jfc o. ï6ï®ö« LEÏ35SCH DAGBLAD, Vrijdag 25 October. Tweede Blad. Anno 1912. Buitenlandseh Overzicht. I Uit Spala, waar het Russisch Hof ver blijft, wordt geseind, dat de k r o o n- ,|Tto r i n s een betrekkelijk goeden nacht heeft gehad. De pijn was niet hevig. Tweede Kamer. FEUILLETON. In Hotkringen. Fg uit Warschau is een specialist ontboden, 'die met de hofartsen zal beraadslagen over het doen van een operatie. Dit is beslist Koodzakelijk, want men dient'de etter af te tappen bij den jeugdigen patiënt. I Het congres voor debestrij ding van den handel in blanke slavin nen te Brussel gehouden, is thans geslo- ,n. In de laatste zitting heeft het congres jsloten om op de agenda van het volgende congres, dat, zooals men weet, te Londen gal worden gehouden, het vormen van af- deelingen in de Balkanstaten te plaatsen. In Noorwegen zit men midden in de pret 'der verkiezingen. Bij de verkiezingen voor het Storting zijn 15 aanhangers van de verbonden rechterzijde en de vrijzinnige linkerzijde, 38 aanhangers van de geconsoli- fdeerde (radicale) linkerzijde, en 8 sociaal democraten gekozen. Er moeten 81 herkie zingen plaats hebben. De geconsolideerde linkerzijde heeft op 'de verbonden rechterzijde en vrijzinnige kerzijde 8 zetels veroverd. De „Figaro"-correspondent te Rome itneldt, dat uit Benghazi en Tripolis v r ij gunstige berichten komen over den indruk, welken de tijding betreffende den gesloten vrede gemaakt heeft op de bevol king. Men had een oogenblik gevreesd, dat de Turksche troepen onwillig zouden blij ken, het ontvangen bevel om de provincies te ontruimen op te volgen. Vooral de offi cieren zijn echter zeer verlangend uit Lybië weg te komen, ten einde hun krachten el ders, waar deze meer noodig zijn, te wijden aan de verdediging van het vaderland. Het aantal geregelde Turksche troepen in Lybië, dat nu vrij komt, wordt geschat op 3000 man. Over de houding der Arabieren heeft men nog geen besliste aanwijzingen, doch men veronderstelt, dat zij zich, zoo dat de Tur ken maar eenmaal verdwenen zijn, spoedig naar den veranderden toestand van zaken zullen schikken. Zeven bekende mannen hebben in een mar nifest verklaard, dat zij vroeger tegenstan ders van HomeRulein Ierland wa ren en zich dan ook tegen Gladstone's voor stellen hebben verzet, maar nu bekeerd zijn tot de overtuiging, dat alleen door zelfbe stuur eon bevredigende oplossing van de Iersche moeilijkheden te verkrijgen is en "dat het aanhangige wetsontwerp naar enkelen van het zevental willen, hier en daar belangrijk gewijzigd daartoe een goeden weg wijst. De zeven wijzen zijnde schrijvers Conan. Doyle en Joseph Hocking, de rechtsgeleerden Edward Jenks en Sir Frederick Pollock, Lord Piriie, het hoofd van de groote werf van Harland and Wolff te Belfast, Sir W. Ridgeway, onder-minis- ter van Ierland toen Balfour minister was, en Mosley, een advocaat en in 1885 conser vatief candidaat voor het Parlement. In Engeland blijft toch steeds de vrees voor Duitschland. Wan trouwen tegen onze oostelijke nabuur kan men toch maar niet van zich afzetten. Lord Roberts heeft op dien grond nu de algemeene dienstplicht verdedigd. In een rede, die de oude generaal hield voor de „Yereeniging voor den Dienstplicht" zei hij„Terwijl Bright en Oobden vrede pre dikten, bereidde Duitschlaoid zijn leger en sloeg toe, zoodra het klaar was, en Frank rijk werd verpletterd. Zoo had Pruisen reeds met Oostenrijk gedaan. ,,En nu, in het jaar 1912, net als in 1866 en net als 'm ■1870, zal het oorlog zijn zoodra de Duitsche land- en zeemacht, door haar meetrderheid op elk punt, zoo zeker van de overwinning zijn als iets door menschelijke berekening zeker kan worden gemaakt. Duitschland slaat toe als Duitaehlands uur heeft geela/- gen. Dat is van ouds de politiek van Düitschlands ministerie van buitenlandsehe zaken." Het Engelsche leger heeft op het oogen blik naar Seely, de minister van oorlog, in het Lagerhuis mededeelde 33 vlieg tuigen en 97 bestuurders (loodsen, zei de minister). In de afdeeling luchtvaart doen 123 officieren en manschappen dienst. Invaliditeits- en Ouderdoms- erzekering. De heer P a t ij n noemde in de zitting van gisteren pis afzonderlijke onoverkome lijke grieven tegen het wetsontwerphet ontbreken van een Rijkstoeslag op de rente en het ontbreken van weduwenTente. "Wat dit laatste betreft blijft spreker als nog hopen, al is die hoop misschien naïef, dat ten slotte nog enkele leden der rech terzijde zich bij de linkerzijde zullen aan sluiten, om te voorkomen, dat dit groote en stuitende onrecht gepleegd wordt. "Want een schreeuwend onrecht zal het steeds blij ven om onverzorgd te laten de weduwe van hem, die zoo langen tijd de van zijn loon afgehouden premie betaald heeft. Spreker schetst het zielelijden van een ar bei dear, die op zijn sterfbed moet tobben over het lot van de vrouw, die hij achterlaat en die zijn trouwe steuli geweest is in het leven en in de gezinsverzorging. Ons volk, dat man en vrouw als één beschouwt, zal dit onrecht diep voelen. "Waarom hielr te lande bezwaar tegen wat bij pndere natiën geen bezwaar blijkt? De bij het ontwerp toegestane weezenrentc is geen equivalent voor spreker, die overigens weezenrento naast weduwenrente voorstaat. Spreker begrijpt in deze den Minister niet, die er toch naar streeft verzachting van den socialen strijd aan te brengen. Door dit onrecht zal die strijd integendeel ver scherpt worden. Spreker critiseerde het als onverstandig staatk\u*iig beleid, als men twintig jaar lang 'tÊSn arbeiders een ouderdomsverzekering heeft voorgespiegeld, ten slotte komt met een wet, geënt op een verouderde Duitsche wetgeving, maar daarbij nog zoo besnoeid, dat er van de resultaten dier wetgeving niets overblijft. En zulks op een tijdstip, dat een uitstekende Engelsche wet die Duit sche wetgeving geheel in de schaduw stelt. Spreker, die zich verder 'in hoofdzaak kan vereenigen met de rede van den heer De Jong (Hoorn) tegen het wetsontwerp, maakt nog eenige kantteekeningen, waarbij hij den he?r Treub bestrijdt in diens betoog tegen Staats- pensionneering, van welke spreker een over tuigd voorstander is op 'drieledigén grond: in de eerste plaats, omdat het algemeen be lang eischt om tien duizenden bij tien dui zenden ouden van dagen te helpen, zonder dat men ze krenkt eu zonder bevoordeeling van een bepaalde klasse, de loonarbeiders; vervolgens omdat Staatspensionne^ring niet alleen niet in strijd is met de Christelijke moraal, maar veeleer uit die moraal voort vloeit; eindelijk, omdat de beweging van St'aatspensionneering in ens land zulk oen omvang heeft genomen en tot zulk oen krach tige beweging is aangegroeid, dat het uit staatkundig oogpunt een groote fout zou zijn er geen aandacht aan te wijden. Het lean spreker niet schelen of men Staatspen- sionnoering armenzorg noemt of niet, als men er maar niet een vernederd karakter op legt. Besloten werd Vrijdagnamiddag kwart over vieren eenige kleine wetsontwerpen in openbare behandeling af te doen. Na de pauze zette de heer P a tij n zijn verdediging van Staatspensionneering, en weerlegging van de argumenten daartegen voort. Spreker keerde zich daarbij tegen het argument van politiek bederf, door den heer Aalberse aangevoerd; een dood doener, welke tegen elk product van wet geving, vooral van belastingwetgeving, kan worden aangevoerd. Het amendement-Aal- berse, dezer dagen bekend geworden en strekkende om voor de lagere loonen een hoogere premie door de werkgevers te lar ten betalen, ia eerst reoht geschikt voor politieke slimmelingen, om er mee den boer op te gaan. Maar al die vrees voor politiek bederf acht spreker denkbeeldig, omdat hij nog steeds vertrouwt op den nuchteren, practischen zin van ons volk. Vervolgens ging spreker uitvoerig de financieele -zijde van het vraagstuk na en kwam daarbij tot de conclusie, dat bij een wetgeving, overeenkomende met Engeland, voor ons land zou noodig zijn 19 millioen 4 ton; waar echter de levensstandaard in Engeland hooger is, zou men hier met een ietwat lagere uitkeering kunnen volstaan (f 2.50 in plaats van vijf stellingen) en zou den de kosten te stellen zijn op 16 millioen 8 ton (met inbegrip der administratiekos ten; met uitsluiting der bedeelden zou men er komen met 14 millioen en gebaseerd op het Deensche stelsel komt spr. op circa 10 millioen kosten voor ons land). Hierna zet spr. met verschillende .bereke ningen uiteen, dat wij die kosten gemak kelijk kunnen dragen wegens de groote vermeerdering van het nationale inkomen uit het bezit en uit arbeid. In de volgende tien jaren zal, voorspelt spr., die toene ming nog^ veel grooter zijn. Niemand zal ontkennen, dat wij een tijdvak van onge- kenden voorspoed beleven en wij eenvoudig bezig zijn rijk te worden, en in dat licht beschouwd, vraagt spr. hoe men moet denken over de poging van de Regeering om ons tarief van invoerrechten te ver hoog en. Dat gaat de perken van het men- schelijk verstand te buiten. Spr. eindigde met een woord tot de coalitie. Het iö niet twijfelachtig, dat het wetsontwerp zal worden aangenomen. Dat cal wel moeten, want het is voor de rech terzijde onmogelijk oiu na 5^ jaar met lee- ge handen by de kiezers te komen. Het heet thans voor rechts: ooren toe, oogen toe, mond toe, niet denken, alleen maar stemmen. Maar de rechterzijde make zich niet de illusie, dat de strijd voor Staats pensionneering zal worden opgegeven, en spreker voelt daarbij aan zijn zijde niet alleen zijn naaste politieke geestverwan ten, maar de overgroote meerderheid van de vrijzinnigen in ons land. De heer Bos zette uiteen, dat hij geen principieel tegenstander van het ontwerp is; dat hij echter, gelijk iedereen ter lin kerzijde wel moet doen, moet verwerpen wegens de financieele gevolgen, namelijk dat de kosten uit tariefsherziening moeten komen. Spreker bestrijdt het argument, dat door de regeling van het ontwerp de zwakke zal betalen voor den 6terke. Elk aangaan toch van een verzekeringscontract is het koopen van een kans op uitkeering. De voordeelen staan dus voor iedereen gelijk. En van dit beginsel vertoont het wetsont werp geen afwijking. Spreker i6 het eens met den heer Van Idsinga, dat het ontwerp een stuk Staatspensionneering bevat. Spreker verdedigt uitvoerig het stelsel van verplichte verzekering, eensdeels in het belang van de samenwerking van werk gevers en werknemers, anderdeels in het belang van de ontwikkeling van de eigen kracht van het volk. Spreker erkent daar na, dat het Duitsohe stelsel omslachtig is, maar het goede element bevat, dat het een stelsel van „self-help" is. Immers, de Staat draagt slechts 6 pGt. bij en de be langhebbenden regelen hun eigen zaken'. Niet-echter geschiedt dit-in het onderhavi ge ontwerp, waarin van zelfbestuur geen sprake is. Ook mist hef stelsel van het ont werp groote ©ooiaal-opvoedkundige voor deelen. En wat de bijdrage van den Staat betreft, schetst spr. het als een groot on recht om gedurende 75 jaar 10 millioen voor een bepaalde klasse beschikbaar té stellen. Dat geld is volstrekt echter niet noodig om de verzekering aan den gang te brengen. Spreker zet vervolgens uiteen, dat dat geld niet goed besteed, wordt, want dat de Staat in de tijdien, dat de loonen het hoogst zijn, den hoogsten bijslag geeft, en buiten dien wordt de bijslag voor het grootste ge deelte aan jongeren gegeven, terwijl de ouden van dagen, waar het hier toch het meeste om gaat, het kleinste gedeelte krijgen. Avondvergadering. Jhr. mr. De Geer fcani het voorzitter schap waar. De heer Bos zet *nog eens uiteen, dat het geven van een bijslag aan tal van men- schen op een leeftijd, waarop zij het best voer eigen pensioen kunnen zorgen (20 tot 30 en 30 tot 40 jaar), een grove onbillijk heid is tegenover allen, die daarin hebben bijgedragen en wier positie niet beter is dan dé begiftigden, vooral waAr de Regee ring de middelen wil halen uit het tarief van invoerrechten, ten gevolge waarvan de arbeidsgelegenheid eer zal verminderen dan vei meerderen. Sprekers bezwaar is, dat de Staatsbijdrage van 10 millioen alleen aan één klasse ten goede komt. Gver Staatspensionneering sprekende, zeade spr., dat met een verplichte verzekering in bureaucratische richting spreker en de zijnen zich niet kunnen vereenigen. Een goede or ganisatie is allereerst nocdig, waardoor dé ziekteverzekering behoorde voorop te gaan met zelfbestuur door de krachten uit het volk zelf. En dau heeft spreker tegen bij dragen tot steun van deze verzekering geen bezwaar. Spr. sluit zich aan bij den heer Patijn in diens beschouwing over den toe- nemenden rijkdom van ons land. Maar men heeft ook te rekenen met do toenemende uit gaven in de verschillende takken van Staats beheer. Met den heer Tydeman verzet spreker zich tegen tariefsverhooging. De heer Nolens zet zijn standpunt uit een, dat gedeeld wordt door zijn naaste geest verwanten zonder uitzondering, wat het ver wijt van overijling aangaat. Spreker betwist, I dat de tijd tusschen vaststelling van het j verslag en de openbare beraadslaging te kort zou zijn. Wat den voorrang aangaat van de ziekte- of invaliditeitswet, het ligt voor de hand, dat voorgaat wat in de oogen der voorstanders het billijkste is en daarbij mag rekening gehouden worden met de algemeene verkiezingen. Wat de kwestie der rechtsgronden betreft, tegenover de rechten van den een staan plichten van den ander, ook van de over heid. De weg der verzekering is de beste; ware het doel langs vrijwillige verzekering te bereiken, dat zou neg beter zijn, maar be perking der vrijheid is noodig in het geor ganiseerde maatschappelijk leven, wanneer dit in het algemeen belang, niet alleen in het belang der betrokken groepen is. Wat de Staatspensionneering aangaat, sluit spr. zich aan bij wat daartegen is aange voerd, o. a. door den heer Treubhet is en blijft een stelsel van armenzorg en bedee ling. Er zou misschien een oogenblik kun nen komen, dat men daartoe moet over gaan, maar dan alleen in de uiterste nood zakelijkheid, daarvoor is echter thans geen reden. Wel neemt de beweging voor Staats pensionneering toe, maar dit zegt weinig, cn met die toeneming is het niet erg. Het stelsel van deze wet is uitvoerbaar zonder Staatsbijdrage, maar in verband met de methode, waarop men deze zaak wil invoeren, zal een Staatsbijdrage noodig zijn. Spr. verdedigde het bij deze wet gevolg de systeem tegenover de critiek, daarop uit gebracht, en herinnerde pan peroraties, die gehoord zijn en welke sloegen als oen tang op een varken. Men krijgt wel eens den indruk, alsof men tegenover de rechterzijde alle3 geoorloofd acht. Al is dit ontwerp niet volmaakt, spr. zegt uit volle overtui ging zijn stem er aan te kunnen geven, i De heer Troelstra herinnerde ér aAn, dat hier weinig gesproken is over het re- geeringsstelsel, maar veel over het tegen overgestelde, cok doo(r de voorstanders van het re geering ss telselen dat de hoer Tyde man, een der meest bezadigde leden dezer Kamer zei, nooit zioh bij deze Wet te zul len neerleggen en zoo mogelijk mee ba zul: len helpen aan intrekking er van. De Minister is bovendien met dit ontwerp te laat. De behandeling is veel te overhaast. Daarom is het volstrekt niet zeker of deze Wet zal worden uitgevoerd, Er zullen jaren moeten verloopen, eer deze wet in werking kan tre den. Daarom zal hét geen oponthoud geven, wanneer een volgende Regeering met een an dere regeling komt en deze wet intrekt. Spreker is overtuigd, dat deze Minister het beste wil voor de arbeiders. De socia listen, dié hem vaak steunden, hadden dit ook nu gaarne gedaan, maar daarvoor ia het te laat. 's Ministers ontwerp kan om de kwestie, die om voorziening roept, gteen op lossing zijn; maar is een hinderpaal op den weg naar een oplossing. Spreker constateerde verder, dat er bij de linksché partijen een sterke verandering van meening is ten aanzien van de Staatspen sionneering, hetgeen van meer belang wordt in Verband met de verkiezingsplannen en de politieke beteekenis, die aan deze veran derde houding is toe te kennen. De gewijzigdq houding ter linkerzijde spreekt reeds op zich zelf boekdeelen. Vervolgens de bezwaren tegen Staatspen sionneering bestrijdende, stelde spr. daarte genover, dat de beginselen der rechterzijde een goede regeling van maatschappelijke toe standen zoo dikwijls verhinderen, en wat aan gaat de rechtsgronden, betwistte hij den heer Rutgers, dat i. socialisten op grond der meer-waarde-theorie zouden moeten komen tob' verplichte verzekering. Tn economisohen zin; moet men tot de Staatspensionneering ko- mön, al zou men tok tot verplichte Ver zekering kunnen komen. Ten slotte betoogde spr. mog, dat hij en de zijnen niet in te genspraak zijn met hun buitenlandsché par- tijgenooten. Heden zou de heer Troelstra zijn rede voortzetten. Uit dé berekening van den heer Patijn ter beantwoording van de vraag of de Ne derlands che welvaart de oplegging van een last als Staatspensionneering zonder daar mee gespaard gaande tarief herziening, lijden kan, bleek, dat het nationaal vermogen in de jaren van 1900 tot 1910 is toegenomen met 1367 millioen, d. i. meer dan het gé- heele bedrag van onze Staatsschuld. En dat het jaarlijksche nationaal inkomen in dat zelfde tijdvak is toegenomen met 87 millioen uit bezit en 228 uit arbeid, te zarnen met driehonderd vijftien millioen. Onder de tien, gekozen jaren vallen ook 1907 en 1908, gedu rende welke Nederland zijn deel in de alge meene economische depressie mede te dragen heeft gehad. Er niet onder vallen de bui tengewoon gunstige jaren 1911 en het loo- pende. Dit beduidt een accres van het na tionaal inkomen van 43 pCt., terwijl de bevolking met 14 pCt. toenam. Vredespaleis. De Regeering van Ohili zal tot de versie- ring van het Vredespaleis bijdragen door het schenken van een allegorische kunst groep in brons. Zij is vervaardigd door de (JhileensShe beelhouwere6 mevr. Rebecca Matte de Iniguez. Uit de diainantny verheid. Over een terugslag van den Balkan-oor log op de diamant-induBtrie schrijft het Weekblad van den A. N. D.-B." het vol-i gende Het schijnt inderdaad mogelijk te zijn, dat onze roosj esb ranch e door den Balkan oorlog zal getroffen worden. Zekerheid' daaromtrent is er echter niet. En de fa bricage van fijne roosjes, die hier hoofd zaak is, zal wel ongerept blijven. De werke- loozenoijfers van de vakgroepen zullen in de eerstkomende weken wel doen zien hoe het er mee staat. Intusschen zal Antwerpen door den oorlog wel zwaarder getroffen worden dan wij. Want briljanten worden aan oostelijk Euro pa voornamelijk door Antwerpen geleverd Natuurlijk zal de oorlogstoestand en de on zekerheid, die er het gevolg van is, n>< nalaten een ongunstigen invloed op 0H2 markt te oefenen. Maar heel erg zal d niet zijn, tenzij de oorlog niet tot de i- kanstaten beperkt blijft. Het „Weekblad van den A. N. D.-B. maakt voorts melding van een door Ant werpenaren en Anisterdammcrs gevormd syndicaat bot het instellen van een onder zoek naar de diamanthoudende gronden, welke in Australië ontdekt zouden zijn. Men is begonnen met er enkele deskundigen heen te zenden, die van hun bevindingen over eenigen tijd rapport zullen uitbrengen. Deze zaak houdt verband, aldus het „Weekblad", met de concessies, waarover, naar de dagbladen onlangs vermeldden, de heer M. Ailion zou beschikken. Van Lon- denaohen kant is evenzeer een onderzoek in Australië begonnen. Daarbij zouden eenige „outside"-ruwhandel'aars betrokken zijn. Of het dezelfde terreinen betreft ala waarop eerstbedoelde combinatie refleo- teert, is ons onbekend. 72) XXXIV. „M o n a r o h,#. Een paar minuten daarna had hij d"? yoornaamste herberg der stad bereikt- „l'Auberge des Trois Matelot©", vlak over de ruw-houten pier. Gaston dacht dad"!ijk dat men uit het venster er van een prach tig uitzicht moest hebben over de rivier en het Kanaal in de verte. Hij reed de poort in. Het was een laag huis van één verdieping; het was geheel uit hout opgetrokken en gebouwd om een binnenplein, waar de slijk even hoog lag als in de andere straten van Havre. Tegen over de poort bevonden zich een paar pri mitieve stallen, en aan Gastons rechter hand een paar even primitieve open schu ren; de twee andere kanten werden inge nomen door het hoofdgebouw, waar ver scheiden deuren uitkwamen op een over dekte veranda met een stoep er voor. Een er moe uitziende knecht met een blauwe blouse en groote houten klompen aan, waar aan den kant der hielen groote bos sen stroo uitstaken, kwam langzaam nader toen Gaston stilhield. Hij scheen nergens in het bijzonder vandaan gekomen te zijn, mischien wel uit het slijk verrezen, maar hij hield de merrie niet te onhandig vast, toen de graaf afsteeg. Het volgende oogenblik kwam van uit een van de gangen onder de veranda, de waard te voorschijn, precies eender ge kleed al© de ander, behalve dat hij een opzichtig rooden doek om den hals had, terwijl een andere even rood uit rijn jas zak kwam prijken. Uit den rooden halsdoek stak een rond gezicht, zoo rood als een Normandische appel, dat vragend naar den bemodderden ridder keek, terwijl een paar kleine kralenoogen slaperig naar de onder gaande zon keken. „Zorg dat de merrie dadelijk ter deeg afgewreven wordt, geef haar dan graan te eten met een beetje brandewijn er door heen en wat water om te drinken, zij i© doodmoe," zei Gaston tegen den slaperig uitzienden knecht. „Ik kom over een kwar tier kijken of rij goed verzorgd is, en zal je met mijn zweep laten kennis maken, als dit niet het geval is." De knecht antwoordde niet en streek ook den haarlok op zijn voorhoofd niet ter zijde bij wijze van onderdanigheid. Hij gaapte even en geleidde toen met loome schreden de oververmoeide merrie naar den ruwen houten staL Gaston ging toen naar de veranda en beklom de wei nige houten treden, die naar den ingang leidden, waar nog altijd de man met het appelronde gezicht 6tond met zijn han den op zijn rug, droomerig starend naar den on verwachten bezoeker. „Zijt gij de herbergier?" vroeg Gaston kortaf. „Ja, mijnheer," antwoordde de aange sprokene beslist. „Ik heb voor dezen nacht een goede slaapkamer noodig; en een goed toebereid avondeten, zorg er dadelijk voor." Op deze korte bevelen verminderde de onverschilligheid van den herbergier een weinig, want. de bevelen gingen vergezeld van een korte, veelzeggend en zweepslag, tegen zijn rijlaars. Maar de onverschillig heid ging niet in vlugheid over, alleen maar in een soort van eigenaardig verzet, toen Gaston de treden opgeklommen was, en hem voor zijn eigen huisdeur stond aan te kijken. „Mijn huis is vol, mijnheer," begon hij. „Ik ben in dienst van den koning," stoot te Gaston er nu met boosaardig ongeduld uit, „dus niets van dien onzin, ver staat ge?" Niet alleen verstond onze waard dit, maar hij bedacht dat het maar het best was om zoo goed mogelijk te gehoorzamen. Hij ging een weinig morrend ter zijde en maakte aldus plaats voor Gaston de Stain- ville, maar hij bracht het niet tot een bui ging en heette Monsieur ook niet welkom in zijn huis. Maar Gaston was niet in een ©temming om op het brommerige humeur van dien dikken man te letten. De onvriendelijkheid van de provinciale hotel-houders was in Frankrijk spreekwoordelijk geworden; zij schenen alle gasten, die hun geld aanbrach ten als aanmatigende indringers te be schouwen en behandelden hen volgens dat idee. „Zorg onmiddellijk voor een fatsoenlijk avondmaal," hernam de Stainville nu met dat bevelende air, dat, zooals hij wist, alleen in staat was, beleefdheid te verze keren, „en stuur een meid naar mijn kamer om te zorgen dat er schoon linnen op het bed komt." Die waarschuwing was beslist noodzake lijk, te oordeelen naar de kamer waarin Gaston zich nu bevond. Het was éen bui tengewoon laag en benauwd vertrek. Voor het oogenblik zag bij niet© dan twee heel kleine venster», die hermetisch gesloten waren, terwijl door vies vuile, dikke ruiten van ruw glas een klein lichtstraaltje heen drong. Aan den linkerkant* was een deur, die klaarblijkelijk toegang gaf tot een grootere kamer waaruit de deur stond op een kier het geluid van stemmen en de benauwde lucht van sterkriekende tabak tot hem doordrong. Maar in die andere kamer was waar schijnlijk wat licht en lucht, terwijl het Gaston toescheen alsof iu dit vertrek alleen kelderbewoners en mollen konden leven en ademhalen. „Breng mijn avondeten maar in die ka mer," zei hij, terwijl hij met zijn rijzweep naar de half open deur wees, en zonder op het protest te wachten, waaraan de waard schijnbaar bezig was, liep hij er brutaal weg heen en duwde de deur heele- maal open. Het was werkelijk een heel ander vertrek dan hetgeen hij een oogenblik geleden ver laten had. De vloer was bestrooid met helder wit zand en oföchoon de lucht er be zwangerd was door den geur van diezelfde sterk riekende tabak, die Gaston al zoo had gehinderd, was het toch geen onaan gename atmosfeer, aangezien het groote venster aan den anderen kant van die lange lage kamer wijd open stond, zoodat het fri6©che zilten briesje uit het kanaal afkomstig er vrij kon binnen dringen. Gaston liep rechtstreeks naar een tafel en bank toe, die tot zijn aangname verras sing niet in gebruik was. Zij ©tonden juist in de vensterbank en hij legde alvast zijn hoed, jas en zweep op de tafel, als bewijs, dat liij 'er beslag op legde. Toen wendde hij zich weer tot den waard, die weifelend tusschen den eerbied voor iemand, die op reis was voor zaken van den Koning misschien wel een edelman en den trots van een boer, die in aanraking komt met den onwelkomen bezoeker Gaöton langzaam gevolgd was, loopend met dien eigenaardigen gang, die den ex-zeeman verraadt, terwijl er op zijn rond en kleu rig gezicht een eerbiedig doch beslist pro test te lezen was. Jean Marie Palisson wa© geboren te Ha vre; de welkome dood van een bloedver want had hem in het bezit gesteld van de drukst bezochte herberg in de stad, en tevens van een behoorlijken buidel gelds en van de beet gevulde kelders aan dien kant van Rouaan. Hij ergerde zich diep aan de verschijning van een vreemdeling te midden van de gewone bezoekers; tot dien gedistingeerden kring behoorden de gene raal, die het fort commandeerde, de mili taire gouverneur van de haven, de civiele gouverneur van de stad, de heeren com mandanten van Zijner Majesteits schepen, om niet te gewagen van M. de Maire en M. den Afgevaardigde van het Parlement van Rouaan, kortom al de notabelen en digni tarissen van de stad en van de haven. Deze heeren waren gewoon om in deze voornaamste kamer van „Les trois Mate lots" samen te komen om vijf uren; er werd dan brandewijn, punch of kruidenwijn gedronken om den wederspanningen eetlust te prikkelen voor het gebruik van een goed ©ouper. Het was een uitgemaakte zaak tusschen den waardigen Jean Marie Palis son en zijn voorname bezoekers, dat er geen vreemdelingen in dat binnenste hei ligdom zouden toegelaten worden, behalve wanneer de meerderheid er verlof toe gaf* ook was het nog nooit voorgekomen dat een vreemdeling met geweld die deur was

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 5