ZONDAG5BIAD H-ID5CH DAGBIAD VAN HET STOFGOUD. RECEPT. MIJN POOL. in rerbctering brengen. Wal waren er rroeger pogingen gedaan, om kleine wa gens voor persoonlijk gebruik, mechanisch tot beweging door eigen kracht geschikt te maken, zooals in de 17de eeuw te Neu renberg geschiedde, door een vierwieligen wagén, dien men in het Germanische Mu seum aldaar kan vinden, maar deze toe-' stellen bleken niet geschikt voor het doel. Pas in 1817 vond Vrijheer DraiB von Saucr- bronn, in Baden, een tweewielige loop machine uit, die het loopen kon vergemak kelijken. Zij had ongeveer den vorm van de tegenwoordige rijwielen; heb Radel was boven tusschen de beide wielen aange bracht, njaar er waren geen pedalen, enz., aan. Men plaatste zich op de loopmachine en de voeten moesten den grond kunnen raken, om zich in evenwicht te houden en voort te bewegen. Door stuwkracht met de voeten werden deze loopmachines in be weging gebracht, waardoor verplaatsing veel gemakkelijker en sneller ging. Hier door kon men zonder buitengewone in spanning zich met de viervoudige snelheid van een gewoon voetganger bewegen langs harde wegen. Doch het loopen daarmede waB niet zonder gevaar; beenbreuken, enz. kwamen er wel bij voor. En hoewel enkelen het van tijd tot tijd waagden, hiervan gebruik te makon, voor een hal ve eeuw zag men ook in ons land nog on kel© dier loopmaohines zij werden niet algemeen. In 1863 verbeterde de mechanicus Fieoher van Sohweinfurt dit toêBtel, door aan beide zijden van het voorwiel pedalen tot bewe ging aan te brengen. Deze nieuwe vinding bleef echter door de ongelukkige politieke •n sociale toestanden in het toenmalige Duitschland onopgemerkt. In I860, den tijd, toen onder Napoleon III Parijs tot wereldhoofdstad der bescha ving werd, namen de gebroeders Miohaux, aldaar, het vraagstuk, om een verbeterd rijwiel te constueeren, ter hand. Het eerst werd een zadel met veeren aangebracht, en op de tentoonstelling van 1667, te Pa rijs, trokken de rijfwielen, ruw bewerkte fcweewielers, deels van hout gemaakt, waar mede geoefende rijders arick door de stad bewbgen, groot© bewondering. Op effen plaveisel ging het daarmede goed, maar op oneffen straten waren zij bijna niet te gebruiken, en daarnaar verkregen deze voortuigen van de Engclschen den naam „beensohudders". Toch werden zij zoo hier «n daar in gevoerd. Burgers, te De- ven tor, een smid aldaar, maakte spoedig die rijwielen na, geheel van houten wielen, met ijzeren banden en pedaion aan het voorwiel Op de grindwegen in Gelderland waren deze vrijwel te gebruiken. Omstreeks 1868 herinnert zich schrijver dezes een rijwiel van .genoemd maaksel te hebben gezien; het wekte algemeen ver wondering, dat op een dergelijk tweewiel bet evenwicht bewaard en met groote snel heid gereden kon worden, zij het ook nog met vreeselijk stooten en geraas. Toen de Fransch-Duitsche oorlog de uit vindingen in Frankrijk en Duitschland eenige jaren tot stilstand bracht, en ook de firma Michaux ten val richtte, namen de Engclschen de verder ontwikkeling van het rijwiel, dat zij vroeger bespot hadden, ter hand. Zij maakten het eerst het staten rijwiel, waardoor de machine lichter koD rijn en sierlijker vorm bekwam. Om de snelheid te bevorderen, werd het voorwiel, waaraan de pedalen zaten, zoo groot moge lijk gemaakt. Zoo ontstonden de hooge rijwielen, met een hoog voorwiel en klein achterwiel, de pedalen aan het voorwiel en het zadel een weinig .achter de as van het voorwiel. Het waren gevaarlijke toe stellen, daar de rijder bij den geringsten weerstand van het wiel er overheen vloog. Een groot aantal verbeteringen werden vervolgens aangebracht. Eerst in 1S34 brachten Starley en Sutton rijwielen in den handel, die in vorm de tegenwoordige vrij wel naderden, en hierbij werden ook de rubberluchtbanden in toepassing gebracht, <&e in 1868 door dan Schohschen tandarts Dunlop waren uitgevonden, toen hij in plaats van het scheepstouw om het wiel van het rijwiel zijn zoons een gasslang aan bracht, wat hem verder op de gedacht» deed komen om deze met luoht op te per sen en aldus veerkrachtig te maken. Die vinding, schijnbaar zoo eenvoudig, was van grooten invloed op het suooos van het rijwiel. Zoo was de ontwikkelingsgeochiodenis van het rijwiel in hoofdlijnon voltooid, en sedert werden er wel vele verbeteringen bij aangebracht, maar deze veranderden' den hoofdvorm niet. Tot dé wijzigingen be- hooren vrijwiel en versnellingenaven, ket- tinglooze rijwielen, enz., waarvan enkele stand hielden, andore weer verdwenen. Het verdero van het artikel biedt be schouwingen omtrent de industrie en den handel in rijwielen in verschillende lartden. (ÖMKÜST. Zoo rusteloos, zoo onstandvastig als 't eeuwig golven van de zee; is allee, wat de meusohen willen, is 's menschen leven en idee. Ziet men vandaag in „iets" 't volmaakte, wat 't dichtste komt bij 't ideaal. Den dag van morgen zal men noemen, datzelfde „iets": niet mooi, banaal. Schenkt men aan d' een of and're richting z'n krachten als aan 't eenig ,,Goed". Reed6 spoedig heeft men 'fe opgegeven, tooals een kind met 't speelgoed doet. Men vindt een zijner medemenschen een kerel, waar men iets aan heeft., En na een wijle vraagt die „men" dan „waarom diezelfde kerel leeft" Vandaag hef eene, morgen 't andre, nu dit, dan dat, zoo leeft men voort. En als het levenseinde nadert, dan wordt nog vaak de vraag gehoord: Waarom was ik toch op de aarde 'k Had niets dan zorgen en verdriet. Maar moet men van het leven scheiden, dan snikt men 't uit: ,,0, dat nog niet" I O ruonsch, waardeer dan in Uw leven het goede, dat U 't leven biedt. En wil den Schepper eere geven, omdat gij 't leven nog geniet 'b Volmaakte zult ge nooit bereiken, doch jaag er naar mot alle kracht. En zal dan eens het leven wijken, dan hebt ge 't moog'lijke volbraoht. PI. BuSgaarsche spreekwijzen over de vrouw. Een lieve vrouw en goede wijn rijn twee vergiften met suiker. Een man, die rijn vrouw belcedigt, zal geluk hebben thuis; een ioan, die zijn rouw prijst, brandt zichzelf dien baard af. De wijn is gemaakt voot drinkglazen, de vrouw voor den stok. Een echtgenoot, die rijn vrouw niet slaat, ia geen man. Die nooit wil kwalijk doen. dae slape nacht en dag. Huidekoper. Het. is hoogmoed van menschelijke on kunde tc gelooven, dat iets onmogelijk is, omdat het onbegrijpelijk schijnt tc zijn Prof. Maudsley. Gebrad en konijn. 1 wild konijn, 75 gram boter, 76 gram lardeerspek, L. water, L. azijn, l ui, eenige laurierbladeren, peperkorrel», ©eni ge kruidnagelen. Bereiding: Het konijn eohoonmakon, alle rellen verwijderen en het wild goed wasachojcL Het water met den azijn en de kruiden eren opkoken, over bet koniji gie ten en "hot zoo twee dagen laten etaar ter wijl het af en toe gekeerd wordt. Het ko nijn dan lardeeren over rug en aohterpoo- ten, met het in gelijke reepjes gesneden 1ar- deorspek, daarna inwrijven met het zout en in den gewenschten vorm opletten. De boter met de resten van het 6pok in een braadslee licht-bruin laten worden en daar in het konijn onder telkens bedruipeu gaar en bruin laten braden, ongeveer een uur Door dikwijls bedruipen houdt men het vleesah sappig en ma'soh. Als de jus bruin is, er af on toe een weinig water of ma- rincervoaht bijgieten, tot zij niet te vet meer is. H ij o o k l Hendrik de Vierde, konmg van Frank rijk, rustte ach uit voor een oorlog; nie mand wist tegen wien. Een vian zijn nieuws gierige hovelingen vroeg hem, toen hij al leen met hem was, tegen wien de Koning Oorlog wilde voeren. „Kim je zwijgen?" vroeg de Koning. „O zeker, Uwe Majesteit 1" „Ik ook",, zei de Koning en keerde hem den rug toe. Zoo niet bedoeld. „Goeden morgen, mijnheer Hoogprijs," groette een vriend, die Hoogprijs' winkel binnenstapte. ,,Ik las uw advertentie, waar in u zegt, dat het u aangenaam zou zijn, als uw vrienden u eens kwamen bezoeken vóór zij elders gingen koopen, en daarom kom ik maar eens." „Uitstekend, uitstekend," zei Hoogprijs, zijn handen wrijvende, „wat kan ik u vex- koopen?" „Niets; ik zei u toch, dat ik elders heen ging." Kleinbehuisd- Vrouw: „De Van Pritsen moeten nu toch wel bijzonder klein behuisd zijn." Man: „Zool Waarom?" Vrouw: „Omdat ik mevrouw Van Pritsen vanmorgon oen opvouwbaren tandenborstel zag koopen. Vreemd oor deel. Een oude dokter gaf een door hem opge geven patiënt over aan een jonger collega en zeide „Bij de Beetle zult gij mij wel laten roe pen." Toen hij, na verloop van eenige weken, nog niets van de sectie hoorde, en vernam, dat de zieke hersteld was, zeide hij: „Dan heb je hem niet goed behandeld," Snugger. Meeeter: „Jan, noem mij eens een woord niet een ij er in." Jan: ,„Omelet, meestert" Kwakzalver: „Ja, heeren, ik heb die pil len al vijf en twintig jaar verkocht, en nooit is mij eon klacht ter oore gekomen. Wat be wijst dat?" Stem uit de menigte: „Dat de ctooden niets meer kunnen zeggen." Uit een brief. „Beste Henk! In je laateten brief stuur je me tweehonderd gulden en duizend kus sen. Je zoudt me een groot genoegen doen' al» je in het vervolg de cijfers omkeerde." Mevrou^ (tot koetsier, die met verte is geweest)„En heb je veel pleirier g* had Jacob?" Koetsier: „Om de waarheid te zeggen^ mevrouw, niet erg. Mijn vrouw, wilde me* I alle gebreid meel lil s S I t 1 t 1 t t I D 111 Dóon Db. H. Nadruk verboden). Paa was ik van da Uni ver si tel^ gekomen, an de lessen der professoren gonsden nog in mijn hoofd toen werd ik op de menschheid losgelaten. Een jong genees heer heeft iets voor en hij heeft iets tegen. Voor heeft hij, dat hij op de meest-pre- caeze, bijna zou ik zeggen op de mee&t- verliefde wijze zijn diagnose bepaalt, iede- ren patiënt beschouwend als een zeldzaam geval, hem bekloppend, urenlang, tot men er zijn adem bij verliest, en informeerend naar familie on omstandigheden, of men van plan is, zijn zuster of dochter ten huwelijk te vragen; tegen heeft hij, dat hij „den eersten blik" niet heeft, dezen zeldzamen kijk op dingen en toestanden, di© een ouder geneesheer bij intuïtie door voelt. Ook ik ben eens jong dokter geweest. De plaats, waar ik me vestigde, was een groot dorper woonden renteniers, dïo rich van hun zaken hadden teruggetrok ken, gepensionneexde majoors, een paar handelslui, die in de West hun fortuin hadden gemaakt; een burgemeester, een notaris, een dominee, een pastoor, twee veldwachters, winkeliers, rijke heereboe- ren, dde naar stad trokken op markt dag, hoog en trotscb op hun opgetuigde wagons; en dan woonde er in het dorp, dat wil zeggen i'ets buiten het dorp, een Pool Hoe hij' in het Hollandsche plaatsje ver zeild was geraakt, weet niemand. De veld wachter zei, dat de Pool net zoo fatsoenlijk was als een Hollandse!) meneoh ook, en de boeren gaven hem in den werktijd genoeg te doen, dat hij kon leven Hot merkwaardigst was, dat de Pool geen woord Hollandsch sprak. Met geba rentaal maakte men hem kenbaar wat men van hem wenechte, en mot geba rentaal antwoordde hij. Zoo dra hij echter iemand zag, die een hoogon boord droeg, meende hij, dat zóó'n man wel ontwikkeld genoeg zou zijn, om PooLsch te verstaan, en dezen oprek hij dan ook in zijn onverstaan bare taal, dat mij voortdurend klonk ale „Pzdnnbjowoky" of iets dergelijks toe. Een morgen ooi tien uren werd er bij me aan gescheld. Het dienstmeisje opende. Zwijgend ging de patiënt haar voorbij, en zwijgend, geluidloos, opende het dienst meisje de deur der wachtkamer. Vervol geus klopte ze aan mijn door. „Dokter 1 Daar in de Pool... Hij heerft erge pijn." „Laat binnenkomen." Hij kwam binnen. Hij trok «ju boemen fn de hoogte van pijn, hield krampachtig ajo beide handen over zijn buik, hield zijn afschuwelijk vertrokken gelaat naar mij „Pzdrmbjowsky".,. „Wat scheelt er aan?" „Pzdrmbjowsky". Ik hield hem vast, legde mijn hoofd aan rijn boret. Hjj hield zijn hand krampach tig naar beneden. „Buikpijn?" vroeg ik „Schmerz im Bauobe?" Hij knikte van ja, en een teedere glim lach verscheen er op zijn gelaat. „Digestie niet in orde?" Neen, schudde hij. Daarop wil ik zwe ren. Hij had buikpijn, hm, en digestie niet in orde. Ik onderzocht hem. En nu komt mijn fout. „Pzdrmbjowöky", zeide hij. „Ja", antwoordde ik, „daar zullen we je wel gauw van afhelpen. Je moet maar wat in bed "blij ven liggen, vadertje, en dan zullen we morgen wel kijken." Ik beklopte hem, betastte hem, onder- zooht hem naar behooren. Alles was bij hem in orde. Zelfs als jong dokter vergis je je daar niet in. Het was alles bij hem bovenmenscheÜjk-normaal, hyper-gezond, beapottelijk-goed-m-orde^ voorbeeldeloos krachtig en om jezelf te genééren zoo uit stekend georganiseerd. Het hart, de lon gen, de nieren het functionneerde van belang. En toch had de kerel een pijn, dat je er medelijden mee kreeg. En hij hield zijn hand op den buik, terwijl hij kreunde: P zd rmbj o w eky „Weet je, wat ik doen zal?" zeide ik. „Ik zal je naar je huiB brengen, va^ dertje, en dan zal ik je er lekker warm onder stoppen en dan zullen we morgen wel 'ns kijken, wat er aan 't handje is, als we een duidelijker diagnose kunnen stel ten". I Ik nam hom onder den arm, leidde hem voetje voor voetje uit de gang, zóó als men een blinde ondersteunt, Langzaain-aan we liepen door de HoUandsah-heldere dorpsstraat, we gingen den weg, die naar zijn woning leidt. Niettegenstaande aijn stil verzet, ont kleedde ik hem, en terwijl hij- de afschuwe lijkste gezichten trok, legde ik hean te bed en wandelde vervolgens naar mijn huis te rug. Het was een mooie dag, het zonnelicht stoof en stoeide ovter dien weg, de bloemen strooiden haar zoetste geuren in de lucht, en de vogels zongen en kwinkeleerden, dat het een lust was. In een oogenblik was ik den Pool vergeten, en terwijl ik weer in mijn kamer zat, met het breed uitzicht over de vlakke velden, dacht ik eigenlijk wel het allerminst aan mijn wetenschap, doch mijn hoofd was vervuld van profanere ge dachten... Het trof too, dat ik den gehee- len middag tijd had deze uit te werken, eu ma verre van de boeken te honden Er kwam geen enkele patiënt... Wel had ik nog gauw den Pool een neu traal drankje gezonden met in cijferschrift er op geschreven, hoeveel maal hij het ge bruiken moest. Doch toen er 's avonds ge- sabeld wend, dacht 4 roefc cm been, tot het dienstmeisje nogmaals bescheiden aan mijn deur klopte en me zeide dat hij er wéér was; zij sprak met angstig gelaat. De Pooi wachtte niet, tot hij. werd aan gediend. Ineens trad hjj de kamer binnen, trok zijn afschuwelijkst gezicht, hief njn beenen in d© hoogte, nog ettelijke maten met zijn linkerhand op d© borst Jn de rechterhand droog hij het drankje, half leeggedronken en riep uit, met heftig verwrongen gezicht: „Pzdrmbjowsky"., 't Is merkwaardig, hoc ijdel men in zijn jeugd is. Ik, volgepropt mot wijsheid, had bevolen, dat de Pool in bod zou liggen, eu ik wilde, dat hij in k>êd zou. blijven. Het in teresseerde me op dat oogeublik minder, of mijn bevel met recht en billijkheid over eenkwam. Terwijl hij de meest onverstaan bare woorden tot me mompelde, hield ik hem stevig vaat, en geleidde hem weer naar zijn huis, waar ik oen gelijke manoeu vre met hem volvoerde als in den ochtead en hem in bed droeg. Daarmee br^on mijn ongeluk. De een maal gemaakte fout begon rich te wreke Er viel niets aan te veranderen; nu ach teraf zie ik wel, dat alles komen moest, zooals het kwam, en dat ik liet allemaal aan mezelf had te wijten. Don volgenden morgen zat ik aan mijn gopehl eitje, en '!c dronk daarbij een kopje cliooola. Er wor-lfc ^gebeld, ik denk misschien, dat het de me k boer of de slager is misoohien denk 'k heelamaal niet© en. vóór ik er op ver dacht ben, springt me die Pool mijn kamer binnen, valt me om mijn hals, sleept me mee in een wervelstorm, gooit mijn gepeld eitje en heit kopje chocola tegen den grond, en suikt hartverscheurend. „Pzdrmbjowsky." Hij had heb leege flcsohje in rijn hand duwde het pardoes tegen m«jn neus, en' schreide, of hem een groot ongeluk u<i» overkomen. Ik, zonder medelijden, had brij het( gepeld eitje en het kopje chocolade niet tegen den grond gesmeten? ik jonge, driftige kerel, neem hem in den kraag, i-nj smijt hem sleurend door de gang op straat; en ga aan mijn ontbijt, of er niets is ge beurd. Maar nadat ik eon paar boterhammen op had, word ik rustiger gestemd, en !k' besloot eens naar buiten te gaan kijken De Pool lag op straat, lang-uitgestrekt zijn mond streelde de steenen en hij nep maar: Pzdrmbjowsky, o<f iètfe dergelijks, op stil-verwijtenden boon. Ik kön niet toegeven. Ik inoesL i. jd prestige als dokter handhaven. Want wat zou me^ in het dorp zeggen, en ik had daar toch mijn heele toekomst te verdedigen wanneer ik maar een duimbreed week van het door mij als het eenige standpunt aangenomen©: dat patient in bed moe9t blijven; en dat k dien dag de diagnose zou vaststellen? Gevolgd door een tamelijk-grooten drom menschen, steunde ik hem onder de oksels, hielp heen op, en geleidde hem neer buis.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 11