een onbeschreven cahier, drie paar 'kousen, een paar beenderen knoopen en de oude overjas. Het zal den lezer toeschijnen, of hierme de Akaki's geschiedenis uit is, en of we niets meer van hem te vertellen hebben. Maar de bescheiden beambte wekte na zijn dood meer belangstelling dan tijdens zijn leven, en nu krijgt de historie een ande ven, fantastisch en draai: Op een goeden dag verbreidde zich in de stad Sint-Petersburg het vreemde ge rucht-, dat er iederen nacht in de nabijheid van de Katinkabrug een spook oprees, ge huld in een uniform, zooals Akaki had'ge dragen; men vertelde, dat deze geestver schijning een gestolen mantel zocht, en dat 'lij, zonder te l.etten op rang en stand, van ilie wandelaars de bontmantels afnam, hoe e ook gevoerd waren, met katten-, otter-, eren- hazen- of bevervel, het was hem nverschillig. Een van Akaki's vroegere col- oga's had deschrikwekkende figuur aan- ehouwd en Akakjewitsch had hij duidelijk erkend. Hij liep, wat hij loopen kon, en et was hem inderdaad gelukt te ontvluch ten; maar uit cle verte had hij, omziend, ■n? merkt,. dat h.et spook zijn vuist dreigend tegen hem had geschud. Allerwegen hoor de men, dat liooge regeeringsambtenaren van hun overjassen waren ontroofd, en de politie besloot aan dezen toestand ééns en róoor altijd ee-n einde te maken. Haar moei te was echter tevergeéfsch. Het spook ging tot aan gene zijde van de Katinka hrug, en zétte zijn huiveringwekkend be drijf voort; in cle geheele wijk heerschte angst en schrik. Nadat dé politie-autoriteit, die zijn plicht had verzaakt, had vernomen, dat Akaki en wie weet,of het niet door zijn non chalance was geschied?! was gestorven, werd hij door de stem van zijn geweten zwaarmoedig, en om zijn droeve stemming te ontvuehten, begaf hij zich naar een zijner vrienden, waar hij een vroolijk ge zelschap te zamen vond. Inderciaad gelukte het hem hier zijn me lancholie te verdrijven; hij wercl vroolijk, alle ijs smolt, en hij nam'zonder verdere fierlefransen aan het vroolijk gesprek deel. Het was een mooie avond Tijdens let et-.n dronk hij twee glazen champagne, een probaat middel, zooals men weet,, om „stemming" te krijgen. Onder invloed van dezen drank kwam de gedachte bij hem op, niet dadelijk naar huis te rij den, maar 's avonds nog wat van het le ven te genieten. Hij ging dus in zijn slede zitten, gaf den koetsier bevel, om hem nog niet dadelijk naar vrouw en kinderen te brengen, en hij strekte zich, lekker warm in zijn overjas, nog eens extra uit, terwijl hij zich overgaf aan die cliQomerijen, welke voor een Rus het aangenaamst zijn: ctie clroomerijen. waarin langzaam de denkende geest zich beweegt te midden van een reeks gedach ten, die, zonder moeite, worden opgewekt. Hij dacht aan het vroolijk gezelschap, dat- hij pas had verlaten, waxarin hij zooveel gezellige uren had doorgebracht, dat zoo zeer om zijn geestigheden had gelachen. Een paar zijner moppen herhaalde hij met fluisterende stem en nog eens lachte hij over zichzelf. Van t\j'J tot rijd werd hij in zijn vroolijke stemni-ng door den huilenden stormwind opgeschrikt, die hem plotseling uit een wil- lekeurigen hoek overviel, en hem een g.,lf van sneeuwvlokken tegen het gelaat slin gerde, dringend in de openingen van zijn overjas, deze opblazend als een zeil, zoodat hij genoodzaakt was alle krachten in te spannen om de jas tegen de schouders ge drukt te houden. Plotseling... Een sterke vuist houdt hem bij den kraag vast, hij keert zich om, en ziet een klein, bescheiden mannetje in een oude uniform Met ontzetting herkent hij Akaki's gezicht. Dit gezicht was zoo bleek en ingevallen als van een doode. Akaki opent den mond en op hetzelfde oogenblik hoort de autoriteit met ontzet ting, met naamloozen schrik de woorden: „Eindelijk heb ik je. Zóó kan ik je bij .de schouders houden. Ik moet je overjas heb ben. Je hebt geen moeite voor me gedaan... toen ik ongelukkig was, ja je hebt me nog verwijten, naar mijn hoofcl geslingerd. Geef mi maai* eèns je mantel." Met koortsachtig-bevcncle band deed de autoriteit zichzelf den mantel uit, en hij riep tot den koetsier: „Naar huis, dade lijk naar huis!" Toen de koetsier deze stem Hoorde, flie in het geheel niet klonk gelijk anders, en die dikwijls anders door zweepslagen werd gevolgd, boog hij het hoofd voorzichtig, en als een pijl uit den boog vloog de slede voorui6. Kort daarna bevond hij zich in zijn woning in plaats van zich nog wat te ver-» maken, gelijk zijn plan was geweest. Hij ging dadelijk naar zijn kamer, zonder over jas, met bleek gelaat, woesten blik, en zoo' opgewonden droomde hij 's nachts, dat zijn dochter den volgenden morgen uitriep: „Papa! Bent u ziek?" Hij zeide echter geen woord, hij zeide niets van den avond, die voorbij was. De gebeurtenis had een hevigen indruk op hem gemaakt en hem tot bescheidenheid ge- stemd. En zonderling! Yan af dezen dag liet zich de geest tiiet meer zien. Vermoedelijk was het hem er om t.é doen geweest, zich van die overjas meester te maken; nu had hij het begeer de, en niets anders verlangde hij. Ver scheiden en beweerden daarentegen, dat. het vreeselijk spook zdch nog in andere stads wijken had vertoond. Een nachtwachter wist zelf te vertellen, dat hij hem zelf ha-I gezien; als een schaduw was hij achter langs een huis gevlogen. Maar deze Dacht-1 wacht was altijd van een bevreesd gemoed geweest, en velen hadden in den loop der tijden grappen over hem gemaakt. Omdat hij de schaduw niet durfde vasthouden, sloop hij er zelf in het duister achterheen. De schaduw zag om en schreeuwde hem toe „Wat wil je?" En ze liet hem een vuist zien, zooals geen menschenkind ze ooit heeft bezeten. Met groote stappen schreed de donkere gedaante naar de Obuschof-brug en ver dween toen in het machtige, diepe donker. Bij geen ander huisdier is het gevoel van angst en vrees in zulk een mate ontwikkeld, als bij het paard. Dit is dan ook de reden, waarom het paard bij de geringste aanlei ding daartoe zijn vrees, op een dadelijk waar te nemen en levendige wijze te keu nen geeft. Hoewel nu angst en vrees voor bepaalde voorwerpen dikwijls met temperament er, ras in verband staan, zoo ligt toch in d? meeste gevallen do oorzaak in een ver keerde behandeling der dieren. Ook kan er vreesachtigheid ontstaan door bijzondere gebeurtenissen, waarbij het paard iets onaangenaams is overkomen. Uit zijn natuur is het paard niet schuw, en ook niet vreesachtig. Uitgezonderd cle; angst en vrees, die het paard, evenals alle' andere dieren, hij instinct gevoelt, voor zijn natuurlijke vijanden, is de vreesach-; tigheicl en schuwheid meestal een product; van mishandelingen, op een onrechtvaardi

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1913 | | pagina 15