FEUILLETON. JAN SAVE. De vos van berg Ira. varkentje weg en ja hoe ging het nu? Hij moest toch ook eten en onderweg haalde hij zijn kostje op door zijn Kentje kunsten t-o laten vertoon en. Beken er anders maar niet op, jongen, (Vat je op .die manier zult kunnen voort gaan," sprak de v^ardni, ,,want onze vorst is naar het Heilige Land getrokken cn nu heeft zijn buurman, de Graaf van Vorona gebruik gemaakt van zijn afwezigheid om hier een inval te doen, mijn man heeft zich ook al bij do troepen moeten voegen het zal heusch geen rustige tijd worden Nauwelijks nog had zij deze woorden ge uit, of daar kwam haar man binnen geheel ontdaan, want de graaf van Yorona had het kleine leger, dat liem tegemoet gezon den was, verslagen, en rukte nu op de stad af. Den volgenden morgen was het beleg dus al verklaard' en het duurde niet lang of er brak hongersnood uit in het plaatsje. Alles, wat maar eenigszins eet baar was, werd gebruikt en Budi had ont- tettende moeite, om zijn varkentje in den kelder der herberg aan liet oog te ont trekken, waar hij en Ciska het eiken dag een soepje van houtzaagsel brachten. ,,Het is toch al te awa..-," zei op ze keren dag de waard, dat dat varken niet geslacht wordt." „Maar man, bracht de vrouw daar tegen in „de jongen betaalt voor zich en zijn vriend en dus hebben we er het recht ni_-t toe." „Nu, dan. zal ik eens naar den kelder gaan, als Rudi er niet is en dah haal ik het dier er wel uit." „Maar dan doe je er niet alleen Rudi maar ook Ciska veel verdriet mee, her nam de vrouw. De waard dacht even na en ging toen naar het Hertogelijk paleis, waar hij do Hertogin te 6preken vroeg. Gelukkig werd hij oumiddellijk toegelaten, viel voor haar op de knieën en zei: „Ik heb thuis een varken, waarvan ik de helft aan Uw Hoogheid aanbied voor de som van vijftig goudstukken." „Goed," sprak de Hertogin, „laat dade lijk die helft brengen en het geld zal U on middellijk worden uitbetaald." „Als Uw Hoogheid het mij niet ten kwa de duidt, zou ik liever villen, dat Uw sol daten het bij mij uit huis kwamen elecpen. liet varkentje is de beschermelinge van mijn dochtertje en dus..." „Gij zijt niet zeer oprecht in uw haude- lingen," hernam de Hertogin, „maar door gebrek gedwongen voldoe ik aan uw ver zoek." Dicnzclfden avond nog kwamen gewa pende mannen, niettegenstaade de tranen van Ciska en de tegenwerpingen van Rudi, het varkentje weghalen. De arme jongen sliep den geheelen naeht niet en besloot zijn pleegvarkent-je te red- Sj „Hij zei: maar het is in de eerste plaats noodzakelijk, dat hij voortdurend onder goeden invloed blijft, want hij bezit zoo'n fier, onafhankelijk karakter, dat hij tot alles in staat is, ook tot de grootste uitbun digheid, als hij tot het kwade wordt over gehaald. Daarom moet hij maar recht dik wijls bij ons komen. Wij zullon het goede in hem trachten wakker te houden.... maar nu moet ik weg, Jan. Ze wachten thuis op mij „Dank je nog wel hoor! De aardbeien zullen overheerlijk smaken, straks bij mijn boterham." En vlug als een hinde was Deentje weg. Den volgenden ochtend vist Jan heb zoo danig te schikken met zijn werk, dat. hij een oogenblikje vond, om zijn ouden vriend op te zoeken. Eerlijk gezegd hinderde het hem wel een beetje, dat vader Cyrille het mo gelijk had geacht, dat hij zich zou kunnen laten meesleepen tot hel. kwade. Als de ge legenheid zich voordeed, zou hij hem dan dit ook met ronde woorden zeggen, maar den. Toen den volgenden morgen de Her togin naar de kerk ging, viel Rudi voor haar op (ie knieën en smeekte: „Uw Hoogheid, ik bid U, liet varkentje, dat Uw manschappen gisteren weggehaald hebben, niet te laten dooden, als dit nog niet gebeurd is en ik beloof U, den vijand uit dexe stad to verdrijven." „Die arme jongen is zeker niet wel bij het hoofd," sprak de Hertogin, „maar hem geschiede geen leed." „Ik ben heel wel bij het hoofd uw Hoog heid en ik beloof niet iets waar ik mij nieb aan houden kan. Komen vandaag niet de gezanten van graaf Vorona voorbij „Helaas ja, hij eischt, dat ik mij zal over geven, dan zal hij mij en mijn kinderen het leven sparen, maar ons als gevangenen weg voeren. Nooit stem ik in deze voorwaarde toe.." „Stel vertrouwen in mij Uw Hoogheid en ik beloof U, dat ik en mijn varkentje Graaf Vorona's afgezanten zóó zullen ont vangen, dat zij hun meester zullen aanra den, het beleg voor deze etad zoo spoedig mogelijk op te breken." De Hertogin dacht ©ven na cn gaf einde lijk toe. Togen den bepaalden tijd deden de gc zanten hun intocht in de stad en zagen tot hun groote verbazing alle straten met vlag gen getooid, terwijl ze op hun vraag, waar om dit geschied was, ten antwoord kregen: de Hertogin heeft dit bevolen. „Ik heb slechts een oogenblik den tijd, om U te woord te staan," sprak do Her togin tob de gezanten. „Onze meester biedt U en Uw kinderen de vrijheid aan, indien U hem de stad en haar bewoners overlaat." „Zeg aan Uw meester, dat ik geen tijd heb, naar zijn voorwaarden te luisteren want ik moet toebereidselen maken voor een maaltijd." Uw Hoogheid schertst, er zijn immers geen levensmiddelen in de stad; dat weten wij zeker. „Ik scherts volstrekt nieb mijne lieercu, mijn kelders zijn goed voorzien. Vraag het 6lechts aan mijn hofmeester." „Wees zoo goed, 'dezen heer en den weg te wijzen naar mijn keuken," sprak zij tot een dienaar. Op het plein van de keuken stond een be diende met opgestroopte mouwen op de varkens te wachten, die hij slachten zou. Deze knecht wae niemand anders dan Rudi, die een slim plan bedacht had. „Breng gauw het -varken," riep hij tot den koksjongen. Deze kwam met Kentje aan die op een enkel woord van zijn meester als dood neerviel, toen hij de aanraking van het nies maar voelde. ,,Vlug, een volgend va.rken," riep Rudi, terwijl de jongen het gewaande slacht- ziet, de gelegenheid deed zich niet voor en dus moest hij zich maar bepalen tot het rustig steen snijden, onder Cyrille's leiding. Zoo verliep de tijd en de winter begon al te naderen, die zeer streng zou zijn in deze bergachtige streken. Het was nu al Novem ber en de Piek en de Zwarte Berg waren geheel met sneeuw bedekt. Van tijd tot tijd ging Jan een krans leg gen op het graf van zijn vader, want, hij was nu volkomen kalm en had leeren be rusten in zijn verlies. De .steensnijder vond nu ook heb juiste oogenblik gekomen om onzen Jan nog eens goed op het hart te drukken, dat hij toch vooral op zijn hoede zou zijn tegen ledig heid E11 op een goeden dag, terwijl er buiten een geweldige sneeuwstorm woedde, zat Jan in heb hoekje van den haard en dacht bij zicbzelvo: „Hè, het is toch wel saai, zoo altijd al leen te zijnAls het njet zoo geweldig woei, ging ik eens naar de kaasbereiding kijken, vader, Cyrille was er nu wel niet op ge steld, want dat leert je maar luilakken," sprak hij. „Maar toch zou ik heel graag, eens hoo ren, wat er op het oogenblik iD Parijs voor offer wegreed. Deze list werd een vijftig maal herhaald, en dank zij de roode verf stof, waarmede Rudi handig zijn handen en voorschot insmeerde, dachten de gezanten, die op eenigen afstand bleven toekijken da de keukens werkelijk beter voorzien wa ren, dan zij gemeend hadden. Toen het slachten gedaan was, zei een der afgezanten tot Rudi, terwijl hij hen een goudstuk in de hand etopter. „Waarom zijn dc straten en paleizen mc vlaggen getooid?" De jonge man deed of hij schrikte en zei toen: het is 011e verboden bet geheim to •\ertellen, maar U zijt zoo edelmoedig je gens mij, dat ik het U wel "wil toevertro wen: een dezer dagen komt de Hertog ui het Heilige Land terug en d'e Herbogiu wi zijn thuiskomst feestelijk vieren. „En hij zou zoolang wegblijven hebben wij gehoord?" „Ja,'daar weet ik nu verder niet van.' De gezanten keerden naar hun meester terug en vertelden hem hun wedervareo. De Hertog kon zijn ooren niet gelooven. toen zij hem vertelden, hoe goed de ke, kens voorzien waren en verschrikte zer bij de 'me de de cling, dat zijn vijand eers: daags zou terugkeeren. „Wij raden Uw Hoogheid aan, het beler vóór dien tijd op te breken, anders zal he ous slecht vergaan Den volgenden morgen zagen de bew ners der stad tot hun groote vreugde d° vijand wegtrekken en een maand later w er weder een leger in aantocht, doch lv was bet leger van den Hertog! Zijn p' malin vertelde hem alles omtrent het hele der steden, de redding door Rudi's list „Heeft hij een belooning ontvangen?' vroeg de Hertog. „Ja, zijn varkentje is hem teruggege ven." „Dat is niet genoeg. Laat hen beide" hier komen." Het was een roemvolle dag voor Rudi r zijn kameraad. De Hertog overlaadde h heiden met loftuitingen, benoemde Rn 1 tot /zijn jager en liet voor Keu een eer stal bouwen. Eenige jaren later werd Rud vaandeldrager en eindelijk bevelhebber va een regiment, op de vraag van de Herto gin, wat er nog aan zijn geluk ontbrak antwoordde de jonge officier: „Uw toestemming om met de dochter van den herbergier te trouwen." „Gij zoudt een meisje van adel kunnen trouwen, kapitein, waarom dus Ciska?" „Uw Hoogheid, Ciska heeft zich vrien delijk jegens mij betoond toen ik arm was. dank zij haar heb ik het zoo ver gebracht Dus ik trouw haar." Aldus gebeurde en heel lang leefden zij gelukkig en .tevreden valt. Daar schijnt gebrek te heerschen on der het volk. Het moet er al tot een ot stand zijn gekomen en de koning kan t niets aan doen. Maar enfin, het is nu ccn maal te ruw buiten Zoo ver was Jan gevorderd met het over leg met zichzelve, toen hij opeens een drif tig kloppen aan de deur hoorde en hij ver schrikt opvloog: Een man van hoogc gestalte trad het vertrek binnen. Hij zag er zeer krijgshaftig uit, en eon pistool slak uit zijn gordel. On der den slappen vilten hoed kwam een on verschrokken gelaat te voorschijn. Jan Sa.e herinnerde zich nu, dat hij den man we. een paar keer gezien had. Het was een lv^ woner van een der omliggende gehucht en zijn naam was Karei de Zwart. II' moest niet, bepaald een gemakkelijk lie zijn, trouwens zijn uiterlijk typeerde d reeds en menigeen in liet. geval van Jau Sa ve, zon de schrik om het hart geslagen /.dn, als hij dien „zwarten man" had zien bin nenstappen Zonder complimenten ging Karei bij lv4 vuur zitten en sprak in lipt eerit gee woord, blijkbaar moest hij eerst nog wa» ontdooien, want zijn knevel en al vol Dertien jaar streed Messeniö bogen Spar- te, hoofdzakelijk om zijn onafhankelijkheid te herwinnen. Een van hen: Aristomenius, had een gelofte afgelegd dat hij tot het ein de zijns levens zon strijden voor zijn vader land, en, als hot noodig wae, voor zijn volk zou sterven. Tot lijfspreuk had hij dan ook gekozen: ©verwinnen of sterren 1 En hoewel hij zeer heftig was in den strijd, had hij toch een medelijdend hart en was in zijn oog een overwonnen vijand geen vijand meer; elk wezen, dat zwak en onbe schermd was, vond in hem een beschermer. Op zekeren nacht had hij zich met eenige zijner soldaten in een hol in berg lra terug getrokken. Hij strekte zich op een bed van dorre bladeren uit, toen hij opeens een zwakke kreet hoorde. „Het is een jonge vos", zei eon der sol daten, die met een toorts het hol doorzocht had, hij is nog erg jong en heeft zeker zijn moeder niet kunnen volgen, toen die bij on ze aankomst vluchtte. Ik zal hem maar doo den, want dat gejank zon ons in onze slaap storen." En reeds greep liij zijn lans, toen Aristo menius sprak: „dat zult gij niet wagen! Hij was de oorspronkelijke bewoner van dit hol en eer zou het aan ons zijn om hem vergiffe nis te vragen, dat wij zijn woning binnen drongen." De soldaat durfde niet ongehoorzaam zijn en liet het dier dus in leven. Onze held had de gewoonte, oni eenige weken in het ge bergte door te brengen, ton einde zijn sol daten rust te geven na een vermoeiende/i veldtocht, hier in dit hol bleef hij dus ook eenige weken en had weldra, den jongen vos zoo tam gemaakt, dat hij hem uit de hand voerde en het dier zijn trouwe metgezel werd. De dag brak echter eindelijk aan, waar op het dappere leger zich op de vlakte weer met dat der Spartanen zou meten. Wie dacht tóen in de drukte der voorbereiding om den kleinen vos? Die was echter zijn vriend en beschermer zoo lang mogelijk ge volgd. De slag, die kort daarop geleverd werd, liep niet gunstig af voor he| leger der Mes- seniers. Aristomenius zou zelfs gevangen ge nomen zijn, liep het gerucht en op het ver nemen dier treurmare vluchtten de soldateu naar alle kanten. Intusschen vergaderden dc aanvoerders van het Spartaansohe leger om te beraad slagen over het lot van hun gevangene; de vreugde over hun overwinning had hen niet milder gestemd. „Wij willen dat hij sterft, hij die meer dan dertien jaren ons nederlagen heeft be zorgd l Men werpe hem in de Geada, klonk hun uitspraak (de Ceada was de afgrond, waarin de misdadigers geworpen werden). Aristomenius zou ook niet om het behoud van zijn leven smeeken; fier wierp hij een blik in den afgrond en sprak: „laat mij alleen mijn schild behouden, dat mij ai deze jaren zoo trouw gediend heeft," vroeg hij zijn rechters. Dit verzoek werd ioegeataan. Toen sprong de held zonder aarzelen in den af grond De Spartanen verheugden er zioh over; nu was immers hij, di© men zoo dikwijls verslagen had, voor goed uit den weg geruimd. Maar het schild, dat Aristomenius vast hield had hem tegen de scherpe kanten van den rot® beschermdongedeerd kwam hij. op den bodem aan, al was hij in het eerst ook bedwelmd van den val. Toen hij weer tot bewustzijn kwam en den toestand ovetzag, dacht hij onwillekeurig: wat was izijn leven voortaan waard? Heb schild had slechts zijn lijden verlengd. Hij keek om zich heen en toen hij eenigs zins aan de duisternis gewend was, zag hij niets dan padden, kikvorschen en slangen krioelen. Eensklaps echter hoorde hij een zacht gesnuffel naast zich cn voelde een warmen adem over zijn gezicht strijken. Hij richtte zich halverwege op en keek nog eens scherper. Was dit niet zijn bescherme ling van den berg Ira, de vos, dien hij roo dikwijls met eigen hand gevoederd had? Arm dier, welk instinkt heeft er hem toe geleid zijn meester op te zoeken? Nu was bij dea held slechts een herinne ring aan hen, ddc hij nooib weer zou terug zien, aan zijn kinderen, die door huns va- ders diood niet alleen weecen maar ook elaven zouden worden. En terwijl hij het hoofd op den kop van den kleinen vos liet rusten üot hij zijn tranen cle vrijen loop. Ons rood jasje sloot intusschen voorzich tig heen en besnuffelde den ongelijken bo dem. Een straal van hoop daalde in het hart van den armen gevangene: het dier was dit hol binnengetreden, er moest cius een uitweg zijn.... maar misschien die beel nauw en onbegaanbaar. Het slimme diertje stond nu bij een kromming van het hol en blafte zachtjes, alsof het zijn meester wilde uitnoodigen hem te volgen. Deze kroop op handen cn voeten achter hem aan en om hem niet uit het oog te verliezen, greep hij hem bij de staart. Die onderaardschc gang was alles behalve breed en het wa-s er pik donker, maar toch voelde de held zijn moed her leven; hij zou de vo6 volgen en zoodoende misschien het daglicht weerzien en dan zijn leger weer aanvoeren. Eindelijk voel de hij een stroom frissch© lucht binnen komen nog één poging en hij was vrij. Gelukkig was bet nacht en kon hij langs het kamp der Spartanen ongeinerl.b voort- sluipen. Zoo bereikte hij ten slotte, uitge put van honger en vermoeienis, en steeds door zijn trouwen metgezel gevolgd het hol van den berg Ira. waar een ge deelte van zijn leger zijn dood beweende Maar bij zijn aa.ukom.jt stietten zij d*n vreugdekreet uit: „de aanvoerder is terugl Hij snelt ons weer ter hulpe; nu zullen, wij overwinnen l" 't Kampeeren van de Meisjes-Gezellen. Dezen zomer kampeerden Haagsche, Bm- sumsche en Lcidsche meisjes-gezellen te Eerbeek. De lsto ploeg van 115 Aug; de 2de van 1530 Augustus. Door vriendelijkheid' van een familielid van ee!n van de Haagsche meisjes-gezellen heeft cle Haagsche vereeniging de vrije beschikking over een in goeden staat zijn de boerderij en een zeer uitgestrekt ter rein bosch en hei ruim 300 bunder groot. Aan 't kamphuis waren dit jaar vele verbeteringen, zooals het bevloeren Iv-in de deel eto het aanbrengen van een reser- voir voor drink- en wasohwaber, tot stand gekomen, dank zij de goede opbrengst van het welgeslaagd© tuinfeest door de Haagsche M. G.'s in Juni in Den Haag gehouden. Vroolijkcr, gezelliger kamp dan dat van onze meisjes is zeker niet denk baar. Alles zag er even keurig uit.. In het midden van d'e deel of algemeene eetzaal stond een laDge tafel, geflankeerd' door houtetn banken. Op de tafel prijkten steeds groote bou quetten erica's en varens. Aan weerskanten, op d'e deel waren de' met stroo gevulde kribben aangebracht, zestien in 't geheel; terwijl boven nog een allerleukste slaapzaal was getimmerd I voor do acht oudste meisjes. De kribboo' werden aan 't oog onttrokken door de' lange kleea'ingstukken zooala regenmanteli en capes, die een plaatsje kregen aan dej balken, die in de lengte van de eeteaal liepen. i Aan de deel grenst d'e eigenlijke woning bestaande uit groote keuken en twee kleine^ kamers. De keuken deed overdag als zoo-! danig dienst, en 's avonds was het de ge-' zelsckapskamer voor de leidsters. Op zij van 't huis stond de vlaggenstok met de vrooLijk wapperende vlag; voor de meisjes een aardig herkenningsteeken op haar dagelijksche wandeltooiiten. In 't kamp heerschte de meest opgewek te stemming, niettegenstaande het weer niet altijd meewerkte. 's Ochtends om 7 uur werd reveille geblazen. Om 8 uur ontbijt, bestaande uit brood met melkchocolade, klaarge-' maakt doo-* een A an cle dames-leidsters en de huishoudgroep (iederen dag een ploeg van A. meisjes). Om half één middageten, life staande uit aardappelen vleesch cn groenten (alles bijeen in bussen) afgewis seld door een voedzame soep en panne koeken. Om 1 uur thee met beschuitjes of ca- kes. Om 7 uur avondeten, bestaande sneeuw. Na eenige minuten van volkomen stilzwijgen begon hij dus: „Herken je mij baasje?" „Karei de Zwart, niet waar? Wat is er van uw dienst?" „Wel vooreerst, heb je niet een glas wijn voor mij „Met genoegen", antwoordde Jan Sa-ve en kwam onmiddellijk met een kruikje heerlij ken wijn. terug. De zonderlinge bergbewoner dronk twee glazen wijn achter elkaar en sprak daarna zoo nonchalant mogelijk: „Ik kom je een zeer aannemelijk voor stel doen." „Kom aan," antwoordde Jan, die intus schen wel een beetje achterdócht kfeeg. „WD je honderd H.L. graan van mij koo- pen?" „Ik koop geen graan, ik maal het alleen." „Jawel, dat weet ik ook wel. Maar jij bent natuurlijk veel beter dan ik in de ge legenheid om het aan een van je klauten te verkoopen, ik heb zoo geen kennissen onder de bakkers." „Maar ik drijf geen handel. Daar heb ik het recht niet toe." „Het recht.... het recht... wel als je dat niet hebt, dan neem je het eenvoudig en daarmede uit." „U houdt er eigenaardige stelregels op na." Jan moest nu verder niets meer hebben van Karei de Zwart cn ha-d hem met ge noegen de deur uitgekeken, maar de man zat behaaglijk bij bet vuur en het had er niet veel \an, of hij van plan was zijn bee- ncn al op te nemen. „Ja vindt- je niet Het is anders een voordeelig aanbod, dat- ik je doe, je kant het koren voor de helft van den prijs krij gen. Nu, belooft dat dan geen aardige winst?" Jan Save keek verwonderd op. „Dat vat ik niet, voor de helft van den prijs? Yerklaar u dat eens nader! Yerlicst u er dan de helft op?" „Ik verlies niets; ik win er natuurlijk ook op, het is graan, dat ik over de grens gesmokkeld heb en waar ik dus nieb de enorm hoog© inkomende rechten voor te be talen heb gehad." „Maar dat is een diefstal", riep Jan, gloeiend van verontwaardiging. Karei Zwart vloog op van zijn stoel. „Een diefstal Ed ten boste van wien en van wat? Yan den koning soms?... Die is rijk genoeg, dus daar behoef jij je heusch niet bezwaar over te voelen. Nu, hoe staat het er mee wil je of wili je niet?" „Welneen, ik dank er niet over, ik hoop intusschen niet, dat je mij kwalijk neemt, hè? Maar dat kan ik niet en dat doe ik niet ook »jNu, je moet heb zelf weten man, ver standig is het anders niet, je gooit je eigen glazen in, op de makkelijkste manier had je zoo een vijftig gulden kunnen verdienen, maar wat mij aangaat, voor jou een ander, ik zal er heusch wel genoeg liefhebbers voor vinden, daar maak ik mij geen oogenblik ongerust over." Jan Save zat er wel een beetje mee in, dat hij zoo bout weg gesproken had van een „diefstal" tegenover dien grooten, ruwen inan. die hem wel maken en breken kon. Om dus eenigszins een pleister op de wonde te léggen vroeg hij: „nog een glas wijn op de valreep, Karei „Wel ja, op de gezondheid baas! Kwa lijk nemen, daar doe ik niet aan, dat weet je wel, dus je hoeft je niets ongerust te maken, maar verstandig is het niet van je, dat moet ik je toch nog even zeggen." (Wordt vervolgpd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12