o, 16191» &BIBSÖH BAC&BLAiD, Saterdag* 30 Hovesnlber. Vierde Blad. Anno 1912. FEUILLETON. 13e s 1 iinste. Oud Leiden" É902-I9J2. riste ravond hield de Vereeniging „Oud- den" in het Nutsgebouw alhier, een bij- ikomst, waarin prof. dr. L. Knappert, herdenking van het 10-jarig bestaan der èrceniging een rede hield, waaraan wij et volgende ontleenen: pet plan tot oprichting is uitgegaan van LPI1 archivaris, mr. Overvoorde, die sym- Bthie vond bij prof. P. J. Blok en die ~.n te zamen belangstellenden opriepen jot een samenkomst ten Stadhuizc op 5 Nov. 1902. Daar is toen het Genootschap opgericht, -j^r de aanwezigen, de heeren Bijleveld, an Dissel, Van Dobben de Bruyn, Heeres, jec5e, Klocs, Mulder Obreen, Le Poole en Jferhoog. Van den beginne was het er orn te doen. belangstelling te wekken voor Leiden's ge- ^jhiedenis en te bewaren wat wij voor mo- punienten, gebouwen en allerlei voorwerpen pog over hebben uit vroeger dagen niet llleen voor Leiden zelf, maar ook voor plaatsen in den omtrek, voor de Rijnstreek. Ka de organisatie en de bemoeiingen fan de Vereeniging te hebben geschetst, die bij belangstellenden nog versch in het ge heugen liggen, zeide spr., dat naar veel goeds is getracht; niet alles is bereikt, maar tooli: een en ander is tot stand ge- fconien. Het eenmaal door een geestdriftig lid voorgestelde avondfeest, op Den Burcht is tot nog toe niet gegeven, maar zweeft als een ver ideaal ons voor oogen; ideaal bleef ook de druk bezochte jaarvergade- I ring, waar de leden zich verdringen en elkander haast het woord niet laten, om het bestuur plannen aan te bieden en van ad- vies en raad te dienenmaar er gingen toch wensohen in vervulling. De Rembrandtsteen in de Weddesteeg Is door deze Vereeniging geplaatst; door haar werd de herinnering bewaard aan den Blauwen Steen tussohen Maarsmanssteeg en Pieterskerkkoorsteeg, en zoo noemde spr. nog tal van oude, haast vergeten her inneringen, die de Vereeniging voorgoed aan de vergetelheid ontrukt heeft en voor het nageslacht bewaard. Ook somde hij op de verschillende uit stapjes, door de leden gemaakt, en de ge houden lezingen en avonden, waarin pren ten van het oude Leiden en zijn omstreken werden bezichtigd. Onze eigen tijd aldus besloot prof. Knappert is zeker bij uit- etek belangrijk en het spreekt vanzelf, dat, voor zooverre geschiedkundig onderzoek niet onze eigenlijke levenstaak is, wij in het tegenwoordige vooral ons bewegen moeten. Maar het zal altijd even aantrek kelijk als goed zijn, ons hart te blijven stel len op de dagen "Van ouds en de voorbijge gane dingen, niet om ze- onwaarachtig te verheerlijken, maar om ze te kennen, bil lijk te beoordeelën èn daardoor dichter te brengen bij onze sympathie en liefde. Met ten zullen wij daardoor te beter bekwaam sdjn om ieder naar zijn krachten deel te ne men aan de nationale opvoeding van nu, waarvan wij de dankbare getuigen zijn. Hierna hield dr.-J. A. VollgTaff, assistent un het Natuurkundig Laboratorium al hier een zeer belangwekkende lezing over „Eenige beroemde Leidsche natuurkundi gen uit de 17de en 18de eeuw", waarbij hij tevens een aantal instrumenten, door hem gebruikt, vertoonde. Het was vooral voor deze van groote studie, getuigende rede. Jammer, dat er niet een veel talrijker ge hoor aanwezig was. Aan de behandeling van het eigenlijk on derwerp ging vooraf een overzicht van tfe ontwikkeling van het onderwijs aan de Leidsche Hoogeschool, sedert haar stioh- t ing,waarbij ook verschillende barer hoog leeraren reeds werden behandeld. De Leidsche hoogleoraar in de natuurkun de, tot de genoemde eeuwen - bdioorend, die ben Europeeschen naam heeft, is in de 17de eeuw Willebrord Snellius, die reeds op 35- jarigeii leeftijd overleed en hek 2nd ri als de ontdekker van de wet der lichtbreking' en uitvinder der driehoeksmeting; uit Je 18do eeuw zijn het "W. J. 's Gravesande en P. A. Musschonbroek, waarbij spr. meer uitvoerige mededeelingem deed. W. J. 's Gïavesande, afkomstig uit een patrietisch© Delftsclie familie, werd in 1707 hoogleeraar in de wis- en sterrenkunde, vvaar- onder blijkbaar do natuurkunde, begrepen is. Spreker vertoonde een .collectie instrumenten, afkomstig uit hot kabinet van 's Gravesande en na zijn dood door het Rijk aangekoekt. Do instrumenten zijn voor liet grootst» ge deelte op aanwijzing yan 's-Gravesande ver vaardigd door Jan van Musschonbroek, broe der van den hoogleer aar Petrus. Naai' aanleiding hiervan weidde spreker uit over de theoretische natuurkunde, zooals deze in de dagen van 's Gravesande was. Diens groote verdienste is, dat hij de leer van Newton in ons landingang deed vin den. Devereering, die hij in zijn werken voor Newton aan den dag legt, heeft hem echter nooit tot oen slaafsch navolger ge maakt. Hij nam op natuurkundig gebied slechts datgene aan, wat hemzelven na expe rimenteel' onderzoek aannemelijk voorkwam. Het was vooral het beginsel van Newton, om zoo min mJogelijk hypothesen te gebrui ken, dat hem. aantrok. Hierdoor staat hij niet slechts tegenover de oudere Aristotelische geleerden, doch ook min of meer tegenovar Descartes. Voor aanbiedingen van hoog- 1 eeraarsbetrekkingen te St.-Petersburg en te Berlijn bedankte hij. Later gaf hij ook les in verschillende onderdeelen der wijsbegeerte, waarvan echter alleen de moraal h'em aan trok; reeds in zijn jeugd schreef hij in het door hem in Den Haag opgericht „Journal litéraire" verhandelingen over de leugen en dergelijke onderwerpen. Zijn levensbeschou wing is, evenals die van Leibniz, een opti mistische. 's Gravesande stierf in het jaat 1742. Daai: P. van Musschenhroek in 1740 hoogleeraar to Leiden werd (na het eerst te Duisburg en te Utrecht te zijn geweest is hij dus nage noeg als zijn opvolger te beschouwen. Dok van hem vertoonde spreker eenige instrumen ten. Bekend is dat liij de Leidsche flesch heeft uitgevonden. De atomistiek treedt bij hem meer op den voorgrond dan bij zijn voor ganger; zoo leert Jiij dat lucht- en water deeltjes rond zijn, en zoo klein dat men ze met de beste microscopen niet zien kan; klei ner evenwel nog zijn de vuur deeltjes, die zelfs in de waterdeeltjes -kunnen doordrin gen; deze laatste bestaan dus nog weder nat kleinere deeltjes. Omtrent het licht leert hij dat het stoffelijk is, wat 's Gravesande in hot midden had gelaten. Noch hij nocli 's Gra vesande houden rekening met de le?r van Huygens (1695), volgens welke het licht een golfbeweging in den (adomistische gedach ten) aether zou zijn. Musschonbroek verde digde zich tegen het Verwijt dat hij, de New- tonsche aantrekkingskracht aannemend daar mede weder eon „qualitas occulta" in de na tuurkunde zou invoeren, in tegenstelling met Cartesius, die geen afstandskracht aanneemt. Ook voor Musschenbroek is Newton „de groot ste man onzer eeuw." Zijn levensbeschouwing is een beslist godsdienstigehij wijst or op hoe, naar zijn meening, het heelal ons de volmaaktheden van God doet kennen. Met eenige woorden over liet onderwijs in de natuurkunde, zooals dat na 's Gr. en M. te Leiden was, besloot spreker zijn rede. Kamermuziek-avond. De heeren Yan Groningen en Eberle kunnen de overtuiging hebben, dat zij aan de echte muziekliefhebber een genotvol 1 en avond verschaft hebben. Zulk een program, ma als waarmede deze artisten voor den dag kwamen slechts uit drie {Sonaten voor piano en violoncel bestaand is niets voor het groote publiek; terwijl zij die be langstellend waren in dezen avond, het gaan daarheen nog werd afgeraden door de sneeuwbuien. De kleine Stadezaal is heel wat geschik ter voor kamermuziek dan de Foyer met de steeds hinderende straatgeluiden," maar is de kleine zaal niet gelieel gevulcl, dan schalt het er te veel. Om dit te verhelpen, zou het aanbrengen van- dikke gordijnen voor de ramen wenschelijk zijn, wie weet of het zaaltje hiermede niet. ëen6 verrast zal worden. De I bach-vleugel, door den heer Van Groningen bespeeld, leed niét; zoo aan het euvel van te veel klank als de cello van den heer Ebele, die te welluidend was voor de kleine zaal. i Beide heeren zijn in deze stad te goed bekend, dat wij over hun meesterschap, over het door hen bespeeld instrument be hoeven uit te weidénwel .trof het ons, dat de opvatting van den pianist nog veel die per en zangeriger was dan die van den cellist, dat daarentegen de cellist met meer rust speelde, waar de pianist de leiding te veel in handen wilde nemen. Een piano partij, zooals Ernst von Dohnanyi van wien wij onlangs door het Schörg-kwartet een strijk-kwartet hoorden in zijn Sonate opus 8 schreef, geeft handen vol werk, men proeft er den pianist-componist uit; hoewel de cello-partij ook goed geschreven is. Deze Sonate bevat een Vivace in Scherzo-vorm, dat buitengewoon mooi is, bevallig en licht, en waaraan, wat uitvoe ring betrof, niets ontbrak. Het thema con variazoni, gebouwd op een breede melodie, bevat wel veel variaties, inaar is toch niet gevarieerd genoeg om dé aandacht gespan nen te houden. Brillant werden deze va riaties gespeeld met groote levendigheid. Daaraan ontbrak het ook niet in Mendels sohn's Sonate, die voortdurend heeft ge boeid, en de overtuiging Jieeft geschonken, dat Mendelssohn toch niet uit den tijd is, zooals dikwijls wordt beweerd. Van Beetho ven's Sonate zal niemand ditooit beweren; het heerlijke melodieuse Adagio als inlei ding tot liet laatste deel, dat zoo knap op een eenvoudig thema is gebouwd, vooraf gegaan door liet Allegro vivace, maken deze Sonate tot een meesterwerk. Juist deze Sonate hoort men van de vijf oello- Sonaten betrekkelijk heb minst. Misschien stelt deze Sonate' zwaarder eisohen aan de samenspelere? Bij de vertolking van de heeren Van Groningen en Eberle zou men dit niet vermoeden, want. alles ging als van een leien dakje. Bij het publiek ging het enthusiast tóe, vóór de pauze werden ljeide kunstenaars teruggeroepen, hetgeen na afloop van het concert herhaald werd. Een herhaling van deze Sonaten-avond zal plaats hebben op 7 Februari 1913, dan zul len Beethoven, Mendelssohn en Dohnanyi plaats maken voor Boccherini, Brahma en Thuille. i li© Leeszaal eii Bibliotheek „Beuvéns." Gisternamiddag hield de -Vereeniging Leeszaal en Bibliotheek „Reuvens" alhier, haar najaarsvergadering, onder voorzitter schap. van prof. dr. J. P.. Kuenen, die de vergadering met een kort woord opende. De secretaris, dr. P. C. Molhuyzeii, las de notulen voor, die onveranderd werden vast gesteld. Hierna had de verkiezing plaats van stuursleden. Herbenoemd werden de hee ren N. Brouwer, P. G. Hocks, prof. dr. J. P. Kuenen, J. B. Meynen, dr. P. O. Molhuyzen en mr. dr. J. C. Overwoorae. In de vacature, ontstaan door vertrek van prof. dr. H. A. Lorentz, werd benoemd prof. dr. L. Knappert. Hierna werd vastgesteld de begrooting over het jaar 1913; de inkomsten werden geraamd op f 3165, de uitgaven op f 3275, zoodat een nadeelig saldo zou ontstaan van f 110. Tot de inkomsten behoorencontri butie f 1600, subsidie van Rijk en gemeen te ieder f 450, huur f 425, boeten f 60, ver koop catalogi f 80, rente f 100. De contributies waren iets hooger ge raamd dan verleden- jaar, dank zij de meer dere toetreding van hen, die vaii de Lees zaal en Bibliotheek gebruik maken. Het aantal grootere contribuanten nam echter door vertrek en overlijden eenigszins af. Het bestuur overweegt middelen, om dit verlies aangevuld te krijgen. Zeker zijil er nog tal van ingezetenen, die deze zeer nut tige en veel begeerde instelling zouden kun nen steunen. Onder de uitgaven kwamen voor f 1000 voor salarissen, aankoop boeken f 800, cou ranten en tijdschriften f300, onderhoud bibliotheek f 300; overig onderhoud f200. Opgemerkt werd nog, dat f 60 aan boeten binnenkwam voor het te laat terugbezorgen van boeken, waarvoor 3 ct. wordt betaald. Zoo zijn er nog altijd 2000 lezers, die zich daaraan schuldig maken. Na eenige besprekingen in het belang der Vereeniging werd de vergadering gesloten. In een daarop volgende bestuursvergade ring werd in de plaats van prof. Lorentz, de heer N. Brouwer tot lid van het Dag. Bestuur aangewezen. Het Vgl galden-stuk. Het nieuwe geldstuk, dat heden in omloop is gebracht, is ongetwijfeld een fijne munt. Op de voorzijde is de beelde naar der Koningin ingeslagen, met de woor den „Koningin Wilhelmina" er om heen. Op de achterzijde het Nederlandsohe wapen met de woorden: „Koninkrijk der Neder landen'7 en een aangifte van de waarde der munt. De kop der Koningin komt goed uit, maar de gelijkenis laat wel iets te wen- schcn over, hoofdzakelijk door de kin, die eenigsrins mislukt schijnt. De voorzijde der munt heeft een iets matteren goud glans dan de achterzijde. De grootte is on geveer die van het kwartje, iets kleiner zelfs nog. De munt is zeer licht. Waar wij in ons land met het artistieke schoon van onze geldstukken niet verwend zijn, maakt de nieuwe munt in dat opzicht geen slechten indruk. Maar in de practijk zal moeten blijken, of haar formaat en lichtheid niet hinderlijk zijn voor het dage- lijksch gebruik. Flikkerlicht bij spoorweg-sigiinlen. Bij de Hollandsohe IJzeren-Spoorweg- Maatschappjj is dezer dagen een proef ge nomen met de toepassing van het flikker licht voor spoorwegsignalen. Als voeding voor het licht wordt gebruikt het door Gustave DaléD, te Stockholm, gevonden „Acetongas"; dat is acetyleengas onder druk. Deze verwierf o. a. den Nobelprijs voor physica. Het flikkerlicht werd aangebracht in een bestaand vóórsignaal van de Hollandsche IJ zeren-Spoorweg-Maatsohappij, opgericht ter hoogte van de Planoiusstraat, 'te Am sterdam. De lichtbron bestaat uit acetyleengas, be_ waard in een stalen cylinder, die onder aan den seinpaal staat en waarin het acetyleen gas, in oceton opgelost, onder druk, gedü- Tende minstens twee maanden onafgebro ken zonder eenig toezicht in dfe verlichting van bedoelde lantaarn kan voorzien. De brander geeft korte flikkeringen, die kort genoeg op elkaar volgen, dat het licht nooit aan den machinist, op een sneltrein in volle vaart staande, ontgaan kan. Vóór het naderen van een hoofdsignaal, passeert de machinist altijd een vóór- signaal, om hem op het eerste opmerkzaam te maken. Dit knipooglioht biedt dus in de eerste plaats een gcedé onderscheiding met het lioht van het hoofdsignaal. Buitendien behoeft het nieuwe „A. G. A."- licht 's avonds niet ontstoken en 'a mor gens niet gedoofd te worden, zooals bij de gebruikelijke petroleumlantaarns het geval is, terwijl het acetyleengas de eigenschap heeft hij mistig weder beter door te drin gen dan elke andere lichtsoort. Ten slotte aijn de gaeverbruikkosten niet grooter djan de kosten aan petroleum, glazen, pitten, enz. Slot) „Wel, dat is onverstandig van liem, hoogst onverstandig zelfs. Hij had moeten zorgen, dat ons bezoek hier geheel onver wachts geschiedde. Dientengevolge heeft de schuldige reeds het hazenpad gekozen. Doch gedane zaken nemen geen keer. Welaan, laat ons zien. Wat is dat voor een vertrek1? De bibliotheek, nietwaar1? Kom aan, beginnen wy hier ons onderzoek;" en met een zeker air van gewicht trad Char lie binnen, terwijl de huisbewaarder eeni ge lichten ontstak. Charlie snuffelde als een echte speurhond om zich heen en open de met vaste hand de verschillende deuren welke in deze zaal uitkwamen. „Hm", ging hij voort, „me dunkt, dat we wel een verbaal van ons on lerzoek moohten opma ken. Een mooi, goed verwarmd vertrek met zware Turksche karpetten en een mas sief eikenhouten parketvloer. Alles solied werk. Maar a propos, man, met hoevelen ben je hier eigenlijk?" „Met ons vijven, sir; een lakei, drie vrouwelijke dienstboden en mijn persoon tje." „Welnu, ga hun allen dan xiuks bedui den, dat zij op staanden voet. bij me ver wacht worden. Niet één uitgezonderd, hoor liet Charlie er nog met nadruk op volgen. De huisbewaarder deed zonder tegen spraak wat hem gelast werd en slechts «enige oogenblikken later had het versla gen en verbaasde dienstpersoneel zich zwijgend rondom de tafel geschaard, waar voor wij, met het koffertje in onze onmid dellijke nabijheid, vol besef onzer waar digheid hadden plaats genomen. „Let nu goed op", gelastte de inspec teur,. terwijl hjj uit zijn bagage eenige blauwe paperassen met groote roode lak zegels te voorschijn haalde, en na deze nog een groote flesch met glazen stop, met een zeer verdacht etiket en een kleurloozen inhoud. „Toen sir Marmaduke een poos ge leden in de stad vertoefde, bezocht hij te vens Scotland Yard en deed er aangifte, dat de familie-juweelen of liever de brand kast-, waarin deze geborgen liggen, zicht bare sporen van inbraak vertoonde, toen n.l. hij en zijn gade na een afwezigheid van eenige dagen in „Edgecombe Manor" waren teruggekeerd. Voorts verklaarde hij nog, dat een der bedienden de schuldige moest wezen, doch het niet van zich kun nende verkrijgen wegens ontrouw van één ook de goedern uit zijn dienst te ontslaan, wendde hij zich tot orus met de vraag, of er ook onfeilbare middelen te vinden wa ren, om, zonder argwaan te verwekken, den dader in handen te krijgen... Onze scheikundige raadsman schoot ia zijn vindingrijkheid niet te kort en stelde sir Marmaduke een geringe hoeveelheid poeder ter hand, om dit, zoodra hij weder zijn buitenverblijf mocht verlaten, over de sluiting der kast en de handvatsels der la den uit te storten. Dit voorschrift werd gisteren, voordat zij stadwaarts trokken, door hém of lady Edgecombe opgevolgd. Men kan het poeder met het bloote oog bijna niet waarnemen, en het heeft de eigenaardige eigenschap, dat, zoo iemand er, al is het ook een maand geleden, mede in aanraking is geweest, een blauwe vlek hiervan onverwijld het bewijs zal leveren, mits men zich van een zeker onschadelijk vocht bediene, gelijk zich hier in deze flesch bevindt, 't. Doet er niet toe, hoe vaak de trouwelooze dienaar of dienares zijn (of wel haar) handen gewasschen heeft; de vlek zal zich vertoonen, mits het middel slechte worde aangewend... Welnu, sir Marmaduke vervoegde zich vanochtend in de vroegte weer te Scotland Yard en deele ons toen mede hoe hij vol gens ons voorschrift met poeder buiten en in de kast had uitgestrooid. Voorts ver zocht hij onzen chef om toch twee zijner onderhoorigen naar „Edgecombe Manor" te zenden ten ejnde een proef op de som te nemen, want dat de schuldige na zijn ver trek hernieuwde pogingen tot inbraak zou aanwenden, stond bij hem zoo vast als een paal hoven water, 't Is thans aan ons, om te zien of hij zich al dan niet bedrogen heeft. Concierge, geleid nu den hoofd agent naar de brandkast, welke de juwee- len verbergt, en gij Vickery, (aldus was ik door Charlie gedoopt) stel er met be hulp van dit vergrootglas een onderzoek in, of er ook ergens aan de buitenzijde spo ren van inbraak zijn waar te nemen." De kast stond in lady Edgecombe's bou doir, ik onderzocht ze met de oplettendheid van een geboren politieman en mompelde half verstaanbaar: „Daar hebben wij 't al, sir Marmaduke heeft zich dus niet zonder grond ongerust gemaakt." Ik keerde naar dé bibliotheek terug, sloeg voor den in specteur aan en gaf met een stroeve ge laatsuitdrukking in de volgende bewoordin gen van mijn bevinding blijk: „Inspecteur, er zijn duidelijk sporen van inbraak waar te nemen." „"Welnu, dan moet de schuldige zich ook hier bevinden," sprak dé door mij toege- sprokene op een toon van diepen ernst. „Ons staat dus niets anders te doen dan den misdadiger uit het vijftal uiGte kiezen. Portier, ik moet je dringend verzoeken ons een kom en twee a drie handdoeken te verschaffen. Ziezoo, nu zijn we althans reeds zóó ver gevorderd (Charlie had het verlangde bereids ontvangen). Thans op gepast, hoorGeen uwer mag de oogen van het vocht afwenden, hetwelk deze flesch inhoudt. Ik ga het nu in de kom hier overgieten. Ziezoo dat is nu ook al weer geschied. Doopt nu ieder om de beurt de band er in. Komaan, portier, wij zullen met jou maar een aanvang nemen. De drie vrouwen en de lakei ginds kunnen rich in middels in de kamer hiernaast terugtrek ken. „Wij mogen slechts één persoon te gelijk onderzoeken. Na de handen in de kom gedoopt te hebben, keert ieder tot zijn gewone bezigheden terug, uitgenomen na tuurlijk degene, die ons zal hebben te ver gezellen. Niet dan zonder krachtig protest ver dween het viertal door de zware, massief eikenhouten deur, welke ik geduldig open hield, in het kleine en smaakvol gemeubel de zijvertrek. Ik draaide vervolgens be hoedzaam den sleutel om, schoof een bron zen rozet voor het sleutelgat en keerde toen tot den koffer terug om de quasi-toe- bereidselen tot het scheikundig onderzoek te gaan maken. De portier stond niet den rug naar mij toegekeeerd, en Charlie hield zich alsof hij diens handen onderzocht, welke, zooals de lezer allicht begrepen zal hebben, doodgewoon in zuiver drinkwater gewassohen waren. Ik opende een blikken busje en haalde daaruit een met chloroform doortrokken stukje linnen te voorschijn, waarmede ik, achter den portier post vattend, diens mond bedekte. Bijna gelijktijdig bond Charlie een der handdoeken, tot dit doel gereed gehouden, om 's mans hoofd. Zoo doende kon het linnen doekje niet van den mond verwijderd worden; doch uit voor zorg bond" ik tevens de armen van ons slachtoffer zoo stevig vast, dat hij de han den niet meer roeren kon. Dat hij een poosje geweldig tegenspartelde, en zoover hem dit mogelijk was doordringende kre ten slaakte, laat zich natuurlijk begrijpen. Doch dit duurde op zijn hoogst een vijftal minuten, want nauwelijks was alles met hem klaar gespeeld, of hij hing, zwaar en bedwelmd, in mijn armen. Om argwaan van de zij-de der in 't neveiivertrek wachtenden te voorkomen, begon Charlie luid te spre ken, waardoor hij den 6chijn wilden aan nemen, als onderhield hij zich met den portier. „Nu hoofdagent," liet hij er spoedig op volgen, „laat den portier uit," en na deze Tweede Kamer verkiezingen 1913. Zooals bekend is, werden na de alge meen© vergadering van den Bond van Vrije Liberalen, 16 November j.l. gehouden te Utrecht van part culiere zijde pogingen in het werk gesteld, om den afgevaardigde voor Utrecht I, jhr. mr. A. P. C. van Kar- nebeek, voor de Kamerverkiezingen in 1913 voor een der Utrechtsche Kamerzetels can- didaat te stellen, dus buiten de Utrechtsche Kiezersvereeniging en de nieuw opgerichte afdeeling van den Bond van Vrije Libera len om. „De Fakkel" kan echter uit de beste bron mededeolen, dat door jhr. mr. A. P. C. van Karnebeek van geen enkele zijdo in 1913 een candiclatuur voor de Tweede Kamer zal worden aanvaard. Op een vraag, die dit blad in verband hiermede aan jhr. Van Karnebeek deed, 6chreef hij zich te refereeren aan hetgeen hij in de Bondsvergadering te Utrecht heeft gezegd, namelijk „dat hij onder de huidige conjunc tuur niet meer beschikbaar is voor de aan staande verkiezingen der Tweede Kamer. „Ik kan daaraan ten overvloede nog toe voegen," aldus jhr. Van Karnebeek, „dat ik voornemens ben mij aan die verklaring te houden liet Nederlandsche Roode Kruis op den Ualkaii. Reuter seint uit Sofia, d-d. 29 dezer: De Nederlandsohe Roode-Kruis-ambu- lance, in haar geheel hier aangekomen, is, speciaal toegerust voor de behandeling van choleralijders, naar de Tchataldja linie ver.- trokken. De ambulance, bestaande uit een twintig tal personen werd vóór haar vertrek naar het oorlogsterrein ontvangen door de Ko ningin van Bulgarije. Gistermiddag is van Amsterdam de zen ding van het Roode Kruis naar Montenegro vertrokken. Leider der zending is de heer I. P. Nord Thomson, consul-generaal van Perzië, ter wijl als geneesheer medegaat dr. H. Kop- peschaar. De zending bestaat uit verband middelen, heelkundige instrumenten en ver- pl e gingsarti kelen. De heer Thomson heeft machtiging een som gelds ten dienste van de ongelukkige slachtoffers van den oorlog namens het Roode Kruis over te brengen. Het Roode Kruis zal op de eerste aan vrage onmiddellijk nadat dit noodig is ge bleken geneesheeren en verplegend perso neel nazenden. Diefstal Tan goud. Va-n een geldzending van de Bank van Engeland, bestemd voor het Crédit Lyon- nais te Alexandriö, zijn twee koffers, een bedrak van 10,000 pd. st. inhoudende bij aankomst gevuld gevonden met lood; de sovereigns; die zicli in-de koffers moesten bevinden, waren verdwenen. Spoorloos ver dwenen, want de politie bezit nog geen en kele aanwijzing. Het merkwaardigste is wel, dat bij de opening dei* koffers de acht te Londen er op aangebrachte officieel© zegels schijnbaar nog ongeschonden waren. De veertig koffers met het bedrag van 200,000 pd. st. aan specie werden per „Schwalbe" van Londen naar Bremen vervoerd, van daar per spoor naar Triest en van hier per stoomer „Helouan" naar Alexandriö. Hier werd de ontvreemding ontdekt. Een der beambten van h^t Crédit Lyonnads hoordt n.l. bij de ontscheping het geluid van rin kelend metaal in twee der koffers. Dat was verdacht, daar de specie altijd zeer zorg vuldig is verpakt iu rollen. De koffers werden daarop geopend en bleken looden staven te bevatten van hetzelfde gewicht als het goudbedrag in de andere koffers. Noch aan de zegels, noch aan de koffers zelf was iets te zien. De politie tast nog volkomen in het duister. woorden openden wij de gangdeur, om den hewusteloozen oude op den marmeren vloer der vestibule neer te leggen. In de bibliotheek draaiden wij het slot om en lieten den lakei binnen komen. Hij en ook de drie vrouwen ondergingen het lot van den keldermeester, zoodat spoe-dig het vijftal geheel buiten kennis naast elkander in de gang lag uitgestrekt. „Nu fluks de juweelen in den koffer ge pakt," vermaande Charlie. De sleutel der brandkast was spoedig gevonden en weldra verlieten wij, na mees terlijk onze rol gespeeld te hebben het vorstelijke „Edgecombe Manor". Wij wa ren ieder ruim 50,000 pd. st. rijker gewor den. Het huurrijtuig stond nog geduldig té wachten en wij stegen, zonder ook maar liet geringste te verraden, wat in ons ge moed omging, met rustbewaarders-be daarheid in. „Halte Lydfieldriep Charlie den koe* sier toe. Het rijtuig zette zich onmiddellijk in be weging en hield na eeii rit van ongeveer een kwartier vóór den hoofdingang van... een politiebureau... stand. Eén sterveling was ons nog te slim af geweest, en wilt gij weten, lezer, hoe hij heette? Men placht hem in de wandeling „ouwen! Bernhardt" te noemen. Hoe hij ons plannetje op Charlie's noodlottig zolderkamertje van az had weten af te luisteren, zal wel steeds een geheim blijven; doch zeker is het, dat hij als huurkoetsier ons beidjes van Armsfield afhaalde,-om ons eerst naar Edgecombe Manor", vervolgens naar een! politiebureau te geleiden. Aan dit gebouw grensde een huis, waar wij liefderijk wer den opgenomen en maanden achtereen! .gulle gastvrijheid" genoten. Wie hadden raeesterlijker hun rol ge«» speeld, Charlie en ik of „ouwe Reitf« hardt?"-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 17