$0,16213.
EEIBSöH SACH3LA5, Zaterdag1 28 December. Eerste Blad.
Anno 1912.
PERSOVERZICHT.
Brieven van een Leidenaar.
ccccxxx.
Uit Lisse.
xv.
FEUILLETON.
Een oud Devies
LCBUSSE B. B.
In de af deeling 's-Graveabage van de
jg -D. A.-P. heersckt ontstemming over het
jeit, dat eenige sociaal-democratische
Raadsleden hebben deelgenomen aan een
jpirée ten huize van den burgemeester,
ghr. Van Karnebëek.
ZuDce geschillen krijgen een algemeene
Jeteekenis, indien ze publiek zijn gewor
den en hierin vindt „Het Volk" aanleiding
tet geval te bespreken.
De eenige vraag is deze, zegt „Het
{Volk", ie de daad onzer Haagsche raads
leden in strijd met eenig beginsel, dat on
zerzijds gehandhaafd behoort te worden?
Deze vraag ontkent het blad met de
meeste beslistheid.
„Een burgemeester is een overheidsper
soon, die vrijwel in eiken regeeringsvorm
jiast. Meenen, dat een dergelijk ambtenaar
(bitteraard vijandig behandeld behoort te
(borden, of krachtens zijn functie beetre-
iflen en gemeden moet worden, kan alleen
J5en anarchist, die niet het kapitalisme,
jooh het gezag bestrijdt. Doch dan brengt
consequentie mee precies denzelfden
Btryd te voeren tegen de raadsleden zelf,
'Jie evengoed met gezag zijn bekleed, in
pienig opzicht meer, want de burgemeester
jfcemt in den raad niet eens mede, als hij
lliet eerst tot raadslid is gekozen.
Er is hier een groot verschil met het
Hof, wijl wij principieele tegenstanders
iran het koningschap zijn. Waarbij komt,
dat daar manieren heerschen, die door een
Bocialist moeilijk, zoo niet onmogelijk, kun
nen worden meegemaakt.
Burgemeesters zijn echter vaak heel ge
wone gemoedelijke menschen, met wie ook
ëen arbeider-raadslid als gelijke kan om
gaan; de magistraat is vaak verstandig ge-
tioeg niets liever te willen.
Noch in principe noch in den vorm,
hteekt dus in een bezoek bij een burgemees
ter iets. dat in strijd zou zijn met het
iocialistisch of republikeinsehe beginsel."
Voorts zegt het blad o. m.
„Vraagt men ons nu, of er niets tegen is,
'dat arbeiders-vertegenwoordigers zulke din
gen meemaken, dan zeggen wij: zeer zeker
rijn er omstandigheden, politieke en an
dere, waarmee ook in dezen rekening moet
worden gehouden. Een burgemeester, die
zijn gezag misbruikt tegen de strijdende
Arbeidersbeweging, dient zeker gemeden.
Doch dit standpunt brengt mede, dat de
raadsleden in kwestie de zaak het best
kunnen beoordeelen, althans in dat oordeel
yrij moeten worden gelaten. Wat niet zeg
ge wil, dat er geen oritiek mag worden ge
hoord. Critiek is vrij. Het is goed als de
partijgenooten, bij gelegenheid van de ver
antwoording, den raadsleden hun meening
Keggen e-n, goede democraten als deze zijn,
tëal die meening haar invloed niet missen,
Als ze op goeden grond steunt.
Maar wat het bestuur der Haagsche af-
JJeeling heeft- gedaan en van de afdeeling
fRraagt: een uitspraak, waardoor de afdee
ling beschikt over de personen der raadsle
den, hun voor het beschikken over hun per-
Boon, in gevallen, die het beginsel niet ra
ken, de wet gaat stellen, dat is onaa.nne-
inelijk. Daardoor zouden onze socialistische
Raadsleden hun persoonlijke waardigheid
5n een mate verliezen, dat zij niet meer de
flinke, vrije mannen zouden zijn, die de
jbourgeoisie tegenover zich dient te heb
ben."
In zijn jongsten Staatkundigen Brief
fjvijdt mr. S. van Houten eenige beschou
wingen aan het debat in de Tweede Kamer
over de weigering van subsidie aan de ver-
leniging „Zedelijke Opvoeding", door mi
nister Regout.
De heer Van Houten merkt op, dat mi
nister ïtegout als goed Roomsche een on
kerkelijke opvoeding natuurlijk zonde
itfindt .en waar nu de subsidieering facultat
ief is, niet door de web geboden, spreekt
het vanzelf, dat de minister de subsidie wei
gerde.
En dan redeneert mr. Van Houten aldus:
„Op die wijze raakt deze kleine zaak aan
het groote beginsel, dat de staat slechts ia
het orgaan van recht, vrijheid en orde en
niet te beslissen heeft over hetgeen naar
kerkelijke of zedelijke begrippen zonde is.
Wij, liberalen, vormen over zedelijke
vraagstukken eigen meeningen, Verkondi
gen die en leven er naar; wij laten ook
gelijk reoht aan anderen; alles natuurlijk
met de beperking, dat niet tegen de open
bare orde of de vrijheid van een ander ge
zondigd worde. Dat liberale stelsel is voor
de Roomsche Kerk een gruwel Volgens
haar leer beslist de Paus over geloof en ze
den en z'n onderdanen moeten niet alleen
als privaat-personen, maar ook in hun
openbare betrekkingen zorgen, dat 's Pau
sen inzichten in het staatsbeheer zegevie
ren en daarmee strijdige worden bena
decld.
Vroeger heb ik andere toestanden en an
dere Roomsohen gekend. Om de bezorgd
heid, dat met den terugkeer der bisschop
pen de leer der twee zwaarden weder haar
intrede in onze politiek zoude doen, en de
geestelijkheid weder de ondergeschiktheid
van het wereldlijke zwaard zou doen gel
den, werd in mijn jeugd onder de Papi-
Thorbeckianen, zooals de bestrijders hen
destijds noemden, gelachen als geheel uit
den tijd. De Roomsche regenten uit dien
tijd behandelden hun geloofszaken met den
pastoor, maar over staatszaken lieten zij
deze niet meepraten. De pastoors lieten
hen stillekens hun gang gaanalleen moes
ten zij hun kinderen goed geloovig opvoe
den. Bij dezen kweekten ze de meer uitge
breide erkenning van de aanspraken van
Paus en kerk en wij hebben nu met die
kinderen en de kinderen hunner kinderen
te doen. Roomsche familiën, in welke de
oude traditiën gehuldigd hieven, zijn er nog
wel, maar zij verdwijnen uit de vertegen
woordigende lichamen door den invloed der
geestelijkheid op cle verkiezingen. Slechts
bij benoemingen door de regeering kunnen
zulke „modernisten" nog in aanmerking
komen, al zij het wel niet bij de tegenwoor
dige."
Onder het opschrift „.Januari 1014?" be
pleit S. in het „Kath. Schoolblad" een
vroegere inwerkingtreding van de toeslag-
wet.
We lezen:
„We zullen nog wel gelegenheid hebben,
ook in dit blad nader op he't salaris-wets-
ontwerpje terug te komen.
Maar waarmee we niet willen wachten,
is, uiting te geven aan de groote teleur
stelling, die door alle onderwijzers is ge
voeld, toen zij lazen, dat werd voorge
steld, het noodwetje op 1 Januari 1914 in
werking te doen treden.
Een drukfout, meende de een; dat kan
niet de bedoeling zijn, dacht de ander
allen, die wij dezer dagen spraken en die
ons schreven, begrepen er niets van, hoe
op de invoering van een voorloopigen
maatregel, om in den ergsten nood te
voorzien, nog meer dan een vol jaar kan
moeten worden gewacht.
Wij hebben allen trachten gerust te
stellen met de opmerking, dat we nog
maar met een ontwerp te doen hebben,
en dat daarin, vóór heb wet wordt, nog
heel wat kan worden gewijzigd. Wij zei
den verder, dat de Regeering in een wets
ontwerp, dat 10 Dec. j.l. werd ingediend,
moeilijk kon voorstellen, de wet 1 Januari
d.a-v. te doen ingaan; doch dat bij amen
dement nog veel kan worden bereikt.
Eti naast onze en aller teleurstelling
willen wij hier ook openlijk uiting geven
aan ons vaste vertrouwen, dat èn de
meerdenheid onzer Tweede Kamer èn de
Regeering alles zullen willen doen, om den
datum 1 Januari 1014 minstens tot 1 Jan.
1913 te vervroegen.
Kabinet en Kamer zijn te zeer over
tuigd, dat de nood, waarin dit wetsont- j
werpje moet voorzien, tot het allerhoog
ste is ges'begen, dan dat zij ook maar één
oogenblik den hier geuiten wensoh een
onredelijken zouden kunnen of willen
noemen."
Tn „De Ingenieur" behandelt dr.
J. K. van Gelder m.i. de vraag of geologen
dan wel mijn-ingenieurs in de eerste plaats
de aangewezen menschen zijn on) de op
sporing van delfsto&en in Ned.-Indië Op
■zich te nemen.
HIJ wensoht aan den opsporingsdienst in
'Indië een aantal geologen verbonden te
zien.
Op de vraag of het aan te raden is daar
voor Nederlanders te nemen, schrijft hij
„In het algemeen kan men wel zeggen
dat, hoe men het ook inricht, weinigen ge
negen zullen zijn om gedurende 10 jaar of
meer de ontberingen, aan een geologische
exploratie verbonden, te dragen. Ook al
tracht men den schadelijken invloed daar
van te verzwakken door den dienst in het
terrein af te wisselen met de uitwerking
der resultaten in een laboratorium te Ban
doeng, zooals prof. Jonker voorstelt, dan
nog blijven er voor hen, die er een gezin
op nahouden, zeer groote bezwaren be
staan. Nederlanders, die zich aan dit werk
wijden, zullen er dus op bedacht moeten
zijn om na korter of langer tijd een werk
kring te zoeken in een ander klimaat. Zij
zullen hiertoe hun toevlucht moeten nemen
tot het buitenland, want in het vaderland
is voor hen weinig plaats. Ook dit zal voor
vele Nederlanders een bezwaar zijn.
Buitenlanders daarentegen zullen, terug
gekeerd in hun eigen land, gemakkelijker
bestaan vinden. Dat dit ook steeds het ge
val ie, bewijzen de buitenlandsche geolo
gen, die in Indië werkzaam zijn geweest.
Allen keeren na betrekkelijk korten tijd
naar hun land terug, zelden blijven zij
meer dan 5 jaren in de kolonie werkzaam."
Zoo zijn we weer gekomen aan het einde
van het jaar 1912 en is dit de laatste Brief,
die van mij in het oude jaar in het
„Leidsch Dagblad" verschijnt.
De donkere dagen voor Kerstmis en de
Kerstdagen zelf zijn rustig en kalm voorbij
gegaan en de week, die nu weer achter ons
ligt, gaf mij geen stof voor een interessan
ten Brief.'t Is of de mensohenkinderen, moe-
gerend in de laatste dagen van het weg-
stervend jaar, even zitten uitblazen om
6traks als de eerste morgen van het nieuwe
jaar daagt den reisstaf weer op te nemen en
met frisschen moed voorwaarts te gaan
Mijn laatste Brief sal dan ook niet rijn
een pogen om de belangstelling voor wat
nieuws of wat vreemds te wekken, even
min een oritiek o<p iets wat gebeurde of ge
beuren zal; ik weneoh met mijn lezers dit
maal een terugblik te weiipen over de
stad onzer inwoning en hier en daar eens
even stil te staan op den afgelegden weg.
Een onbelangrijk jaar is 1912 voor Lei
den niet geweest, al kwamen er ook geen
groote dingen tot stand en werden er geen.
gewichtige besluiten genomen.
Om met een zaak, die de burgerij nog al
belangstelling inboezemt te berinnen: de
nieuwe Verordening op die heffing van een
plaatselijke directe belasting, waarbij de
kleine inkomens voor een geringer percen
tage worden aangeslagen, trad dit jaar in
werking en ik geloof gemat te kunnen zeg
gen, dat de z.g. degressieve heffing, een
heffing waarbij, wat de inkomens van f 500
tot f2300 betreft, eenigszins met de draag
kracht rekening wordt gehouden, uitne
mend heeft gewerkt. De klachten waren nu
na het rondbrengen der belasting-biljetten
"Veel gerinjrer dan andere jaren en de be
zwaarschriften minder talrijk.
Het mijns inziens uitnemend beginsel,
dat het aantal personen, dat niet behoeft
bij te dragen in de gemeentelijke huishou
ding, zoo groot mogelijk zij, kon daardoor
zonder aanzienlijk bezwaar worden toege
past.
Een andere zaak, die ook in betrekking
tot de eemeente-finaneiën kan worden be
schouwd is de herhaalde uitbrcidiner van de
Stedelijke Fabrieken Van Ges en Electrioi-
teit. De gemeenten Valkenburg en Rijns-
burg werden aangesloten aan de Gasfa
briek en met de gemeenten Ha-zerswouds,
Alkemade en Woubrugge werd een overeen
komst aangegaan, voor de levering van
electrieiteit voor licht en kraeht. terwijl het
toenemend tramverkeer er toe leidde, dat
ook de N.-Z.-Holl. Trammaateohappij groo-
ter hoeveelheden electrieiteit betrok en bo
vendien maakten industrieelen en partiou-
Uerru er steeds meer gebruik van. Zoo
wordt hoe langer hoe meer de exploitatie
dor Lichtfabrieken een voor de gemeente
voordeelig bedrijf. En mocht het winst
cijfer over dit jaar niet zoo groot lijken als
vorige jaren, dan moeten we bedenken,
dat er in den vorm van retributie voor het
leggen .an buizen en kabels ook een be
langrijk bedrag in de gemeentekas vloeit.
De win zal ongetwijfeld nog toenemen,
ondanks de betrekkelijk royale huishouding.
Ook ia dit jaar aangevangen met de uit
breiding van den gemeentelijken keurings
dienst van eet- en drinkwaren over de om
liggende gemeenten. Voorschoten is er
mee begonnen. "Warmond en Valkenburg
volgden en met nog verschillende andere
gemeenten wordt onderhandeld. Ook hier
mede is men op den goeden weg. De ge
meente Leiden zal wel geen groote winst
er mede behalen; de berekening is heel
zuinig, maar zij bevordert daarmede de
volksgezondheid ook in Lelden zelf, omdat
ook van buiten in deze gemeente levens
middelen werden ingevoerd. En voor de
buitengemeenten is deze dienst van groot
belang. Waarom zonden wij ook niet wat
voor onze buren over hebben, waar de
stad eveneens in menig opzicht van de
buitenlui profiteert?
In dit verband mag ik er zeker op
wijzen, dat het Electrisoh tramverkeer
door de stad zelf en naar Katwijk en
Noordiwijk in dit jaar eerst goed tot zijn
reoht kwam, terwijl de sporen door de
Haarlemmermeer, met Leiden als een der
eindpunten, in exploitatie werden geno
men. Ongetwijfeld heeft dat bijgedragen
tot vermeerdering van het vreemdelingen
verkeer, ook in de stad Dit zeri ons al
de bijna altijd volle tram. Vergeleken
met de oude paardetram, is het tram
verkeer meer dan verdubbeld. Dat meer
dere vertier doet nu al weer uitzien naar
andere tramlijnen en stellig is de tijd
niet ver meer dat een lijn van het station
der Holl. Spoor langs de Haarlemmer
straat naar het Station aan de Heer om
singel tot stand komt. De verbreeding te
gelijk met het beweegbaar maken der
Zijlpoortsbrug, waartoe werd besloten,
wijst daar reeds op.
Intussohen zijn er Voornamelijk op de
Breestraat nieuwe winkelzaken gekomen
en andere verbouwd en uitgebreid, een
bewijs voorzeker, dat de gemeente voor
uitgaat.
Ook voor de volksgezondheid werd in
1912 heel wat gedaan. De gemeente be
sloot tot de ophooring van het terrein
aan den Zoeterwoudschen Singel en Btond
het af aan de afdeeling Leiden van den
Bond voor Lichamelijke Opvoeding, die
het heeft ingerioht tot speel- en sportter
rein, waarvan al em druk gebruik wordt
gemaakt.
Ook werd door de gemeente aangek-
kocht een terrein achter den Heerensin
gel. dat ingerioht zal worden tot volk»- I
park, terwijl in een der laatste zittingen
van den gemeenteraad besloten werd tot
de inriohting van een openbare zwem
plaats aan het nieuwe verbindingskanaal
van dè Rijn en Sohie, welk kanaal in dit
jaar gedeeltelijk klaar kwam en wel
licht ook in de naaste toekomst tot de
uitbreiding der gemeente zal medewerken.
Van- werkloosheid, zelfs van werlcg-ibrek
hoorden we ook in de laatste weken niet en
wij zien dan ook, dat er nog al bouwwerken
worden aanbesteed, zoowel door de gemeente
als door particulieren. liet nieuwe Invaliden
huis, dat op het Raaniland zijn voltooiing na
dert, opent aan dien kant der stad een nieuw
aspect en wij wachten binnenkort de plannen
van een nieuwe Hoogore Burgerschool, die er
naast zal verrijzen, waarna wij mot belang
stelling zullen uitzi n naar den bouw van
villa's langs den broeden boulevard, die
daar reeds geprojecteerd is.
Hoe het met de fabrieksnijverheid staat,
kunnen we slechts gissen. Gegevens voor 1912
zijn daaromtrent nog niet bekend. Dit kan
echter gezegd worden, dat er geregeld werd
doorgewerkt, en waar een der firma's aan
haar fabriek een geheel naar da nieuwste
eisohen uitbreiding gaf, wijst dit er, dunkt
mij, op, dat de iaken goed gaan. Ook enkele
kleinere zaken ondergingen een .uitbreiding,
Wat van vooruitgang getuigt.;
Botsingen tuBschen arbeiders en werkge
vers van betoekenis haddeu er niet plaats, al
werden, zooals a a. bij de typografen, de
arbeidsvoorwaarden verbeterd. De werklie-
denorganisaties ontwikkelden zich dit jaar
op rustige, kalme wijze en dat er van uit
den boezem der arbeidersbeweging krachtigs
stemmen opgingen tegen de wederinstelling
der kermis, zal zeker door velen een ver
blijdend verschijnsel worden genoemd. Dat cr
dan niets te wonschen is overgebleven, dat
er niets gebeurd zou zijn, dat beter nïeti
gebeurd ware in het belang der gemeente?
Ik zou het niet graag beweren. Maar zeker
hebben we, als we, als leden van de ge
meenschap, die we gemeente Leiden noemen,
op het afgcloopen jaar terugzien', reden tot
tevredenheid en mogen we gerust zeggen, dat
er veel Itot stand is gekomen, dat in het
belang der bovolking_mag worden geacht
èn dat er in menig opricht vooruitgang valt
op te merken. Laten we hopen, dat 1913
daarvan eon voortzetting zal zijn en nemen we
ons voor, daartoe allen naar mate van onze
krachben mede te werken. Met die gedachten
besluitend, wensch ik mijn trouwen lezers
een gelukkig uiteinde van het oude en eon
goed begin van het nieuwe jaar toe.
Wat hoor ik? zoo vroeg men ons dezer
dagen, cL w. z. na de laatste Raadsverga
dering. Verzakt de Tuinbouwschool?
De Tuinbouwschool verzakken vroeg
ik; „hoe kom je daaraan?"
Ja, was het antwoord, het is mij ook
verteld, en omdat in het laatste Raads-
verslag gesproken werd van een rapport
betreffende de Tuinbouwschool, hetwelk in
een vergadering met gesloten deuren gele
zen en behandeld werd, deed ons dit zeg
gen. o, Zoo
Wij hebben daarop het Raadsverslag
nog eens nagelezen, en wij zijn tot de
conclusie gekomen, dat wij over deze zaak
in dat verslag wel iets meer hadden kun
nen zeggen, dan wq nu hebben gedaan.
Maar wjj zeggen er bij, dat dit meerdere
tooh niet van dien aard zou zijn geweest,
dat men, al had men het geweten, deze
veronderstelling niet zou hebben gemaakt.
Wat wij namelijk ook hadden kunnen
taeggen is dit, dat de Voorzitter mededeel
de, dat door den gemeente-opzichter een
rapport was uitgebracht omtrent den bouw
en de afwerking van de Tuinbouwschool,
en dat B. en W§. naar aanleiding van dit
rapport een ingenieur te Lelden diens
naam is mij ontglipt had opgedragen
een onderzoek in te stellen naar den bouw
en de afwerking van de Tuinbouwschool
om hierover een rapport uit te brengen.
De kosten hiervan bedroegen, zooals wij
in 't Raadsverslag hebben gelezen, f 107.öö.
Men ziet dus, dat hetgeen wij hiervan
niet gezegd hadden, geen aanleiding
was om d©7^ veronderstelling te maken;
integendeel, want als men dit laatste leest,
komt men des te eer tot de conclusie, dat
er iets niet in den haak kan wezen.
Wij willen hiermede maar zeggen, dat
men ons, wegens onvolledigheid, niet kan
beschuldigen de aanleiding daartoe te zajn
geweest. De aanleiding hiervan is niets an
dera dan de zaak zelve.
Want of het rapport van den gemeente-
oprichter daaromtrent gevraagd of onge
vraagd is uitgebracht, weten wij niet, maar
wij veronderstellen van ambtelijk. Wat de
gemjeente-opziohter in dat rapport heeft
gezegd van de Tuinbouwschool, is ook on
bekend omdat dat rapport blijkbaar aan
B. en Ws. was gericht en niet aan den
Raad, en wij voorheen nooit van een der
gelijk rapport hebben gehoord. Dit is ech
ter zeker, dat in dat rapport in ongun-
stigenzinis gesproken over den bouw
en de afwerking dier school of met andere
woorden over den toestand er van, want
B. en Ws. gevoelden zich verplicht naar
aanleiding van den inhoud van dat rapport
DOOB
(Nadruk verboden).
*4)
Nu zag zij toch op, gretig stak zij haar
hand er naar uit: „O, het is niets bijzon
dere, geeft u het maar gauw weer hier."
Hij was echter verdiept in de beschou
wing van het voorwerpje. „Kijk," zeide
hij: „hier is nog duidelijk een stuk van een
heraldieke figuur en wat staat daar onder,
ëen paar onduidelijke letters." Moeilijk,
^angzaain ontcijferde hij: 1. a. n. t.... ik kan
Ar niet wijs uit worden 1"
„lant et fie," hielp zij nu. „Het is een
forok van het devies, de uiteinden ontbre
ken. Het geheel moet luiden: „Yaillant
fet fier
Verrast zag hij haar aan: „Een familie-
Wapen?"
„Ja!" Een trotsch trekje kwam er om
haar mond. Zij had het eerst vervelend ge
bonden, toen zij het brokje vervallen fami-
'lie-grootheid in zijn handen zag. Maar be
denkend, dat hij zulk een etukje familie
geschiedenis onmogelijk zou vinden in
tante Savernius' weelderig huig, voelde zij
h&ar ijdelheid een oogenblik toch ge-
Btreehi.
„Dus uw familiewapen?"
„Van de Helmonds? O neen, heb is maar
ban grootmoeder van vaderskant," ver-
iklaarde zjj met gewilde nederigheid...
„Dezelfde waarnaar u genoemd bent?"
Zij knikte waardig „Victoire, Renée,
Isabelle, Madeleine, Yvonne St.-Croix de
PrestonvilleZoo heette mijn grootmoe
der, zij was van Fransch« afkomst," zeide
zij heel deftig, maar toen, voor het eerst
dien avond, lachte zij even: „Niet waar,
een romannaam, veel te pretentieus voor
het gewone leven. Ik dweepte met dien
naam in mijn jeugd, ik huilde er om, dat
ik ook niet zoo heette, nu ben ik zoo blij
met mijn eenvoudigen naam in mijn om
standigheden."
„Het is toch jammer, dat de ring ge
broken is."
„O, wanneer het cachet nog goed ge
weest was, zou het niet in mijn bezit, maar
aan mijn oudsten broer gekomen zijn. Ik
vond dit... stukje familiegrootheid... in
een doos ouden rommel, die mama bij haar
wel wat haastig vertrek naar Indië, om
maar spoedig bij mijn zieken broeder te
zijn, heeft achtergelaten. Ik kon er niet
toe komen het geheel te vernietigen en
bergde het weg in deze doos. Het is te ge
schonden en te onaanzienlijk om het te
pronk te zetten als een antiek étagère
voorwerpje."
„Ejn... hebt u het devies ook tot uw lijf
spreuk gemaakt?"
Dat was een onvoorzichtig gezegde vap,
hem. Er schoot een troische straal uit
haar öogen, die vandaag zoo streng blik
ten, en heel stijf antwoordde zij: „Zulke
gevoefens worden niet gemaakt, zij zijn
aapgeboren J"
Met een kort hapdgpb&ar wierp rij het
stukje familie-tpadiMe weer ip ha&r naai
doos. Er kwam eèn stroeve plooi tusschen
de wenkbrauwen en zij werd weer „juf
frouw Helmond," die koud, stijf, stroef,
met gebogen hoofd over haar bloemen
weide, in elk onderdeeltje van haar hou
ding een zwijgend, maar zeer duidelijk pro
test legde tegen zijn ongepast hier zijn.
Haar terugetootende houding werkte zoo
ontnuchterend op den duur, zij ging voort
zoo bitter weinig te antwoorden op zijn
vragen, dat hij toch werkelijk het gevoel
kreeg, als was hij een schooljongen op een
verplichte visite, die met zijn mond vol
tanden zat.
Op rijn beurt werd hij nu boos over zoo'n
trotsehe, preutsche „aanstellerij" en
stond op. Zij gaf hem heel flauwtjes de
hand, dat kon nu niet anders, meende rij,
nu zij in elk geval tegenover hem stond als
gastvrouw, maar zij liet hem gaan zonder
een woord van dank of zelfs den zweem
van een verzoek, om zijn bezoek, te her
vatten. Uiterlijk volkomen koud, bedaard,
liet zij hem gaan. Een weinig voorover ge
bogen, met de eene hand leunend tegen het
werktafeltje, scheen zij ingespannen te
luisteren naar rijn weggaan. Een rilling
doorliep haar tenger figuurtje, toen zij
den harden slag hoorde, waarmede hij de
voordeur achter rioh dichttrok. Zij bleef,
in de onbeweeglijkheid van haar houding
op een steenen beeld gelijkend, luisteren
naar zijn voetstappen, die driftig, zeer
Hoorbaar klonken iu de stille straat en
zich al verder verwijderden....
Eindelijk, toen zjj niets meer hoorde,
richtte rij zich eensklaps als met een ruk
rechtovereind. Èen gloeiende blos over
dekte haar gezichtje. Snol ltëp rij naar den
glbz&n bol, onder de lamp, waarin de
orchideeën bloeiden, haastig trok zij de
taken uit de vaas en driftig ritste zij de
witte vlinderbloompjes, één voor één van
de stengcis, ze vermalende tusschen haar
bevende vingers. Toen opende zij het ven
ster en wierp zo naar buiten in de maan-
schemering van de 6traat, waar de wind
zo onmiddellijk opnam en met ze stoeien
ging en ze voor zich uit over de straat
joeg als een zwerm verschrikte, moede
nachtvlinders...
Zij keek er naar met strakken, afwezi
gen blik. Evenals die bloemen m-et ruwe
hand geknakt waren van de stelen, zoo
was er wat gebroken in haar hart, iets
wat teer en vreemd voor haar was ge
weest als die witte orchideeën-bloesems
uit het tropenwoud van haar vaderland,
evenals zij, overgebracht in een ruwor kli
maat.
Toen het laatste bloempje verstoven
was, een spel van den wind, toen eerst
keerde zij rich om, en wierp zich voorover
op den grond, op het schamele koeharen
kleed, en kermde het uit, in korte snikjes,
de 6mart van haar reine, ten doode toe
beleedigde liefde...
Als de roodzijden draad door een bor
duurwerk van grauwgrijs stramien, waren
tzijn ontmoetingen in haar stil eentonig
leventje van hardwerkend nijver bijtje ge
weest. Die ontmoetingen met Robert Sa
vernius, den eenigen man van haar stand
en beschaving, dién zij sprak, waren voor
haar de gouden lijst geworden om de schil
derij liaar dor bestaan. Zij was te
naïef, te alleen op de wereld, om niet on
willekeurig onder den Indruk te zijn geko
men van zijn vriendelijke voorkomende
manieren. Zij had opgemerkt, dat zij niet
altijd toevallig waren, die veelvuldige ont
moetingen bij tante Saverniue, aan het
strand, toen ten slotte nog de bloemen
hulde, die kosbare, vreemde, mooie bloe
men in zulk een overvloed aan haar... zij
waren als het sleuteltje geweest, dat paste
op het slot van haar goed gesloten hartje.
Och, veel meer dan hij, en geheel onbe
wust, had zij zich overgegeven aan dat ge
voel, dat tante Savernius -zoo geringschat
tend „nonsens" noemde, en dat toch zóó
diep wortel kan schieten in sommige har
ten, dat het inééngroeib mot het bestaan
en slechs uitgeroeid kan worden ten koste
van het leven.
In haar onbekendheid met de wereld,
had zij gemeend, dat haar armoede, haar
werken voor haar brood, geen beletsel kon
den zijn voor een huwelijk, zij waren toch
van één stand, meende zij in haar naïevi-
teit. Wat wist dit eenvoudige zieltje van
de macht van het goud, dat ze nooit gekend
had in haar leven en waaran ze geen waar
de had leeren hechten?
En nu? AJlea was voorbij, voorgoed 1 Zij
voelde het. Zijn ongepast bezoek had haar
de oogen geopend.
„Zoo hij mij begeerd had als rijn vrouw,
dan had hij mij meer geëerbiedigd, dan was
hij nooit hier gekomen... alléén... O, o...
't is uit... voorgoed...snikte zij kermend,
als kromp ze ia één van lichaamspijn.
(Wordt vervolgd)-