Eet lot der vrouw op Ball
Paling-vangen.
IT T "'"fry ■- 1 1 ^UL
gelden moeten los voorgeteld worctcn,
waarvoor tegen voldoeniiïg van 5 pCt. en
25 centen regelrecht een wiiael wordt af
gegeven. Sommen van fö en daar beneden
voor militairen zijn vrij van zegelrecht."
Drukwerken kon men onder kruisband ver
eenden voor 2 cents per vel.
Niet eiken dag vertrokken er naar het
buitenland posten in alle richtingen,
's Maandags en ;s Vrijdags vertrok uit
Arnhem een post naar Hamburg, Lubeck
en Bremen en verder naar Zweden, Noor
wegen, Hannover, enz., die 's Dinsdag en
's Zaterdags aankwam, 's Maandags,
's Woensdags, 's Donderdags en 's Zater
dags naar Vreden, Sudlohn, Stadslohn,
Aliaus en verder in Pruisen gelegen ste
den en buurten, die in sommige stelen
reeds denzelfden dag aankwam. Voor bin-
nenlandsche correspondentie kwam er ook
in kleine steden en dorpen eiken dag ten
minste één post.
Ook waren de diligences en beurtsehc
pen uitstekende gelegenheden om te cor-
respondeeren. Wel moohten zij geen brie
ven medenemen, maar wèl pakjes. Ouderen
van dagen heugt het nog, hoe met trek
schuit of vrachtwagen geregeld een curf,
zorgvuldig ingepakt, heen en weer ging.
Open een brief meegeven, dat mocht niet;
maar een brief in een pakje dat mocht,
en de turf was dus de trouwe bewaarder
der geheimen. Telkens werd daarmede een
stuiver uitgewonnen, want een brief kostte
al heel spoedig drie stuivers en een pakje
maar twee. Als briefdragers worden ook
genoemd de voetboden tusschen de steden
en omliggende dorpen, en als middelen van
vervoer de stoombooten.
Met spoorwegen werd nog geen rekening
gehouden. Iedere bode had zijn eigen loge
ment, waar hij logeerde of waar ten min
ste de pakken, waarvoor hij te zorgen
had, in bewaring konden worden gegeven.
Uit de meer belangrijke plaatsen gingon
zij eiken dag, uit de kleinere, drie- of
tweemaal, somtijds ook ééns in de week. Op
verschillende plaatsen op het platteland
zijn deze boden nog welkome gasten in
de verschillende huisgezinnen, al is het,
dat zij de boodschappen soms vergeten,
of soms verkeerd bestellen of dat er cm
minder aangename verwisseling en verwar
ring in de te bezorgen pakjes voorkomt
(waarvan dan zijn kleine jongen, dri het
maar even doen zou, de schuld krijgt).
Toch zou men hen niet gaarne willen mis
sen.
De heer Van Kol schrijft in „De Loco
motief".
Die zoo vaak mooie vrouwen van Bali,-
wier lichaamriijnen in haar schoonheid
een loflied zijn voor den Schepper, wier
heldere cogen zoo vroolijk het leven aan
lachen, uoorleven menigmaal op Bali een
droevig bestaan. Krachtig naar lijf en
geest; vol zelfvertrouwen en rustigen
trots, boden zij weerstand aan den
eeuwenlangen druk van adat en godsdienst
en thans nadert haar bevrijding van boei
eD, door mannelijke willekeur geklonken.
Zoo lang de losse vlecht haar nog langs
de slapen kronkelt, en als bewijs van
maagdelijkheid nog geen kuiltje aan haar
pols is te voelen, gevoelden zij nog de on
afhankelijkheid' van den man en de vreug
den van het leven der jeugd. Nauwelijks
is zij door een huwelijk gelxmden, en zijn
nadat zij een kind heeft gekregen
haar oorbellen weggenomen, of haar juk
laat zich in zijn volle hardheid gelden.
Vóóraf moeten echter door een pijnlijke
bewerking haar 4 boventanden en de 2
snijtanden worden afgeslepen, want vóór
dien tijd mag zij niet mee uittrekken te
velde, noch in het huwelijk treden zonder
door een zware boete dit schenden der
adat af te koopen. Nauwelijks vrouw ge
worden, wordt het meisje in sommige
streken, o. a. te Den Pasar, door de desa
rondgereden, om allen te tocuien, dat „de
Trucht rijp ié cm te worden geplukt.'Haar
v- - i
^•.aQöitegevoel uit zich anders dan in
meer Westersche landen; slechts tegen
over Europeanen in de hoofdplaatsen be
dekken zaj haar blooten boezem met een
sluier; in de desa's komen zij soms naakt
naast dezen zich hadeu onder da „pan-
tjloeaunTV Door het z/ware werken, de
vroegtijdige huwelijken, de talrijke kin
deren verouderen zij snel en gaat 'haar
voornaamste trots, haar schoonheid, spoe
dig verloren.
De harde arbeid heeft haar sterk ge
maakt: de kleinhandel wordt geheel aan
haar overgelaten; bij den landbouw hel
pen' zij oogsten; de dieren moeten zij
voederen.Bij koeliewerk zijn zij handiger,
gewilliger en ijveriger dan de mannen.
Het verzamelen van water en brand
hout, benevens de zorg voor de keuken
en de opvoeding der kindaren, wordt
aan haar overgelaten. Niet alleen, dat
zij voor zichzelf en de kinderen dan kost
moeten verdienen, van haar sober biko
men moeten zij nog een deel afstaan aan
den heer gamaalj, om diens zucht naar
dobbelen en opium bot te vieren en om
hem feesten te laten bijwonen. Vóór dag
en dauw staan de vrouwen rij9t te stam
pen torsen dan haar koopwaar naar de
pasar en het is al lang donker, wanneer
zij nog zitten te weven of kleederen te
herstellen. Een voorwerp van minachting
voor de mannen, wordt zij door dezen ge
wantrouwd en moet (geheel anders dan
op Java) op de straat vóóraan loop en,
om een oog in het zeil te ho-uden.
Een Balische vrouw is voor den Bali-
schen man geen mensch, doch een voor
werp, dat behoort éérst aan den vader,
die haar niet meetelt onder zijn kinderen,
dan aan den echgenoot, die haar be
schouwt als een middel van genot en van
uitbuiting. Zij ia het onvervreemdbaar
eigendom van haar man, die haar kan
verstooten, verpanden, verkoopen en als
zij ontvlucht (evenals een contract-koelie)
met geweld doen tei'ugkeeren. Nergens
heeft zij gezag, zelfs niet in eigen huis
en gezin noch over haar kinderen en toch
krijgt zonder vrouw (dus gezin) de
man geen rechten, evenmin in de soebak
ais in de desa-vereemging. Van eenig
werkelijk familieleven is voor haar geen
sprake; de man vraagt haar zelfs geen
wederliefde, indien zij hem trouw blijft,
en zoo niet, dan dreigt haar de straffe
des doods.
Van elk huiselijk geluk blijft zij de
eeuwig vertrapte, gespeend, zoowel in de
hut van den Soedra als in de poeri der
vorsten.
Volgens de Balische wet krijgen de
dochters slechts de helft der erfenis van
den zoon, mits haar moeder geen „selir"
was, en volgens sommigen onthield de
oudere Balische wet haar alle recht op
de erfenis; gehuwde meisjes verliezen alle
aanspraak daarop. Daartegenover behoe
ven vrouwen bij het plegen eener over
treding slechts de helft der boete te be
talen en worden kinderen minder dan één
„kilan", (d. i. 5 handspan) lang als niet
toerekenbaar beschouwd.
Dr. H. C. Redeke vertelt in „Mededee-
lingen over Visscherij" van een vernuftige
wijze om paling te vangen:
Hov Vig is van uit Kopenhagen het ge
makkelijkst te bereiken door met den trein
via Eoskilde (waar de Deensche koningen
begraven liggen) naar Holbaek te gaan en
van daar met een stoomboot naar den
noordelijken ingang van het fjord, waar
zich de palingkweekerij bevindt.
Een lange dam scheidt- het Isefjord van
een uitgestrekt stuk ondergeloopen land,
het eigendom en arbeidsveld van den heer
Nielsen. Deze, een man van middelbaren
leeftijd met verweerden kop en pientere
oogen, ontving ons en gaf met de grootste
bereidwilligheid alle gewenschte inlichtin
gen.
De inrichting van zijn etablissement-
kwam nu in het kort op het volgende neer.
lo. In het binnendijks gelegen stuk on
dergeloopen land kweekte hij alen op,
2o. Door een zeer vernuftige inricjiting
ving hjj daaruit zonder veel moeite en kos
ten de groot-ste exemplaren, nl. de schier
alen of drijfpalingen.
Het stuk ondergeloopen land, de eigen
lijke vischrijver, heeft een oppervlakte vsn
ongeveer 125 hectaren en is gemiddeld
twee voet diep. Ieder voorjaar laat hij
daarin een groot aantal elvers of glasaleji
los (zooals de lezers "weten, zijn dit de
jonge, uit zee naar heb binnenwater trek
kende palinkjes), die, nu van de buitenwe
reld afgesloten, in den vijver opgroeien.
Deze is derhalve bevolkt met duizenden
jonge en oudere alen, van de allerkleinste
soort, tot zulke, die volwassen zijn gewor
den en nu naar zeo willen trekken om zich
te planten. Gebruik makend van de we
tenschap, dat alleen de groote en due
meest kostbare zilveralen „trekken", en
daarbij het zoutere water opzoeken, heeft
Nielsen nu een soort van val geconstrueerd,
waarin hij, door er zout water uit het
fjord in te laten stroomen, de palingen
lokt, en wel zooal niet uitsluitend, dan
toch in hoofdzaak de grootste exemplaren
uit zijn rijver. Daar nu deze vallen zóó
zijn ingericht, dat de groote palingen als]
zij eenmaal gevangen zijn, ook gevangen'
blijven, terwijl de kleinere aaltjes, die er'
meer per ongeluk in gekomen zijn, weerj
gemakkelijk kunnen ontsnappen, en daar'
die val zelf tevens als bun dienst doet ea*
gemakkelijk uit het water gehaald on ge
leegd kan worden, heeft Nielsen het in de
hand, zonder andeTe hulp dan een knecht
en een windmolen binnen zekere gTerizeai
precies zooveel drij-fpaling te vangen als!
hij zelf will
De inrichting, door den heer Nielsen bo
dacht, wTordt door dr. Redeke tot in bijzen*
derheden beschreven. En hij besluit zijp ar
tikel aldus:
Het geheele aantal alen in den rijver bo
draagt naar een schatting van Nielsen on
geveer 7- tot 800,000 straks. Daar de inrich
ting eerst sinds een jaar of zes bestaat^,
geeft zij nog niet haar volle opbrengst.
Tot dusverre ving Nielsen jaarlijks onge-i
veer 4- 5000 K.G.hij rekent echter, wan
neer het productievermogen van zijn vijver
het maximum bereikt heeft, ca. 7500 K.G.
per jaar te kunnen vangen, wat op een
opbrengst van 60 K.G. per hectare neer
komt. Bedenkt men, dat de gemiddelde op>
brengst van de om hun aalvisscherij be
roemde lagunen Van Comaochio sleobfcs ]fi
K.G. per hectare bedraagt, dan kan niet
ontkend worden, dat deze onderneming hij
zonder rendabel is, te meer, daar voor de
exploitatie, gelijk wij boven zagen, .slechts
uiterst geringe onkosten behoeven te wor
den gemaakt.
Ik acht het in de hoogste mate waar
schijnlijk, dat ook in ons land aan de
Noord- of Zuiderzeekust plaatsen gevon
den kunnen worden, waar dit systeem met
vrucht zou kunnen worden toegepast. Juist
ons land met zijn vele binnenwater, dat
voor een deel in de onmiddellijke nabijheid
van de zee gelegen is, schijnt mij, als aan
gewezen om proeven in de hier aangeduide
richting te nemen.
RoomenBeefftgfd.
De houtvester Gericke beweert in een
opstel in het „Tijdschrift voor Houtcul
tuur" dat het bestaan van 1000-jarige
boomen in Duitsche bosschen een fab'l is,
dat bij de zoogenaamde historische boo
men geen hoogere ouderdom clan 700 tot
600 jaren kan aangetoond worden, en geen
enkele dier bcomen in gezonden toestand
is; zij zijn dan hol en vegeteeren als ruï
nes.
Naaldhout leeft langer dan loofhout;
bij het tellen der jaarringen komt men
tot hoogstens 500 a 570 jaar, en dat alleen
j in het Bohemer woud, Finland en Zweden.
De oudste soort in liet Bohemer woud ia
de witte den met 429 jaar.
L>e lorkeboonien in Beieren brengen
het tot hoogstens 274 jaren.
Ouder het loofhout houdt de steeneik