$0,16213. EEIBSöH SACH3LA5, Zaterdag1 28 December. Eerste Blad. Anno 1912. PERSOVERZICHT. Brieven van een Leidenaar. ccccxxx. Uit Lisse. xv. FEUILLETON. Een oud Devies LCBUSSE B. B. In de af deeling 's-Graveabage van de jg -D. A.-P. heersckt ontstemming over het jeit, dat eenige sociaal-democratische Raadsleden hebben deelgenomen aan een jpirée ten huize van den burgemeester, ghr. Van Karnebëek. ZuDce geschillen krijgen een algemeene Jeteekenis, indien ze publiek zijn gewor den en hierin vindt „Het Volk" aanleiding tet geval te bespreken. De eenige vraag is deze, zegt „Het {Volk", ie de daad onzer Haagsche raads leden in strijd met eenig beginsel, dat on zerzijds gehandhaafd behoort te worden? Deze vraag ontkent het blad met de meeste beslistheid. „Een burgemeester is een overheidsper soon, die vrijwel in eiken regeeringsvorm jiast. Meenen, dat een dergelijk ambtenaar (bitteraard vijandig behandeld behoort te (borden, of krachtens zijn functie beetre- iflen en gemeden moet worden, kan alleen J5en anarchist, die niet het kapitalisme, jooh het gezag bestrijdt. Doch dan brengt consequentie mee precies denzelfden Btryd te voeren tegen de raadsleden zelf, 'Jie evengoed met gezag zijn bekleed, in pienig opzicht meer, want de burgemeester jfcemt in den raad niet eens mede, als hij lliet eerst tot raadslid is gekozen. Er is hier een groot verschil met het Hof, wijl wij principieele tegenstanders iran het koningschap zijn. Waarbij komt, dat daar manieren heerschen, die door een Bocialist moeilijk, zoo niet onmogelijk, kun nen worden meegemaakt. Burgemeesters zijn echter vaak heel ge wone gemoedelijke menschen, met wie ook ëen arbeider-raadslid als gelijke kan om gaan; de magistraat is vaak verstandig ge- tioeg niets liever te willen. Noch in principe noch in den vorm, hteekt dus in een bezoek bij een burgemees ter iets. dat in strijd zou zijn met het iocialistisch of republikeinsehe beginsel." Voorts zegt het blad o. m. „Vraagt men ons nu, of er niets tegen is, 'dat arbeiders-vertegenwoordigers zulke din gen meemaken, dan zeggen wij: zeer zeker rijn er omstandigheden, politieke en an dere, waarmee ook in dezen rekening moet worden gehouden. Een burgemeester, die zijn gezag misbruikt tegen de strijdende Arbeidersbeweging, dient zeker gemeden. Doch dit standpunt brengt mede, dat de raadsleden in kwestie de zaak het best kunnen beoordeelen, althans in dat oordeel yrij moeten worden gelaten. Wat niet zeg ge wil, dat er geen oritiek mag worden ge hoord. Critiek is vrij. Het is goed als de partijgenooten, bij gelegenheid van de ver antwoording, den raadsleden hun meening Keggen e-n, goede democraten als deze zijn, tëal die meening haar invloed niet missen, Als ze op goeden grond steunt. Maar wat het bestuur der Haagsche af- JJeeling heeft- gedaan en van de afdeeling fRraagt: een uitspraak, waardoor de afdee ling beschikt over de personen der raadsle den, hun voor het beschikken over hun per- Boon, in gevallen, die het beginsel niet ra ken, de wet gaat stellen, dat is onaa.nne- inelijk. Daardoor zouden onze socialistische Raadsleden hun persoonlijke waardigheid 5n een mate verliezen, dat zij niet meer de flinke, vrije mannen zouden zijn, die de jbourgeoisie tegenover zich dient te heb ben." In zijn jongsten Staatkundigen Brief fjvijdt mr. S. van Houten eenige beschou wingen aan het debat in de Tweede Kamer over de weigering van subsidie aan de ver- leniging „Zedelijke Opvoeding", door mi nister Regout. De heer Van Houten merkt op, dat mi nister ïtegout als goed Roomsche een on kerkelijke opvoeding natuurlijk zonde itfindt .en waar nu de subsidieering facultat ief is, niet door de web geboden, spreekt het vanzelf, dat de minister de subsidie wei gerde. En dan redeneert mr. Van Houten aldus: „Op die wijze raakt deze kleine zaak aan het groote beginsel, dat de staat slechts ia het orgaan van recht, vrijheid en orde en niet te beslissen heeft over hetgeen naar kerkelijke of zedelijke begrippen zonde is. Wij, liberalen, vormen over zedelijke vraagstukken eigen meeningen, Verkondi gen die en leven er naar; wij laten ook gelijk reoht aan anderen; alles natuurlijk met de beperking, dat niet tegen de open bare orde of de vrijheid van een ander ge zondigd worde. Dat liberale stelsel is voor de Roomsche Kerk een gruwel Volgens haar leer beslist de Paus over geloof en ze den en z'n onderdanen moeten niet alleen als privaat-personen, maar ook in hun openbare betrekkingen zorgen, dat 's Pau sen inzichten in het staatsbeheer zegevie ren en daarmee strijdige worden bena decld. Vroeger heb ik andere toestanden en an dere Roomsohen gekend. Om de bezorgd heid, dat met den terugkeer der bisschop pen de leer der twee zwaarden weder haar intrede in onze politiek zoude doen, en de geestelijkheid weder de ondergeschiktheid van het wereldlijke zwaard zou doen gel den, werd in mijn jeugd onder de Papi- Thorbeckianen, zooals de bestrijders hen destijds noemden, gelachen als geheel uit den tijd. De Roomsche regenten uit dien tijd behandelden hun geloofszaken met den pastoor, maar over staatszaken lieten zij deze niet meepraten. De pastoors lieten hen stillekens hun gang gaanalleen moes ten zij hun kinderen goed geloovig opvoe den. Bij dezen kweekten ze de meer uitge breide erkenning van de aanspraken van Paus en kerk en wij hebben nu met die kinderen en de kinderen hunner kinderen te doen. Roomsche familiën, in welke de oude traditiën gehuldigd hieven, zijn er nog wel, maar zij verdwijnen uit de vertegen woordigende lichamen door den invloed der geestelijkheid op cle verkiezingen. Slechts bij benoemingen door de regeering kunnen zulke „modernisten" nog in aanmerking komen, al zij het wel niet bij de tegenwoor dige." Onder het opschrift „.Januari 1014?" be pleit S. in het „Kath. Schoolblad" een vroegere inwerkingtreding van de toeslag- wet. We lezen: „We zullen nog wel gelegenheid hebben, ook in dit blad nader op he't salaris-wets- ontwerpje terug te komen. Maar waarmee we niet willen wachten, is, uiting te geven aan de groote teleur stelling, die door alle onderwijzers is ge voeld, toen zij lazen, dat werd voorge steld, het noodwetje op 1 Januari 1914 in werking te doen treden. Een drukfout, meende de een; dat kan niet de bedoeling zijn, dacht de ander allen, die wij dezer dagen spraken en die ons schreven, begrepen er niets van, hoe op de invoering van een voorloopigen maatregel, om in den ergsten nood te voorzien, nog meer dan een vol jaar kan moeten worden gewacht. Wij hebben allen trachten gerust te stellen met de opmerking, dat we nog maar met een ontwerp te doen hebben, en dat daarin, vóór heb wet wordt, nog heel wat kan worden gewijzigd. Wij zei den verder, dat de Regeering in een wets ontwerp, dat 10 Dec. j.l. werd ingediend, moeilijk kon voorstellen, de wet 1 Januari d.a-v. te doen ingaan; doch dat bij amen dement nog veel kan worden bereikt. Eti naast onze en aller teleurstelling willen wij hier ook openlijk uiting geven aan ons vaste vertrouwen, dat èn de meerdenheid onzer Tweede Kamer èn de Regeering alles zullen willen doen, om den datum 1 Januari 1014 minstens tot 1 Jan. 1913 te vervroegen. Kabinet en Kamer zijn te zeer over tuigd, dat de nood, waarin dit wetsont- j werpje moet voorzien, tot het allerhoog ste is ges'begen, dan dat zij ook maar één oogenblik den hier geuiten wensoh een onredelijken zouden kunnen of willen noemen." Tn „De Ingenieur" behandelt dr. J. K. van Gelder m.i. de vraag of geologen dan wel mijn-ingenieurs in de eerste plaats de aangewezen menschen zijn on) de op sporing van delfsto&en in Ned.-Indië Op ■zich te nemen. HIJ wensoht aan den opsporingsdienst in 'Indië een aantal geologen verbonden te zien. Op de vraag of het aan te raden is daar voor Nederlanders te nemen, schrijft hij „In het algemeen kan men wel zeggen dat, hoe men het ook inricht, weinigen ge negen zullen zijn om gedurende 10 jaar of meer de ontberingen, aan een geologische exploratie verbonden, te dragen. Ook al tracht men den schadelijken invloed daar van te verzwakken door den dienst in het terrein af te wisselen met de uitwerking der resultaten in een laboratorium te Ban doeng, zooals prof. Jonker voorstelt, dan nog blijven er voor hen, die er een gezin op nahouden, zeer groote bezwaren be staan. Nederlanders, die zich aan dit werk wijden, zullen er dus op bedacht moeten zijn om na korter of langer tijd een werk kring te zoeken in een ander klimaat. Zij zullen hiertoe hun toevlucht moeten nemen tot het buitenland, want in het vaderland is voor hen weinig plaats. Ook dit zal voor vele Nederlanders een bezwaar zijn. Buitenlanders daarentegen zullen, terug gekeerd in hun eigen land, gemakkelijker bestaan vinden. Dat dit ook steeds het ge val ie, bewijzen de buitenlandsche geolo gen, die in Indië werkzaam zijn geweest. Allen keeren na betrekkelijk korten tijd naar hun land terug, zelden blijven zij meer dan 5 jaren in de kolonie werkzaam." Zoo zijn we weer gekomen aan het einde van het jaar 1912 en is dit de laatste Brief, die van mij in het oude jaar in het „Leidsch Dagblad" verschijnt. De donkere dagen voor Kerstmis en de Kerstdagen zelf zijn rustig en kalm voorbij gegaan en de week, die nu weer achter ons ligt, gaf mij geen stof voor een interessan ten Brief.'t Is of de mensohenkinderen, moe- gerend in de laatste dagen van het weg- stervend jaar, even zitten uitblazen om 6traks als de eerste morgen van het nieuwe jaar daagt den reisstaf weer op te nemen en met frisschen moed voorwaarts te gaan Mijn laatste Brief sal dan ook niet rijn een pogen om de belangstelling voor wat nieuws of wat vreemds te wekken, even min een oritiek o<p iets wat gebeurde of ge beuren zal; ik weneoh met mijn lezers dit maal een terugblik te weiipen over de stad onzer inwoning en hier en daar eens even stil te staan op den afgelegden weg. Een onbelangrijk jaar is 1912 voor Lei den niet geweest, al kwamen er ook geen groote dingen tot stand en werden er geen. gewichtige besluiten genomen. Om met een zaak, die de burgerij nog al belangstelling inboezemt te berinnen: de nieuwe Verordening op die heffing van een plaatselijke directe belasting, waarbij de kleine inkomens voor een geringer percen tage worden aangeslagen, trad dit jaar in werking en ik geloof gemat te kunnen zeg gen, dat de z.g. degressieve heffing, een heffing waarbij, wat de inkomens van f 500 tot f2300 betreft, eenigszins met de draag kracht rekening wordt gehouden, uitne mend heeft gewerkt. De klachten waren nu na het rondbrengen der belasting-biljetten "Veel gerinjrer dan andere jaren en de be zwaarschriften minder talrijk. Het mijns inziens uitnemend beginsel, dat het aantal personen, dat niet behoeft bij te dragen in de gemeentelijke huishou ding, zoo groot mogelijk zij, kon daardoor zonder aanzienlijk bezwaar worden toege past. Een andere zaak, die ook in betrekking tot de eemeente-finaneiën kan worden be schouwd is de herhaalde uitbrcidiner van de Stedelijke Fabrieken Van Ges en Electrioi- teit. De gemeenten Valkenburg en Rijns- burg werden aangesloten aan de Gasfa briek en met de gemeenten Ha-zerswouds, Alkemade en Woubrugge werd een overeen komst aangegaan, voor de levering van electrieiteit voor licht en kraeht. terwijl het toenemend tramverkeer er toe leidde, dat ook de N.-Z.-Holl. Trammaateohappij groo- ter hoeveelheden electrieiteit betrok en bo vendien maakten industrieelen en partiou- Uerru er steeds meer gebruik van. Zoo wordt hoe langer hoe meer de exploitatie dor Lichtfabrieken een voor de gemeente voordeelig bedrijf. En mocht het winst cijfer over dit jaar niet zoo groot lijken als vorige jaren, dan moeten we bedenken, dat er in den vorm van retributie voor het leggen .an buizen en kabels ook een be langrijk bedrag in de gemeentekas vloeit. De win zal ongetwijfeld nog toenemen, ondanks de betrekkelijk royale huishouding. Ook ia dit jaar aangevangen met de uit breiding van den gemeentelijken keurings dienst van eet- en drinkwaren over de om liggende gemeenten. Voorschoten is er mee begonnen. "Warmond en Valkenburg volgden en met nog verschillende andere gemeenten wordt onderhandeld. Ook hier mede is men op den goeden weg. De ge meente Leiden zal wel geen groote winst er mede behalen; de berekening is heel zuinig, maar zij bevordert daarmede de volksgezondheid ook in Lelden zelf, omdat ook van buiten in deze gemeente levens middelen werden ingevoerd. En voor de buitengemeenten is deze dienst van groot belang. Waarom zonden wij ook niet wat voor onze buren over hebben, waar de stad eveneens in menig opzicht van de buitenlui profiteert? In dit verband mag ik er zeker op wijzen, dat het Electrisoh tramverkeer door de stad zelf en naar Katwijk en Noordiwijk in dit jaar eerst goed tot zijn reoht kwam, terwijl de sporen door de Haarlemmermeer, met Leiden als een der eindpunten, in exploitatie werden geno men. Ongetwijfeld heeft dat bijgedragen tot vermeerdering van het vreemdelingen verkeer, ook in de stad Dit zeri ons al de bijna altijd volle tram. Vergeleken met de oude paardetram, is het tram verkeer meer dan verdubbeld. Dat meer dere vertier doet nu al weer uitzien naar andere tramlijnen en stellig is de tijd niet ver meer dat een lijn van het station der Holl. Spoor langs de Haarlemmer straat naar het Station aan de Heer om singel tot stand komt. De verbreeding te gelijk met het beweegbaar maken der Zijlpoortsbrug, waartoe werd besloten, wijst daar reeds op. Intussohen zijn er Voornamelijk op de Breestraat nieuwe winkelzaken gekomen en andere verbouwd en uitgebreid, een bewijs voorzeker, dat de gemeente voor uitgaat. Ook voor de volksgezondheid werd in 1912 heel wat gedaan. De gemeente be sloot tot de ophooring van het terrein aan den Zoeterwoudschen Singel en Btond het af aan de afdeeling Leiden van den Bond voor Lichamelijke Opvoeding, die het heeft ingerioht tot speel- en sportter rein, waarvan al em druk gebruik wordt gemaakt. Ook werd door de gemeente aangek- kocht een terrein achter den Heerensin gel. dat ingerioht zal worden tot volk»- I park, terwijl in een der laatste zittingen van den gemeenteraad besloten werd tot de inriohting van een openbare zwem plaats aan het nieuwe verbindingskanaal van dè Rijn en Sohie, welk kanaal in dit jaar gedeeltelijk klaar kwam en wel licht ook in de naaste toekomst tot de uitbreiding der gemeente zal medewerken. Van- werkloosheid, zelfs van werlcg-ibrek hoorden we ook in de laatste weken niet en wij zien dan ook, dat er nog al bouwwerken worden aanbesteed, zoowel door de gemeente als door particulieren. liet nieuwe Invaliden huis, dat op het Raaniland zijn voltooiing na dert, opent aan dien kant der stad een nieuw aspect en wij wachten binnenkort de plannen van een nieuwe Hoogore Burgerschool, die er naast zal verrijzen, waarna wij mot belang stelling zullen uitzi n naar den bouw van villa's langs den broeden boulevard, die daar reeds geprojecteerd is. Hoe het met de fabrieksnijverheid staat, kunnen we slechts gissen. Gegevens voor 1912 zijn daaromtrent nog niet bekend. Dit kan echter gezegd worden, dat er geregeld werd doorgewerkt, en waar een der firma's aan haar fabriek een geheel naar da nieuwste eisohen uitbreiding gaf, wijst dit er, dunkt mij, op, dat de iaken goed gaan. Ook enkele kleinere zaken ondergingen een .uitbreiding, Wat van vooruitgang getuigt.; Botsingen tuBschen arbeiders en werkge vers van betoekenis haddeu er niet plaats, al werden, zooals a a. bij de typografen, de arbeidsvoorwaarden verbeterd. De werklie- denorganisaties ontwikkelden zich dit jaar op rustige, kalme wijze en dat er van uit den boezem der arbeidersbeweging krachtigs stemmen opgingen tegen de wederinstelling der kermis, zal zeker door velen een ver blijdend verschijnsel worden genoemd. Dat cr dan niets te wonschen is overgebleven, dat er niets gebeurd zou zijn, dat beter nïeti gebeurd ware in het belang der gemeente? Ik zou het niet graag beweren. Maar zeker hebben we, als we, als leden van de ge meenschap, die we gemeente Leiden noemen, op het afgcloopen jaar terugzien', reden tot tevredenheid en mogen we gerust zeggen, dat er veel Itot stand is gekomen, dat in het belang der bovolking_mag worden geacht èn dat er in menig opricht vooruitgang valt op te merken. Laten we hopen, dat 1913 daarvan eon voortzetting zal zijn en nemen we ons voor, daartoe allen naar mate van onze krachben mede te werken. Met die gedachten besluitend, wensch ik mijn trouwen lezers een gelukkig uiteinde van het oude en eon goed begin van het nieuwe jaar toe. Wat hoor ik? zoo vroeg men ons dezer dagen, cL w. z. na de laatste Raadsverga dering. Verzakt de Tuinbouwschool? De Tuinbouwschool verzakken vroeg ik; „hoe kom je daaraan?" Ja, was het antwoord, het is mij ook verteld, en omdat in het laatste Raads- verslag gesproken werd van een rapport betreffende de Tuinbouwschool, hetwelk in een vergadering met gesloten deuren gele zen en behandeld werd, deed ons dit zeg gen. o, Zoo Wij hebben daarop het Raadsverslag nog eens nagelezen, en wij zijn tot de conclusie gekomen, dat wij over deze zaak in dat verslag wel iets meer hadden kun nen zeggen, dan wq nu hebben gedaan. Maar wjj zeggen er bij, dat dit meerdere tooh niet van dien aard zou zijn geweest, dat men, al had men het geweten, deze veronderstelling niet zou hebben gemaakt. Wat wij namelijk ook hadden kunnen taeggen is dit, dat de Voorzitter mededeel de, dat door den gemeente-opzichter een rapport was uitgebracht omtrent den bouw en de afwerking van de Tuinbouwschool, en dat B. en W§. naar aanleiding van dit rapport een ingenieur te Lelden diens naam is mij ontglipt had opgedragen een onderzoek in te stellen naar den bouw en de afwerking van de Tuinbouwschool om hierover een rapport uit te brengen. De kosten hiervan bedroegen, zooals wij in 't Raadsverslag hebben gelezen, f 107.öö. Men ziet dus, dat hetgeen wij hiervan niet gezegd hadden, geen aanleiding was om d©7^ veronderstelling te maken; integendeel, want als men dit laatste leest, komt men des te eer tot de conclusie, dat er iets niet in den haak kan wezen. Wij willen hiermede maar zeggen, dat men ons, wegens onvolledigheid, niet kan beschuldigen de aanleiding daartoe te zajn geweest. De aanleiding hiervan is niets an dera dan de zaak zelve. Want of het rapport van den gemeente- oprichter daaromtrent gevraagd of onge vraagd is uitgebracht, weten wij niet, maar wij veronderstellen van ambtelijk. Wat de gemjeente-opziohter in dat rapport heeft gezegd van de Tuinbouwschool, is ook on bekend omdat dat rapport blijkbaar aan B. en Ws. was gericht en niet aan den Raad, en wij voorheen nooit van een der gelijk rapport hebben gehoord. Dit is ech ter zeker, dat in dat rapport in ongun- stigenzinis gesproken over den bouw en de afwerking dier school of met andere woorden over den toestand er van, want B. en Ws. gevoelden zich verplicht naar aanleiding van den inhoud van dat rapport DOOB (Nadruk verboden). *4) Nu zag zij toch op, gretig stak zij haar hand er naar uit: „O, het is niets bijzon dere, geeft u het maar gauw weer hier." Hij was echter verdiept in de beschou wing van het voorwerpje. „Kijk," zeide hij: „hier is nog duidelijk een stuk van een heraldieke figuur en wat staat daar onder, ëen paar onduidelijke letters." Moeilijk, ^angzaain ontcijferde hij: 1. a. n. t.... ik kan Ar niet wijs uit worden 1" „lant et fie," hielp zij nu. „Het is een forok van het devies, de uiteinden ontbre ken. Het geheel moet luiden: „Yaillant fet fier Verrast zag hij haar aan: „Een familie- Wapen?" „Ja!" Een trotsch trekje kwam er om haar mond. Zij had het eerst vervelend ge bonden, toen zij het brokje vervallen fami- 'lie-grootheid in zijn handen zag. Maar be denkend, dat hij zulk een etukje familie geschiedenis onmogelijk zou vinden in tante Savernius' weelderig huig, voelde zij h&ar ijdelheid een oogenblik toch ge- Btreehi. „Dus uw familiewapen?" „Van de Helmonds? O neen, heb is maar ban grootmoeder van vaderskant," ver- iklaarde zjj met gewilde nederigheid... „Dezelfde waarnaar u genoemd bent?" Zij knikte waardig „Victoire, Renée, Isabelle, Madeleine, Yvonne St.-Croix de PrestonvilleZoo heette mijn grootmoe der, zij was van Fransch« afkomst," zeide zij heel deftig, maar toen, voor het eerst dien avond, lachte zij even: „Niet waar, een romannaam, veel te pretentieus voor het gewone leven. Ik dweepte met dien naam in mijn jeugd, ik huilde er om, dat ik ook niet zoo heette, nu ben ik zoo blij met mijn eenvoudigen naam in mijn om standigheden." „Het is toch jammer, dat de ring ge broken is." „O, wanneer het cachet nog goed ge weest was, zou het niet in mijn bezit, maar aan mijn oudsten broer gekomen zijn. Ik vond dit... stukje familiegrootheid... in een doos ouden rommel, die mama bij haar wel wat haastig vertrek naar Indië, om maar spoedig bij mijn zieken broeder te zijn, heeft achtergelaten. Ik kon er niet toe komen het geheel te vernietigen en bergde het weg in deze doos. Het is te ge schonden en te onaanzienlijk om het te pronk te zetten als een antiek étagère voorwerpje." „Ejn... hebt u het devies ook tot uw lijf spreuk gemaakt?" Dat was een onvoorzichtig gezegde vap, hem. Er schoot een troische straal uit haar öogen, die vandaag zoo streng blik ten, en heel stijf antwoordde zij: „Zulke gevoefens worden niet gemaakt, zij zijn aapgeboren J" Met een kort hapdgpb&ar wierp rij het stukje familie-tpadiMe weer ip ha&r naai doos. Er kwam eèn stroeve plooi tusschen de wenkbrauwen en zij werd weer „juf frouw Helmond," die koud, stijf, stroef, met gebogen hoofd over haar bloemen weide, in elk onderdeeltje van haar hou ding een zwijgend, maar zeer duidelijk pro test legde tegen zijn ongepast hier zijn. Haar terugetootende houding werkte zoo ontnuchterend op den duur, zij ging voort zoo bitter weinig te antwoorden op zijn vragen, dat hij toch werkelijk het gevoel kreeg, als was hij een schooljongen op een verplichte visite, die met zijn mond vol tanden zat. Op rijn beurt werd hij nu boos over zoo'n trotsehe, preutsche „aanstellerij" en stond op. Zij gaf hem heel flauwtjes de hand, dat kon nu niet anders, meende rij, nu zij in elk geval tegenover hem stond als gastvrouw, maar zij liet hem gaan zonder een woord van dank of zelfs den zweem van een verzoek, om zijn bezoek, te her vatten. Uiterlijk volkomen koud, bedaard, liet zij hem gaan. Een weinig voorover ge bogen, met de eene hand leunend tegen het werktafeltje, scheen zij ingespannen te luisteren naar rijn weggaan. Een rilling doorliep haar tenger figuurtje, toen zij den harden slag hoorde, waarmede hij de voordeur achter rioh dichttrok. Zij bleef, in de onbeweeglijkheid van haar houding op een steenen beeld gelijkend, luisteren naar zijn voetstappen, die driftig, zeer Hoorbaar klonken iu de stille straat en zich al verder verwijderden.... Eindelijk, toen zjj niets meer hoorde, richtte rij zich eensklaps als met een ruk rechtovereind. Èen gloeiende blos over dekte haar gezichtje. Snol ltëp rij naar den glbz&n bol, onder de lamp, waarin de orchideeën bloeiden, haastig trok zij de taken uit de vaas en driftig ritste zij de witte vlinderbloompjes, één voor één van de stengcis, ze vermalende tusschen haar bevende vingers. Toen opende zij het ven ster en wierp zo naar buiten in de maan- schemering van de 6traat, waar de wind zo onmiddellijk opnam en met ze stoeien ging en ze voor zich uit over de straat joeg als een zwerm verschrikte, moede nachtvlinders... Zij keek er naar met strakken, afwezi gen blik. Evenals die bloemen m-et ruwe hand geknakt waren van de stelen, zoo was er wat gebroken in haar hart, iets wat teer en vreemd voor haar was ge weest als die witte orchideeën-bloesems uit het tropenwoud van haar vaderland, evenals zij, overgebracht in een ruwor kli maat. Toen het laatste bloempje verstoven was, een spel van den wind, toen eerst keerde zij rich om, en wierp zich voorover op den grond, op het schamele koeharen kleed, en kermde het uit, in korte snikjes, de 6mart van haar reine, ten doode toe beleedigde liefde... Als de roodzijden draad door een bor duurwerk van grauwgrijs stramien, waren tzijn ontmoetingen in haar stil eentonig leventje van hardwerkend nijver bijtje ge weest. Die ontmoetingen met Robert Sa vernius, den eenigen man van haar stand en beschaving, dién zij sprak, waren voor haar de gouden lijst geworden om de schil derij liaar dor bestaan. Zij was te naïef, te alleen op de wereld, om niet on willekeurig onder den Indruk te zijn geko men van zijn vriendelijke voorkomende manieren. Zij had opgemerkt, dat zij niet altijd toevallig waren, die veelvuldige ont moetingen bij tante Saverniue, aan het strand, toen ten slotte nog de bloemen hulde, die kosbare, vreemde, mooie bloe men in zulk een overvloed aan haar... zij waren als het sleuteltje geweest, dat paste op het slot van haar goed gesloten hartje. Och, veel meer dan hij, en geheel onbe wust, had zij zich overgegeven aan dat ge voel, dat tante Savernius -zoo geringschat tend „nonsens" noemde, en dat toch zóó diep wortel kan schieten in sommige har ten, dat het inééngroeib mot het bestaan en slechs uitgeroeid kan worden ten koste van het leven. In haar onbekendheid met de wereld, had zij gemeend, dat haar armoede, haar werken voor haar brood, geen beletsel kon den zijn voor een huwelijk, zij waren toch van één stand, meende zij in haar naïevi- teit. Wat wist dit eenvoudige zieltje van de macht van het goud, dat ze nooit gekend had in haar leven en waaran ze geen waar de had leeren hechten? En nu? AJlea was voorbij, voorgoed 1 Zij voelde het. Zijn ongepast bezoek had haar de oogen geopend. „Zoo hij mij begeerd had als rijn vrouw, dan had hij mij meer geëerbiedigd, dan was hij nooit hier gekomen... alléén... O, o... 't is uit... voorgoed...snikte zij kermend, als kromp ze ia één van lichaamspijn. (Wordt vervolgd)-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 9