keiijker. Eén mijner kennissen, die een
steen uiltje had gefokt, dat afkomstig was
uit een hollen wilg in de uiterwaarden van
den IJsel, liet het dier, toen het groot was,
vrij. In de nabijheid van het huis bleef het
suffen, doch toen de a.vond aanbrak, vloog
het weg. Den volgenden morgen zat het
echter op zijn oude plaats weer op zolder.
En zoo ging het vervolgens bijna een jaar.
's Avonds vloog het uit, overdag logeerde
het op dezelfde plaats, waar het was groot
gebracht. In het voorjaar van het volgen--
de jaar bleef het voorgoed weg. Waarschijn
lijk zal hij met een zijner vrouwelijke ken
nissen wel weer een hollen wilg hebben op
gescharreld.
De gehechtheid aan het eenmaal dbor
hen bewoonde gebied bleek mdj voor kor
ten tijd nog. De bij het artikel böhoo-
rien.de foto toont twee jonge kerkuilen
in een vervallen schoorsteen op een bui
ten onder den rook van Amsterdam. Her
haalde malen was de opzichter 's nachts
uit zijn slaap gewekt door het zonderling
klinkend geschreeuw der ouden, aJs zij
met hun buit uit het nabijgelegen weiland
naar het nest vlogeiLDikwijls wa-a hij er
getuige van geweest, hoe de uilen, als zuj
bij schemering reeds ter jacht togen, de
schrik van de gansche vogelwereld op het
buiten bleken te zijn, want schreeuwende
vervolgden de andere vogels, als lijsters,
merels, meezen, enz., de nachtelijke zwer
vers.
Geen wonder dus, dat de opzichter een
goed werk meende te verrichten, in het
belang der zangvogels, door het uilennest
uit te lialen. Hij zette de jongen in eeo
kooi in het gras. 's Nachts zochten de
ouden hen o-p en brachten onder klagend
gek rij sch hun jongen het onontbeerlijk
voedsel: muizen. Zij zagen echter geen
kans hun prooi door de tralies te werken
en legden de muizen dus tegen de tralies
aan. 's Morgens lagen cr 12 stuks op het
gras. Hekent men nu, dat zij voor eigen
onderhoud ook 12 muizen r odig hadden,
dan ruimt zoo'n uilenpaar 24 stuks eiken
nacht op. Een niet gering aantal in een
tijd, dat het gras en de te velde staande
gewassen het meest van die knaagdieren
te lijden hebben. Toen onze opzichter dat
zag, had hij spijt van zijn daad, te meer,
daar hij niet alleen de jongen had wegge
nomen, maar de ouden des daags voort
durend had verjaagd uit den hollen boom,
waarin zij het leed over den nestroof
trachten te vergeten. Het verjagen moe
de, hadden de dieren ten slotte het buiten
verlaten. De opzichter, die de jongen nog
trachtte groot te fokken, wierp ;s avonds
mussohen en paa-rdenvleesch in de kooi,
welk voedsel door de uilskuikens nacht»
genuttigd werd.
Hieruit blijkt, dat jonge uilen niet uror
hun ouders behoeven „gevoerd" te wor-
o'en, mavr dat zij het voedsel zelf tot zich
nemen, als het siec-hts onder hun bereik
is, evenals de jonge eenden- of kippenkui-
kens. De naam uils,,kuiken" is dus wel
gepast. Ook door het dichte, witte dons,
waarmee het geheele lichaam bedekt is,
vertooncn ze veel overeenkomst met de
kuikens in engeren zin. Volwassen werden
zij echter niet. Na ruim een week stier
ven zij, naar mijn meening uit gebrek!
aan muizenvleesch, want als jongen heb
ik reeds opgemerkt, dat ;en, die van
muizen verstoken blijven, ten dcode ge
doemd zijn. Zoo was dan de geheele uilen-
familie van buiten verdwenen, toen met
het zachte weer van Februari, ae oude
slaapstee, de holle kastanje,, weer be
woond werd doorde zoo .wreed ver
volgde kerkuilen, terwijl zij in het sche
merdonker in.de laatste dagen weer her
haaldelijk den vervallen schoorsteen in-
specteeren, blijkbaar met het doel daar
in een aantal jongen groot te brengen.
Nieuwe klanteu voor den goudsmid,
Dat zijn de zuigelingen, die tegenwoordig
volgens de hoe langer hoe meer ingang vin
dende mode, veel bijouterieën moeten dra
gen.
Men kan er iets dégoutants in vinden, dat
bet pasgeboren kind reeds wordt overgele
verd aan de ijdelheid van een sieraad; men
kan het betreuren, dat de kleine vingertjes
reeds ringen moeten dragen, de oor en reeds
worden doorboord voor oorringen wij,
goudsmeden, hebben het feit van deze op
levende mode te constateeren om er ons op
in te richten. Bepaalde men zich vroeger
bij collier en armbandjes van roode of
blauwe koralen, tegenwoordig deze mo
de is van Engelschen oorsprong heeft
men ook allerlei andere sieraden. Dat van
de babyspeld min of meer eén sieraad
wordt gemaakt, is begrijpelijk. Dit is een
voorwerp, bij het toilet van baby noodza
kelijk; het is een gebruiksvoorwerp, dat
recht heeft op een aangenamen vorm, op
een artistieke uitvoering. Doch het zdjn
thans ook vingerringen, waarbij, naar
men zegt, nog geen verlovingsringen
oorringen, colliers met medaillons er aan,
armbandjes met hangers, enz. Alles zeer
klein en popperig, maar desalniettemin
kostbaar. Ook in het zeer jonge kind is de
raensch reeds in staat zijn rijkdom te de-
monstreeren. („Ons Maandblad").
RECEPT,
Ingemaakte paling.
Men snijdt den. paling aan moot en en
wascht deze zorgvuldig af; zet hen ver
volgeus, met zout bestrooid, één nacht cp
een koele plaats. Den volgenden dag
schikt men de mooten recht op in een
Keülschen pot of inmaakflesch (niet te los)
Tussehen de lagen legt men Spaansche
peper (zonder ue pitten), peperkorrels,
laurierbladen, foelie en dragon. Vervol
gens vult men pot of flesch met kouden
azijn en laat hem au bain Marie koken,
totdat ö'e paling gaar is. Onder het koken
legt men een passend schoteltje of deksel
op pot of flesch. Als de paling koud' 33 ge-
geworden, sluite ij n de flesch met een
blaas of perkamentpapier.
STOFGtOUD.
Een volk wordt niet oud, niet verstan
dig; een volk blijft altijd kinderlijk.
G o et h e.
In alle bijgeloof volgen v irstanóige
meDschee de dwaze.
B a c o.
Enthusiast gehoor.
,,Ach, wat was dat mooi wat u daar het
laatst speelde 1" riep een dame uit het ge
zelschap den voordragenden virtuoos, ge
heel onder den indruk, toe, nadat zij van
te voren een beetje gedommeld had. „U
heeft mij tot tranen toe geroerd. Was dat
een eigen compositie?"
„Neen," antwoordde de verbaasde kun
stenaar, „ik moet nog beginnen met spe
len, ik heb pas een nieuwe snaar op mijn
viool gezet."
Ietwa tander s.
De Baron: ,jZeg, chauffeur, hoe komt
die band weer stuk
Chauffeur: ,,Ik reed over een melk-
flesch."
De Baron: „Zag je die dan niet liggen?"
Chauffeur: „Neen, Baron, een jongen had
hem onder zijn jas 1"
Teweinig vooreenbacterie.
Een onderwijzer komt bij den ontvanger
zijn salaris ontvangen. De ontvanger maakt
zijn verontschuldigingen, dat de bankbiljet
ten zoo vuil zijn:
„Ik hoop, dat u niet bang bent voor bae
terièn.
„Och wat, bacteriën! Ik heb zoo weinig
salaris, dat een bacterie daarvan zelfs niet
kan leven
Eén hoof d.
Elk huishouden behoort slecht» één hooft
te hebben," zei de redenaar met klem.
„Da'» waar," antwoordde een toehoorde
met bezorgd gelaat.
„U bent het met mij eens?" riep de spreJ
ker.
„Dat ben ik", zei de bezorgde man, „ik'
heb juist de hoeden van mijn zeven dochten
betaald 1"
Monocle.
Frits: „Pa, die luitenant, die boven one
woont, schijnt ook erg arm te ajal"
Pa: „Zoo, mijn jongen, waarom denk je,
dat?"
Frits: „Wel, pa, omdat hij maar een hal
ven bril op beeft!"
Reclame in het dor p.
De groote artiste bad in het dorp het,
bekende, uit het Engelsch vertaalde ge
dicht „De Dorpssmia" opgezegd.
Men riep bis.
Juist maakte de groóte artiste ach ge
reed om aan het verzoek te voldoen, toea
zij ineens een ruwe hand op haar blootèn
arm voelt.
Zij draait zich om èh staat têgeiKxveï
een reus van een kerel, die er moeilijk
het volgende uitbrengt:
„Juffrouw, die smid, waar u het zoo
even over hadt, dat ben ik. En nu wilde
ik zoo graag, dat u zoo dadelijk in het
gedicht ook eens wilde zeggen, dat ik-
fietsen verhuur."
Een kwaad geweten.
De uitgever van een krant had een
partij suiker gekocht, die met fijn wit
zand vervalscht was. In het eerst volgen
de blad drukte hij het qolgendr
„Ik 1 eb \an een w'n elier lier ter plaat
se een hoeveelheid' suiker gekocht; waar
bij minstens een halfpond wjt zantj was.
Als deze me niet binnen 2 dagen 7 pond
goeie suiker stuurt-, zcl ik zijn pu-
blicèeren."
Den volgenden dag kreeg bij van 5 win
keliers 7 pond beste suiker toegezonden*
Ongeoorloofd.
Klein ventje (dat er juist getuige van
was, dat zyn moeder de meid den
dienst opzei, omdat zij- den vorigen avond
te laat thuis was gekomen)
„Maatje, dat was erg stout van Marie'
om zoo laat thuis te komen, hè, maatje?"
De moeder (verontwaardigd): „Ja, Ka-
reltje, en heel onbeschaamd. Maar ik tal
dat schepsel niet lang meer in huis heb
ben V'
Kleine ventje: „En wanneer stuurt ft
Paatje weg?"
Per ongeluk.
Kellner: „U wenscht'?"'
Gast: „Ik had al eenmaal gebeld, vóór
je kwam."
Kellner: „Nee u mij niét kwalijk, me
neer. Wat was er van uw dienst?"
Gaat: „Ik wou je alleen zeggen,
dat ik den eersteD keer per ongeluk ge
scheld heb!"
Omsob rijving.
Gids: „Kijkt, dames en heeren, alles
wak gij daar ziet is de streek, en al
les wat er om hee:i ligt de omstreek."
Begrijpelijke bescheiden
heid.
„Elly, je bent steeds door een ring van.
mannen omgeven
„Ja, inaar een ring van één man was
me heel wat liever
Geen reden.
„Mama'(bij vreemden aan tafel): „Her"
is niet net-je6, Bob, om met je lippen te
smakken als je eet. Thuis doe je 't nooit.'
BobOmdat er nooit iets is om van te
smakken 1"