o, 16191»
&BIBSÖH BAC&BLAiD, Saterdag* 30 Hovesnlber. Vierde Blad.
Anno 1912.
FEUILLETON.
13e s 1 iinste.
Oud Leiden" É902-I9J2.
riste ravond hield de Vereeniging „Oud-
den" in het Nutsgebouw alhier, een bij-
ikomst, waarin prof. dr. L. Knappert,
herdenking van het 10-jarig bestaan der
èrceniging een rede hield, waaraan wij
et volgende ontleenen:
pet plan tot oprichting is uitgegaan van
LPI1 archivaris, mr. Overvoorde, die sym-
Bthie vond bij prof. P. J. Blok en die
~.n te zamen belangstellenden opriepen
jot een samenkomst ten Stadhuizc op 5
Nov. 1902.
Daar is toen het Genootschap opgericht,
-j^r de aanwezigen, de heeren Bijleveld,
an Dissel, Van Dobben de Bruyn, Heeres,
jec5e, Klocs, Mulder Obreen, Le Poole en
Jferhoog.
Van den beginne was het er orn te doen.
belangstelling te wekken voor Leiden's ge-
^jhiedenis en te bewaren wat wij voor mo-
punienten, gebouwen en allerlei voorwerpen
pog over hebben uit vroeger dagen niet
llleen voor Leiden zelf, maar ook voor
plaatsen in den omtrek, voor de Rijnstreek.
Ka de organisatie en de bemoeiingen
fan de Vereeniging te hebben geschetst, die
bij belangstellenden nog versch in het ge
heugen liggen, zeide spr., dat naar veel
goeds is getracht; niet alles is bereikt,
maar tooli: een en ander is tot stand ge-
fconien. Het eenmaal door een geestdriftig
lid voorgestelde avondfeest, op Den Burcht
is tot nog toe niet gegeven, maar zweeft
als een ver ideaal ons voor oogen; ideaal
bleef ook de druk bezochte jaarvergade-
I ring, waar de leden zich verdringen en
elkander haast het woord niet laten, om het
bestuur plannen aan te bieden en van ad-
vies en raad te dienenmaar er gingen
toch wensohen in vervulling.
De Rembrandtsteen in de Weddesteeg
Is door deze Vereeniging geplaatst; door
haar werd de herinnering bewaard aan den
Blauwen Steen tussohen Maarsmanssteeg
en Pieterskerkkoorsteeg, en zoo noemde
spr. nog tal van oude, haast vergeten her
inneringen, die de Vereeniging voorgoed
aan de vergetelheid ontrukt heeft en voor
het nageslacht bewaard.
Ook somde hij op de verschillende uit
stapjes, door de leden gemaakt, en de ge
houden lezingen en avonden, waarin pren
ten van het oude Leiden en zijn omstreken
werden bezichtigd. Onze eigen tijd aldus
besloot prof. Knappert is zeker bij uit-
etek belangrijk en het spreekt vanzelf, dat,
voor zooverre geschiedkundig onderzoek
niet onze eigenlijke levenstaak is, wij in
het tegenwoordige vooral ons bewegen
moeten. Maar het zal altijd even aantrek
kelijk als goed zijn, ons hart te blijven stel
len op de dagen "Van ouds en de voorbijge
gane dingen, niet om ze- onwaarachtig te
verheerlijken, maar om ze te kennen, bil
lijk te beoordeelën èn daardoor dichter te
brengen bij onze sympathie en liefde. Met
ten zullen wij daardoor te beter bekwaam
sdjn om ieder naar zijn krachten deel te ne
men aan de nationale opvoeding van nu,
waarvan wij de dankbare getuigen zijn.
Hierna hield dr.-J. A. VollgTaff, assistent
un het Natuurkundig Laboratorium al
hier een zeer belangwekkende lezing over
„Eenige beroemde Leidsche natuurkundi
gen uit de 17de en 18de eeuw", waarbij hij
tevens een aantal instrumenten, door hem
gebruikt, vertoonde. Het was vooral voor
deze van groote studie, getuigende rede.
Jammer, dat er niet een veel talrijker ge
hoor aanwezig was.
Aan de behandeling van het eigenlijk on
derwerp ging vooraf een overzicht van tfe
ontwikkeling van het onderwijs aan de
Leidsche Hoogeschool, sedert haar stioh-
t ing,waarbij ook verschillende barer hoog
leeraren reeds werden behandeld.
De Leidsche hoogleoraar in de natuurkun
de, tot de genoemde eeuwen - bdioorend, die
ben Europeeschen naam heeft, is in de 17de
eeuw Willebrord Snellius, die reeds op 35-
jarigeii leeftijd overleed en hek 2nd ri als de
ontdekker van de wet der lichtbreking' en
uitvinder der driehoeksmeting; uit Je 18do
eeuw zijn het "W. J. 's Gravesande en P. A.
Musschonbroek, waarbij spr. meer uitvoerige
mededeelingem deed.
W. J. 's Gïavesande, afkomstig uit een
patrietisch© Delftsclie familie, werd in 1707
hoogleeraar in de wis- en sterrenkunde, vvaar-
onder blijkbaar do natuurkunde, begrepen is.
Spreker vertoonde een .collectie instrumenten,
afkomstig uit hot kabinet van 's Gravesande
en na zijn dood door het Rijk aangekoekt.
Do instrumenten zijn voor liet grootst» ge
deelte op aanwijzing yan 's-Gravesande ver
vaardigd door Jan van Musschonbroek, broe
der van den hoogleer aar Petrus.
Naai' aanleiding hiervan weidde spreker
uit over de theoretische natuurkunde, zooals
deze in de dagen van 's Gravesande was.
Diens groote verdienste is, dat hij de leer
van Newton in ons landingang deed vin
den. Devereering, die hij in zijn werken
voor Newton aan den dag legt, heeft hem
echter nooit tot oen slaafsch navolger ge
maakt. Hij nam op natuurkundig gebied
slechts datgene aan, wat hemzelven na expe
rimenteel' onderzoek aannemelijk voorkwam.
Het was vooral het beginsel van Newton,
om zoo min mJogelijk hypothesen te gebrui
ken, dat hem. aantrok. Hierdoor staat hij
niet slechts tegenover de oudere Aristotelische
geleerden, doch ook min of meer tegenovar
Descartes. Voor aanbiedingen van hoog-
1 eeraarsbetrekkingen te St.-Petersburg en te
Berlijn bedankte hij. Later gaf hij ook les
in verschillende onderdeelen der wijsbegeerte,
waarvan echter alleen de moraal h'em aan
trok; reeds in zijn jeugd schreef hij in het
door hem in Den Haag opgericht „Journal
litéraire" verhandelingen over de leugen en
dergelijke onderwerpen. Zijn levensbeschou
wing is, evenals die van Leibniz, een opti
mistische.
's Gravesande stierf in het jaat 1742. Daai:
P. van Musschenhroek in 1740 hoogleeraar
to Leiden werd (na het eerst te Duisburg en
te Utrecht te zijn geweest is hij dus nage
noeg als zijn opvolger te beschouwen. Dok
van hem vertoonde spreker eenige instrumen
ten. Bekend is dat liij de Leidsche flesch heeft
uitgevonden. De atomistiek treedt bij hem
meer op den voorgrond dan bij zijn voor
ganger; zoo leert Jiij dat lucht- en water
deeltjes rond zijn, en zoo klein dat men ze
met de beste microscopen niet zien kan; klei
ner evenwel nog zijn de vuur deeltjes, die
zelfs in de waterdeeltjes -kunnen doordrin
gen; deze laatste bestaan dus nog weder nat
kleinere deeltjes. Omtrent het licht leert hij
dat het stoffelijk is, wat 's Gravesande in
hot midden had gelaten. Noch hij nocli 's Gra
vesande houden rekening met de le?r van
Huygens (1695), volgens welke het licht een
golfbeweging in den (adomistische gedach
ten) aether zou zijn. Musschonbroek verde
digde zich tegen het Verwijt dat hij, de New-
tonsche aantrekkingskracht aannemend daar
mede weder eon „qualitas occulta" in de na
tuurkunde zou invoeren, in tegenstelling met
Cartesius, die geen afstandskracht aanneemt.
Ook voor Musschenbroek is Newton „de groot
ste man onzer eeuw." Zijn levensbeschouwing
is een beslist godsdienstigehij wijst or op
hoe, naar zijn meening, het heelal ons de
volmaaktheden van God doet kennen.
Met eenige woorden over liet onderwijs in
de natuurkunde, zooals dat na 's Gr. en M.
te Leiden was, besloot spreker zijn rede.
Kamermuziek-avond.
De heeren Yan Groningen en Eberle
kunnen de overtuiging hebben, dat zij aan
de echte muziekliefhebber een genotvol 1 en
avond verschaft hebben. Zulk een program,
ma als waarmede deze artisten voor den
dag kwamen slechts uit drie {Sonaten
voor piano en violoncel bestaand is niets
voor het groote publiek; terwijl zij die be
langstellend waren in dezen avond, het
gaan daarheen nog werd afgeraden door
de sneeuwbuien.
De kleine Stadezaal is heel wat geschik
ter voor kamermuziek dan de Foyer met
de steeds hinderende straatgeluiden," maar
is de kleine zaal niet gelieel gevulcl, dan
schalt het er te veel. Om dit te verhelpen,
zou het aanbrengen van- dikke gordijnen
voor de ramen wenschelijk zijn, wie weet
of het zaaltje hiermede niet. ëen6 verrast
zal worden.
De I bach-vleugel, door den heer Van
Groningen bespeeld, leed niét; zoo aan het
euvel van te veel klank als de cello van den
heer Ebele, die te welluidend was voor de
kleine zaal. i
Beide heeren zijn in deze stad te goed
bekend, dat wij over hun meesterschap,
over het door hen bespeeld instrument be
hoeven uit te weidénwel .trof het ons, dat
de opvatting van den pianist nog veel die
per en zangeriger was dan die van den
cellist, dat daarentegen de cellist met meer
rust speelde, waar de pianist de leiding te
veel in handen wilde nemen. Een piano
partij, zooals Ernst von Dohnanyi van
wien wij onlangs door het Schörg-kwartet
een strijk-kwartet hoorden in zijn Sonate
opus 8 schreef, geeft handen vol werk,
men proeft er den pianist-componist uit;
hoewel de cello-partij ook goed geschreven
is. Deze Sonate bevat een Vivace in
Scherzo-vorm, dat buitengewoon mooi is,
bevallig en licht, en waaraan, wat uitvoe
ring betrof, niets ontbrak. Het thema con
variazoni, gebouwd op een breede melodie,
bevat wel veel variaties, inaar is toch niet
gevarieerd genoeg om dé aandacht gespan
nen te houden. Brillant werden deze va
riaties gespeeld met groote levendigheid.
Daaraan ontbrak het ook niet in Mendels
sohn's Sonate, die voortdurend heeft ge
boeid, en de overtuiging Jieeft geschonken,
dat Mendelssohn toch niet uit den tijd is,
zooals dikwijls wordt beweerd. Van Beetho
ven's Sonate zal niemand ditooit beweren;
het heerlijke melodieuse Adagio als inlei
ding tot liet laatste deel, dat zoo knap op
een eenvoudig thema is gebouwd, vooraf
gegaan door liet Allegro vivace, maken
deze Sonate tot een meesterwerk. Juist
deze Sonate hoort men van de vijf oello-
Sonaten betrekkelijk heb minst. Misschien
stelt deze Sonate' zwaarder eisohen aan de
samenspelere? Bij de vertolking van de
heeren Van Groningen en Eberle zou men
dit niet vermoeden, want. alles ging als
van een leien dakje. Bij het publiek ging
het enthusiast tóe, vóór de pauze werden
ljeide kunstenaars teruggeroepen, hetgeen
na afloop van het concert herhaald werd.
Een herhaling van deze Sonaten-avond zal
plaats hebben op 7 Februari 1913, dan zul
len Beethoven, Mendelssohn en Dohnanyi
plaats maken voor Boccherini, Brahma en
Thuille. i
li© Leeszaal eii Bibliotheek
„Beuvéns."
Gisternamiddag hield de -Vereeniging
Leeszaal en Bibliotheek „Reuvens" alhier,
haar najaarsvergadering, onder voorzitter
schap. van prof. dr. J. P.. Kuenen, die de
vergadering met een kort woord opende.
De secretaris, dr. P. C. Molhuyzeii, las de
notulen voor, die onveranderd werden vast
gesteld.
Hierna had de verkiezing plaats van
stuursleden. Herbenoemd werden de hee
ren N. Brouwer, P. G. Hocks, prof. dr.
J. P. Kuenen, J. B. Meynen, dr. P. O.
Molhuyzen en mr. dr. J. C. Overwoorae.
In de vacature, ontstaan door vertrek van
prof. dr. H. A. Lorentz, werd benoemd
prof. dr. L. Knappert.
Hierna werd vastgesteld de begrooting
over het jaar 1913; de inkomsten werden
geraamd op f 3165, de uitgaven op f 3275,
zoodat een nadeelig saldo zou ontstaan van
f 110. Tot de inkomsten behoorencontri
butie f 1600, subsidie van Rijk en gemeen
te ieder f 450, huur f 425, boeten f 60, ver
koop catalogi f 80, rente f 100.
De contributies waren iets hooger ge
raamd dan verleden- jaar, dank zij de meer
dere toetreding van hen, die vaii de Lees
zaal en Bibliotheek gebruik maken. Het
aantal grootere contribuanten nam echter
door vertrek en overlijden eenigszins af.
Het bestuur overweegt middelen, om dit
verlies aangevuld te krijgen. Zeker zijil er
nog tal van ingezetenen, die deze zeer nut
tige en veel begeerde instelling zouden kun
nen steunen.
Onder de uitgaven kwamen voor f 1000
voor salarissen, aankoop boeken f 800, cou
ranten en tijdschriften f300, onderhoud
bibliotheek f 300; overig onderhoud f200.
Opgemerkt werd nog, dat f 60 aan boeten
binnenkwam voor het te laat terugbezorgen
van boeken, waarvoor 3 ct. wordt betaald.
Zoo zijn er nog altijd 2000 lezers, die zich
daaraan schuldig maken.
Na eenige besprekingen in het belang der
Vereeniging werd de vergadering gesloten.
In een daarop volgende bestuursvergade
ring werd in de plaats van prof. Lorentz,
de heer N. Brouwer tot lid van het Dag.
Bestuur aangewezen.
Het Vgl galden-stuk.
Het nieuwe geldstuk, dat heden in
omloop is gebracht, is ongetwijfeld een
fijne munt. Op de voorzijde is de beelde
naar der Koningin ingeslagen, met de woor
den „Koningin Wilhelmina" er om heen.
Op de achterzijde het Nederlandsohe wapen
met de woorden: „Koninkrijk der Neder
landen'7 en een aangifte van de waarde
der munt. De kop der Koningin komt goed
uit, maar de gelijkenis laat wel iets te wen-
schcn over, hoofdzakelijk door de kin, die
eenigsrins mislukt schijnt. De voorzijde
der munt heeft een iets matteren goud
glans dan de achterzijde. De grootte is on
geveer die van het kwartje, iets kleiner
zelfs nog. De munt is zeer licht.
Waar wij in ons land met het artistieke
schoon van onze geldstukken niet verwend
zijn, maakt de nieuwe munt in dat opzicht
geen slechten indruk. Maar in de practijk
zal moeten blijken, of haar formaat en
lichtheid niet hinderlijk zijn voor het dage-
lijksch gebruik.
Flikkerlicht bij spoorweg-sigiinlen.
Bij de Hollandsohe IJzeren-Spoorweg-
Maatschappjj is dezer dagen een proef ge
nomen met de toepassing van het flikker
licht voor spoorwegsignalen. Als voeding
voor het licht wordt gebruikt het door
Gustave DaléD, te Stockholm, gevonden
„Acetongas"; dat is acetyleengas onder
druk. Deze verwierf o. a. den Nobelprijs
voor physica.
Het flikkerlicht werd aangebracht in een
bestaand vóórsignaal van de Hollandsche
IJ zeren-Spoorweg-Maatsohappij, opgericht
ter hoogte van de Planoiusstraat, 'te Am
sterdam.
De lichtbron bestaat uit acetyleengas, be_
waard in een stalen cylinder, die onder aan
den seinpaal staat en waarin het acetyleen
gas, in oceton opgelost, onder druk, gedü-
Tende minstens twee maanden onafgebro
ken zonder eenig toezicht in dfe verlichting
van bedoelde lantaarn kan voorzien. De
brander geeft korte flikkeringen, die kort
genoeg op elkaar volgen, dat het licht
nooit aan den machinist, op een sneltrein
in volle vaart staande, ontgaan kan.
Vóór het naderen van een hoofdsignaal,
passeert de machinist altijd een vóór-
signaal, om hem op het eerste opmerkzaam
te maken. Dit knipooglioht biedt dus in de
eerste plaats een gcedé onderscheiding met
het lioht van het hoofdsignaal.
Buitendien behoeft het nieuwe „A. G. A."-
licht 's avonds niet ontstoken en 'a mor
gens niet gedoofd te worden, zooals bij de
gebruikelijke petroleumlantaarns het geval
is, terwijl het acetyleengas de eigenschap
heeft hij mistig weder beter door te drin
gen dan elke andere lichtsoort. Ten slotte
aijn de gaeverbruikkosten niet grooter djan
de kosten aan petroleum, glazen, pitten,
enz.
Slot)
„Wel, dat is onverstandig van liem,
hoogst onverstandig zelfs. Hij had moeten
zorgen, dat ons bezoek hier geheel onver
wachts geschiedde. Dientengevolge heeft de
schuldige reeds het hazenpad gekozen.
Doch gedane zaken nemen geen keer.
Welaan, laat ons zien. Wat is dat voor een
vertrek1? De bibliotheek, nietwaar1? Kom
aan, beginnen wy hier ons onderzoek;" en
met een zeker air van gewicht trad Char
lie binnen, terwijl de huisbewaarder eeni
ge lichten ontstak. Charlie snuffelde als
een echte speurhond om zich heen en open
de met vaste hand de verschillende deuren
welke in deze zaal uitkwamen. „Hm",
ging hij voort, „me dunkt, dat we wel een
verbaal van ons on lerzoek moohten opma
ken. Een mooi, goed verwarmd vertrek
met zware Turksche karpetten en een mas
sief eikenhouten parketvloer. Alles solied
werk. Maar a propos, man, met hoevelen
ben je hier eigenlijk?"
„Met ons vijven, sir; een lakei, drie
vrouwelijke dienstboden en mijn persoon
tje."
„Welnu, ga hun allen dan xiuks bedui
den, dat zij op staanden voet. bij me ver
wacht worden. Niet één uitgezonderd,
hoor liet Charlie er nog met nadruk op
volgen.
De huisbewaarder deed zonder tegen
spraak wat hem gelast werd en slechts
«enige oogenblikken later had het versla
gen en verbaasde dienstpersoneel zich
zwijgend rondom de tafel geschaard, waar
voor wij, met het koffertje in onze onmid
dellijke nabijheid, vol besef onzer waar
digheid hadden plaats genomen.
„Let nu goed op", gelastte de inspec
teur,. terwijl hjj uit zijn bagage eenige
blauwe paperassen met groote roode lak
zegels te voorschijn haalde, en na deze nog
een groote flesch met glazen stop, met een
zeer verdacht etiket en een kleurloozen
inhoud. „Toen sir Marmaduke een poos ge
leden in de stad vertoefde, bezocht hij te
vens Scotland Yard en deed er aangifte,
dat de familie-juweelen of liever de brand
kast-, waarin deze geborgen liggen, zicht
bare sporen van inbraak vertoonde, toen
n.l. hij en zijn gade na een afwezigheid
van eenige dagen in „Edgecombe Manor"
waren teruggekeerd. Voorts verklaarde hij
nog, dat een der bedienden de schuldige
moest wezen, doch het niet van zich kun
nende verkrijgen wegens ontrouw van één
ook de goedern uit zijn dienst te ontslaan,
wendde hij zich tot orus met de vraag, of
er ook onfeilbare middelen te vinden wa
ren, om, zonder argwaan te verwekken,
den dader in handen te krijgen...
Onze scheikundige raadsman schoot ia
zijn vindingrijkheid niet te kort en stelde
sir Marmaduke een geringe hoeveelheid
poeder ter hand, om dit, zoodra hij weder
zijn buitenverblijf mocht verlaten, over de
sluiting der kast en de handvatsels der la
den uit te storten. Dit voorschrift werd
gisteren, voordat zij stadwaarts trokken,
door hém of lady Edgecombe opgevolgd.
Men kan het poeder met het bloote oog
bijna niet waarnemen, en het heeft de
eigenaardige eigenschap, dat, zoo iemand
er, al is het ook een maand geleden, mede
in aanraking is geweest, een blauwe vlek
hiervan onverwijld het bewijs zal leveren,
mits men zich van een zeker onschadelijk
vocht bediene, gelijk zich hier in deze
flesch bevindt, 't. Doet er niet toe, hoe vaak
de trouwelooze dienaar of dienares zijn
(of wel haar) handen gewasschen heeft; de
vlek zal zich vertoonen, mits het middel
slechte worde aangewend...
Welnu, sir Marmaduke vervoegde zich
vanochtend in de vroegte weer te Scotland
Yard en deele ons toen mede hoe hij vol
gens ons voorschrift met poeder buiten en
in de kast had uitgestrooid. Voorts ver
zocht hij onzen chef om toch twee zijner
onderhoorigen naar „Edgecombe Manor"
te zenden ten ejnde een proef op de som te
nemen, want dat de schuldige na zijn ver
trek hernieuwde pogingen tot inbraak zou
aanwenden, stond bij hem zoo vast als een
paal hoven water, 't Is thans aan ons, om
te zien of hij zich al dan niet bedrogen
heeft. Concierge, geleid nu den hoofd
agent naar de brandkast, welke de juwee-
len verbergt, en gij Vickery, (aldus was
ik door Charlie gedoopt) stel er met be
hulp van dit vergrootglas een onderzoek
in, of er ook ergens aan de buitenzijde spo
ren van inbraak zijn waar te nemen."
De kast stond in lady Edgecombe's bou
doir, ik onderzocht ze met de oplettendheid
van een geboren politieman en mompelde
half verstaanbaar: „Daar hebben wij 't al,
sir Marmaduke heeft zich dus niet zonder
grond ongerust gemaakt." Ik keerde naar
dé bibliotheek terug, sloeg voor den in
specteur aan en gaf met een stroeve ge
laatsuitdrukking in de volgende bewoordin
gen van mijn bevinding blijk:
„Inspecteur, er zijn duidelijk sporen van
inbraak waar te nemen."
„"Welnu, dan moet de schuldige zich ook
hier bevinden," sprak dé door mij toege-
sprokene op een toon van diepen ernst.
„Ons staat dus niets anders te doen dan
den misdadiger uit het vijftal uiGte kiezen.
Portier, ik moet je dringend verzoeken
ons een kom en twee a drie handdoeken
te verschaffen. Ziezoo, nu zijn we althans
reeds zóó ver gevorderd (Charlie had het
verlangde bereids ontvangen). Thans op
gepast, hoorGeen uwer mag de oogen
van het vocht afwenden, hetwelk deze
flesch inhoudt. Ik ga het nu in de kom
hier overgieten. Ziezoo dat is nu ook al
weer geschied. Doopt nu ieder om de beurt
de band er in. Komaan, portier, wij zullen
met jou maar een aanvang nemen. De drie
vrouwen en de lakei ginds kunnen rich in
middels in de kamer hiernaast terugtrek
ken. „Wij mogen slechts één persoon te
gelijk onderzoeken. Na de handen in de
kom gedoopt te hebben, keert ieder tot zijn
gewone bezigheden terug, uitgenomen na
tuurlijk degene, die ons zal hebben te ver
gezellen.
Niet dan zonder krachtig protest ver
dween het viertal door de zware, massief
eikenhouten deur, welke ik geduldig open
hield, in het kleine en smaakvol gemeubel
de zijvertrek. Ik draaide vervolgens be
hoedzaam den sleutel om, schoof een bron
zen rozet voor het sleutelgat en keerde
toen tot den koffer terug om de quasi-toe-
bereidselen tot het scheikundig onderzoek
te gaan maken. De portier stond niet den
rug naar mij toegekeeerd, en Charlie hield
zich alsof hij diens handen onderzocht,
welke, zooals de lezer allicht begrepen zal
hebben, doodgewoon in zuiver drinkwater
gewassohen waren.
Ik opende een blikken busje en haalde
daaruit een met chloroform doortrokken
stukje linnen te voorschijn, waarmede ik,
achter den portier post vattend, diens
mond bedekte. Bijna gelijktijdig bond
Charlie een der handdoeken, tot dit doel
gereed gehouden, om 's mans hoofd. Zoo
doende kon het linnen doekje niet van den
mond verwijderd worden; doch uit voor
zorg bond" ik tevens de armen van ons
slachtoffer zoo stevig vast, dat hij de han
den niet meer roeren kon. Dat hij een
poosje geweldig tegenspartelde, en zoover
hem dit mogelijk was doordringende kre
ten slaakte, laat zich natuurlijk begrijpen.
Doch dit duurde op zijn hoogst een vijftal
minuten, want nauwelijks was alles met
hem klaar gespeeld, of hij hing, zwaar en
bedwelmd, in mijn armen. Om argwaan van
de zij-de der in 't neveiivertrek wachtenden
te voorkomen, begon Charlie luid te spre
ken, waardoor hij den 6chijn wilden aan
nemen, als onderhield hij zich met den
portier.
„Nu hoofdagent," liet hij er spoedig op
volgen, „laat den portier uit," en na deze
Tweede Kamer verkiezingen 1913.
Zooals bekend is, werden na de alge
meen© vergadering van den Bond van Vrije
Liberalen, 16 November j.l. gehouden te
Utrecht van part culiere zijde pogingen in
het werk gesteld, om den afgevaardigde
voor Utrecht I, jhr. mr. A. P. C. van Kar-
nebeek, voor de Kamerverkiezingen in 1913
voor een der Utrechtsche Kamerzetels can-
didaat te stellen, dus buiten de Utrechtsche
Kiezersvereeniging en de nieuw opgerichte
afdeeling van den Bond van Vrije Libera
len om.
„De Fakkel" kan echter uit de beste
bron mededeolen, dat door jhr. mr. A. P.
C. van Karnebeek van geen enkele zijdo
in 1913 een candiclatuur voor de Tweede
Kamer zal worden aanvaard. Op een
vraag, die dit blad in verband hiermede
aan jhr. Van Karnebeek deed, 6chreef hij
zich te refereeren aan hetgeen hij in de
Bondsvergadering te Utrecht heeft gezegd,
namelijk „dat hij onder de huidige conjunc
tuur niet meer beschikbaar is voor de aan
staande verkiezingen der Tweede Kamer.
„Ik kan daaraan ten overvloede nog toe
voegen," aldus jhr. Van Karnebeek, „dat
ik voornemens ben mij aan die verklaring
te houden
liet Nederlandsche Roode Kruis
op den Ualkaii.
Reuter seint uit Sofia, d-d. 29 dezer:
De Nederlandsohe Roode-Kruis-ambu-
lance, in haar geheel hier aangekomen, is,
speciaal toegerust voor de behandeling van
choleralijders, naar de Tchataldja linie ver.-
trokken.
De ambulance, bestaande uit een twintig
tal personen werd vóór haar vertrek naar
het oorlogsterrein ontvangen door de Ko
ningin van Bulgarije.
Gistermiddag is van Amsterdam de zen
ding van het Roode Kruis naar Montenegro
vertrokken.
Leider der zending is de heer I. P. Nord
Thomson, consul-generaal van Perzië, ter
wijl als geneesheer medegaat dr. H. Kop-
peschaar. De zending bestaat uit verband
middelen, heelkundige instrumenten en ver-
pl e gingsarti kelen.
De heer Thomson heeft machtiging een
som gelds ten dienste van de ongelukkige
slachtoffers van den oorlog namens het
Roode Kruis over te brengen.
Het Roode Kruis zal op de eerste aan
vrage onmiddellijk nadat dit noodig is ge
bleken geneesheeren en verplegend perso
neel nazenden.
Diefstal Tan goud.
Va-n een geldzending van de Bank van
Engeland, bestemd voor het Crédit Lyon-
nais te Alexandriö, zijn twee koffers, een
bedrak van 10,000 pd. st. inhoudende bij
aankomst gevuld gevonden met lood; de
sovereigns; die zicli in-de koffers moesten
bevinden, waren verdwenen. Spoorloos ver
dwenen, want de politie bezit nog geen en
kele aanwijzing. Het merkwaardigste is wel,
dat bij de opening dei* koffers de acht te
Londen er op aangebrachte officieel© zegels
schijnbaar nog ongeschonden waren. De
veertig koffers met het bedrag van 200,000
pd. st. aan specie werden per „Schwalbe"
van Londen naar Bremen vervoerd, van
daar per spoor naar Triest en van hier per
stoomer „Helouan" naar Alexandriö. Hier
werd de ontvreemding ontdekt. Een der
beambten van h^t Crédit Lyonnads hoordt
n.l. bij de ontscheping het geluid van rin
kelend metaal in twee der koffers. Dat was
verdacht, daar de specie altijd zeer zorg
vuldig is verpakt iu rollen. De koffers
werden daarop geopend en bleken looden
staven te bevatten van hetzelfde gewicht
als het goudbedrag in de andere koffers.
Noch aan de zegels, noch aan de koffers
zelf was iets te zien. De politie tast nog
volkomen in het duister.
woorden openden wij de gangdeur, om den
hewusteloozen oude op den marmeren vloer
der vestibule neer te leggen.
In de bibliotheek draaiden wij het slot
om en lieten den lakei binnen komen. Hij
en ook de drie vrouwen ondergingen het
lot van den keldermeester, zoodat spoe-dig
het vijftal geheel buiten kennis naast
elkander in de gang lag uitgestrekt.
„Nu fluks de juweelen in den koffer ge
pakt," vermaande Charlie.
De sleutel der brandkast was spoedig
gevonden en weldra verlieten wij, na mees
terlijk onze rol gespeeld te hebben het
vorstelijke „Edgecombe Manor". Wij wa
ren ieder ruim 50,000 pd. st. rijker gewor
den.
Het huurrijtuig stond nog geduldig té
wachten en wij stegen, zonder ook maar
liet geringste te verraden, wat in ons ge
moed omging, met rustbewaarders-be
daarheid in.
„Halte Lydfieldriep Charlie den koe*
sier toe.
Het rijtuig zette zich onmiddellijk in be
weging en hield na eeii rit van ongeveer
een kwartier vóór den hoofdingang van...
een politiebureau... stand.
Eén sterveling was ons nog te slim af
geweest, en wilt gij weten, lezer, hoe
hij heette?
Men placht hem in de wandeling „ouwen!
Bernhardt" te noemen.
Hoe hij ons plannetje op Charlie's
noodlottig zolderkamertje van az
had weten af te luisteren, zal wel
steeds een geheim blijven; doch zeker is
het, dat hij als huurkoetsier ons beidjes
van Armsfield afhaalde,-om ons eerst naar
Edgecombe Manor", vervolgens naar een!
politiebureau te geleiden. Aan dit gebouw
grensde een huis, waar wij liefderijk wer
den opgenomen en maanden achtereen!
.gulle gastvrijheid" genoten.
Wie hadden raeesterlijker hun rol ge«»
speeld, Charlie en ik of „ouwe Reitf«
hardt?"-