Het zwarte pak!
Het oude schilderij.
Dat beeft wel lets van een Sprookje.
Er was eens een kleine jongen die bar-
rrt" oets door de straten xsn r\\v; \or>'
liep, want zijn ouders waren zóó arm, cat
zij hem geen schoenen konden koopen,
Zoo ging de kleine Sullivan dus winter
en zomer barrevoets naar school en, in deal
winter zwollen zijn voeten zoo zeer ea
deden hem zoo erbarmelijk pijn, dat de
kleine jongen er een strakke uitcïrukVng
van kreeg op zijn lijdend gezichtje, ook
kon hij toen nog niet voorzien» dat bet
hem later zooveel beter zou gaan.
Maar met d'e jaren groeide uit den klei
nen Sullivan een jonge Sullivan die ijve
rig werkte en veel geld verdiende. Torn
hij nu zelfs al wat overleggen kon, gebeur
de het hem dikwijls, dat hij een schoenma
kerswinkel binnen liep en er van het wei
nige geld dat hij toen nog had een paar
schoenen kocht voor een arm kind, dat hij
ook barrevoets zag gaan.
En toen uit den jongen Sullivan ten laac-
éte nu een groote en rijke Sullivan gewor
den was, kocht hij ieder jaar van zijn vele
geld vijfduizend paar warme kinderschoe
nen voor allemaal bloots en pijnlijke
voetjes.
En weet je nu, wie die arme kleine Sul
livan was. dien wij zoo in zijn groei gc-
voTgd hebben?... De Amerikaansche miihon-
nair en Senator der Vereenigde Staten de
al en meer geziene en beminde heer Sulli
van.
Ter herinnering aan het lijden zijner kinds
heid geeft hij jaarlijks een feest, waarbij
vijf duizend kinderen o. a. op 'n paar schoe
nen getrakteerd worden. Hij deelt die ga
ven eigenhandig uit en ziet er zelf naar,
of de schoenen wel goed passen en niet
drukken of pajn doen
.Nu onlaDgs nog heeft het feest weer
plaats gehad en waren de .New-Yorkers
er dus andermaal getuigen van, hoe een
groot en aanzienlijk man zijn armelijke
jeugd niet verloochent, maar het zich een
plicht aolit, te helpen als hij helpen kan.
Mijnheer Willem Poesman Kad een heel
Jiaren dtyg gehad.
Dat overkwam Poesman wiel eens meer.
De goede man had namelijk de eigenaar
digheid, dat zijn oogen eenigszins anders
in het hoofd stonden dan bij een and-er
mensch. Wanneer. Willem Poesman met
iemand sprak wist deze nooit goed of hij
idoor Poesman werd aangezien, of niet.
Om kort te gaan, onze vriend was scheel.
Bovendien was de kleur van zijn harenj
eenigszins hoog blond, om welke reden men
hem den liefelijke» bijnaam van den y,roo-
de" gegeven had.
Wij zien het dus een schoonheid wa.s mijn-:
heer Poesman niet.
Zoolang hij zich kon: herinneren,- was
Willem door (anderen geplaagd, 't Is nu
eenmaal een leelijke kwaal van de meeste
lieden, dat zij iemand om een lichaamsge,-
brek bespotten.
Toen hij nog kind was, hoorde' hij zicK
reeds scheldwoorden naar het hoofd wer-,
pen, geen wonder dus dat Poesman schuw
en verlegen werd.
Na de school te Hebben doorloopen, trad
Willem in betrekking op het kantoor van
de Gort- en Rijst-Maatschappij. Daar hij
slipt en accuraat op zijn werk was, zijn tijd
niet verbeuzelde cn steeds op tijd kwam,
stond hij bij zijn patroons in hoog aanzien.
De andere collega's konden dit niet uit
staan en noemden Poesman een „stillen
verklikker".
Dezen dag had Willem weer bijzonder
van de plaaglust der anderen te lijden ge
had.
Men had de mouwsgaten van zijn kan-
loorjasje dichtgenaaid. Zijn penhouder met
inkt besmeerd, een speld in zijn stoel ge
stoken en ten slotte de boterhammen, die hij
voor zijn twaalf uurtje bestemd had, onder
de copieërp-ers platgediukt.
Was du§ in geen aangename stemmingj
dat Poesman dien avond het kantoor ver-,
liet.
Doch het spreekwoord zegt: ;,Na regen
komt zonneschijn."
Thuisgekomen vond Willem op zijn tafel
Cen brief liggen, die een uitnoodiging in
hield, om dien avond het feest bij te wo
nen van de voetbalvcrccniging „Trapt
raak."
In voetbalkringcn was Poesman zeer ge
zien, daar werden noch op zijn oogen, noch
op zijn haar aanmerkingen gemaakt, doch
men huldigde hem algemeen als een be
kwaam speler.
Met vreugde doorlas Poesman de uitnoo
diging. Na afloop der feestelijkheden zou
pen president voor de club gekozen moeten
worden cn Willem koesterde in stilte de
hoop, dat de keuze ditmaal op hem zou
vallen, doch op eens schoot hem te binnen
dat hij geen zwart pak bezat.
't Was een treurige toestand, alle leden
zouden natuurlijk in gekleed kostuum ver
schijnen; Poesman mocht ,dus natuurlijk
geen uitzondering maken.
Hij herinnerde zich echter, dat er twee
straten verder een winkel was, waar men
kostumes voor gelegenheden verhuurde.
Poesman ging onmiddellijk daarheen en
vond na penig zoeken cn passen, een kos
tuum, dat hij voor dien avond wel gebrui
ken kon.
Weinige minuten later verliet onze goede
vriend den winkel, gedost in een keurig
zwart pak, een hooge zijden hoed be
kroonde zijn hoofd.
Het spande wel een weinig onder de ar
men en de boel was wel een beetje nauw,
doch Willem dacht ;,'t is maar voor één
avond," en stapte welgemoed naar het
feestgebouw.
1-Iij was nauwelijks vijf minuten op weg
of het weer begon te veranderen. De regen
plaste in geweldige stroomen uit den hemel
neder en hevige wind kwam opzetten, kort
om 't was hondenweer.
Aan pen parapluie Jind Poesman niet
gedacht, 't Was dus maar het beste, om
in het portiek van een huis te schuilen,
totdat de bul .overgedreven zou zijn.
Ongelukkigerwijze echter was nergens
pen schuilplaats te ontdekken tegen wil en
dank moest Poesman zijn weg dus jvel
vprvolgen.
Druipend kwam hij in de feestzaal aan.
Er brandde in dp vestibule een kachel;
alvorens dus binnen te treden droogde
Willem eenigszins zijn natte plunje.
Eenige oogenblikken later trad een der
bestuursleden op hem toe: Mijnheer Poes
man gaat u niet met ons mee naar bin-,
nen
„O, met genoegen," antwoordde de aan
gesprokene. Beiden traden daarop de zaal
binnen. Plet bestuurslid stelde Willem aan
benige andere heeren voor. Poesman wilde
Pen beleefde buiging maken, maar te gelijk
liet zich een verdacht gekraak hooren.
In het zwarte pak, dat niet van beste
stof gemaakt was, vertoonde zich een groo
te scheur.
Poesman begreep direct' het kritieke van
zijn toestand. Wanneer een der anderen;
het ongeluk mocht bemerken, zou hij har
telijk worden uitgelachen en bespot cn
wellicht zou de presidentshamer zijn neus
voorbijgaan.
Hij wandelde' dus achteruit naar een pi-:
laar pn bleef daar stokstijf staan, gedekt
door dit nuttige steenblok.
Op'eens viel zijn oog op zijn hoed, dien
hij op een tafeltje had neergelegd. Dooi
den regen had het hoofddeksel geheel en al
zijn model verloren en geleek thans veel
op een bestuurbare luchtballon,- bovendien
waren de haren rechtop gaan staan.
Het koude angstzweet brak Poesman uit.
Als een der anderen het hoofddeksel eens
ontdekte I
Poesman was een echte ongeluksvogel,
want geen kwartier was verloopen of pen
der heeren had den hoed in de gaten.
„Van wien is die hoed?" vroeg hij la
chend, het bewuste stuk in de hoogte hou
dend.
Allen proestten het uit van pret bij het
zien van de deerniswekkende toestand,
waarin de hoed verkeerde.
„Daarmede zijn de Batavieren in Neder,
land gekomen'1! spotte gr een.
y.Als de hoed aan niemand behoort, zul-
len wij hem onder het geheels gezelschap
verdoelen," antwoordde de eerste spreker,
cn hij haalde reeds zijn zakmes te voor
schijn, om de arme hoed aan stukjes te
snijden.
Poesman klemde de tanden op elkaar.
Wanneer hij den hoed niet terugbracht,
zou hij zeker een hooge schadevergoeding
moeten betalen enWillems kas was
niet al te best voorzien.
Hij trad dus op den heer toe en zeide:
„Ik geloof dat het mijn hoed is, laat u
mij maar eens zien, de regen heeft er ge
ducht mee huisgehouden."
Opeens steeg een brullend gelach uit de
menigte op. Aller spottende blikken waTen
op Poesman gericht.
Deze begreep thans ten volle hef wan
hopige van zijn toestand, de lieden hadden
de scheur in zijn broek ontdekt.
Met een ruk ontnam hij zijn hoed aan
de handen van den heer, die hem vast
hield en snelde naar buiten, achtervolgd
door de spo-tkreten van het publick. Weg
waren thans de vooruitzichten op het pre
sidentschap.
In troosteloozê stemming wandelde de
arme kerel huiswaarts. Met de eene hand
streek en wreef hij zijn bestuurbare lucht
ballon; met de andere bedekte hij de
scheur in zijn pantalon.
Doch tot overmaat van ramp kwamen'
pen stelletje jongelui voorbij.
Poesman werd in het midden genomen
Pn weldra weergalmde het hartverheffen
de lied:
„Wiens hoed is dat? wiens hoed is dat?
Wiens hoed zal dat toch zijn.
gevolgd door
„Er was eens een haveloos ventje,
Die had in zijn broekje een scheur.
Te vergeefs trachtte Willem zich aan die
bctoogingen te onttrekken, de jongelui
zongen al luider en luider. Ten laatste ver
loor de goede man zijn geduld en sloeg
pr op los.
Nu kwam 'echter liet treurige einde. Een
politieagent rekende Poesman in wegens
liet veroorzaken van een volksverzameling
en op de harde steenen van het hok in het
politiebureau, moest de arme kerel dier»
avond zijn ongelukken overdenken.
Tegenwoordigheid van geest.
Eenigen tijd geleden werd in het Odéon-
theater in Parijs een eerste voorstelling
van een treurspel van Victor Séjom gege
ven.
Het orkest had al de eerste maten ge
speeld, de toone&lspeelster, die het stuk
met een alleenspraak zou beginnen, was
al op bet tooneel, toen de schrijver zich
opeens herinnerde, dat hij iets aan dé
actrice moest zeggen, dat van het grootste
belang was om het stuk te doen slagen.
Juist op het oogenblik dat de schrijver
op het tooneel stond, werd het gordijn op
gehaald en daar stond Victor Séjom tegen
over de tooneelspeeleter.
Men kan zich den moeilijken toestand
der beide personen voorstellen. Als de
schrijver wegging zonder iets te zeggen,,
zonden de toehoorders in lachen uitbar-,
sten, waardoor bet stuk bedorven zou
zijn.
Victor Séjom begreep dat en zonder zich
een oogenblik te bedenken, maakte hij een
diepe buiging voor de actrice en zei:
„Neem mij niet kwalijk mevrouw de
gravin, maar als ik mij goed herinner, hebt
u mij ontboden om vandaag naar de pen
dule te komen kijken. Maar ik bemerk dat
liet u niet gelegen komt, ik zal dus morgen
terugkomen.''
En hij verliet het tooneel door een zij
deur.
De actrice begon toen te spelen, alsof er
niets gebeurd was, en het stuk werd luide
toegejuicht.
Na afloop vroeg menig toehoorder zich
af, wat die geheimzinnige horlogemaker
aan het begin toch beteekende en waarom
hij zoo gauw heenging. Dat zou men graag
eens willen verklaard hebben.
Die verklaring is echter nooit gegeven
door den schrijver.
Utto Jjeereen, een handelsreiziger in
edelgesteenten, vertoefde op zekeren dag
in 't noorden van ons land voor zaken. Het
Vos zeer slecht weer en het sneeuwQ'o zoo
heftig, dat hij besloot dien middag niet
verder te gaan en in een der kleine win
keltjes ecu schuilplaats te vragen.
Het dichtstbijzijnde winkeltje was dat
van een meubelmaker, waar een zestal ge
kleede kinderen te midden van krullen en
schaven speelden
De man bood den vreemdeling een stoel
en een glas bier aan; den eersten nam hij
aan, maar liet tweede niet, omdat hij heel
goed zag dat de armoede zoo groot wa«,
dat er geen glas bier op over kon sobieteu.
Hijzelf, die nog een oude moeder te -on
derhouden had, wist bij ervaring, wat hec
zegt voor zijn levensonderhoud te werken.
De reiziger maakte een praatje met den
meubelmaker en speelde met de kinderen,
die gauw him verlegenheid op zij zetten.
Daar het slechte weer aanhield, was hij
genoodzaakt om eenigen tijd in de werk
plaats te blijven. Hij liep die eens rond,
maar vond er niets bijzonders, vocn zijn
oog viel op do twee jongste kinderen,
die over een plankje kibbelden. Met een
zoet lijntje wist hij het betwiste voorwerp
mt hun handen tn krijgeu en toen hij het
nader bekeek, zag bij, dat het een oud schil
derij was met een lijst er om, dat, eet»
verguld was geweest. Hij vroeg een stof
doek, veegde het zoo goed mogelijk schoon
maar kon er tot zijn spijt geen hanu'teeke-
mag op ontdenken.
„Wilt ge mij dit plankje af knopen
vroeg de meubelmaker lachend. „Anders
breken de kinderen het toch maar stuk, 01
eten de ratten het op."
„Hoe komt ge aan dit schilderij?" was
de wedervraag.
„Ik weet liet niet; ik geloof, clat ik het
onder ouden rommel van mijn tante gevon
den heb."
„Hoeveel wilt ge er voor hebbenl"
vroeg Utto Leersen.
„Och, als u er mij twee kwartjes voir
geelt, dan vind ik het meer dan mooi 'os
taald I"
„Goed, hier heb je twee kwartjes en de
lijst op den koop toe. Die is mij toch uiels
waard."
De schrijnwerker zette wel een verbaasd
gezicht maar deed de lijst er af en de
handelsreiziger pakte de plank in zijn
tasch.
Het weer was ïntiusschen opgeklaard
en Otto Leerssn ging heen, na den meubel
maker hartelijk voor zijn vriendelijke ont
vangst te hebben bedankt.
Eenige weken later was de jonge man in
Amsteidam bij een zijner vrienden, een
schilder, die nog wel niet heel beroemd
was, maar al een goeden naam bez.at.
Na de gewone begroetingen haalde Otto
het doek te voorschijn en vroeg:
„Kijk eens, of ik een goeden of een
slechten koop gedaan heb. Dit schilderijtje
leek inij mooi nagemaakt naar een bc
ï'oemd schilderij. Als dit zoo is, zal ik het
laten opknappen en 't aan mijn moeder ge
ven. Als het niets waard is, is het nog
zoo erg niet, dan heeft die arme meu
belmaker van wien ik liet gekocht heb. er
ten minste een paar kwartjes aan ver
diend I"
„Kan je mij dit schilderij tot morgen
hier laten?" vroeg zijn vriend. „Eerst moet
,ik hel aoek goed schoonmaken, da-'j kan
ik het beoordeelen."
„Graag," hernam Otto.
Den volgenden dag kwam hij weer in het
atelier en de schilder riep hem toe:
„Otto, kerel, je Sent een geluksvogel. Je
schilderij is een Kembrandt en als je niet
bijzonder er op gesteld bent het zelf te
üouden, dan weet ik een rijken verzame
laar, die er twintig duizend gulden voor
will geven
Twintig duizend guldenDat was zooveel
als hij in zes a zeven jaar zou kunnen ver
dienen- Hij nam het aanbod aan en
avonds .was de ruil geelcun.,
Otto Leersen gaf zijn vriend een mooi
geschenk voor zijn belangelooze bemoeiin
gen en vertrok toen zoo 6poedig mogelijk
naarNaar Botterdam, waar zijn moe
der woonde, denkt ge Mis, naar het dorp
je, waar de goede meubelmaker leefde.
Hij vond dezen weer werkzaam, maar het
ging niet van harte, want zijn vrouw was
ziek en hij verdiende bijna niets.
„Dan kom ik juist van pas," zei Otto
Leersen vroolijk en wierp een beurs met
geld op tafel.
„Maar u zijt mij niets schuldig 1" riep de
meubelmaker uit.
„Zeker. Herinnert u u niet, dat ik een
sohilderijtje van u heb meegenomen?"
„O, dat oude ding, waarmee de kinderen
speelden 1"
„Dat oude ding bleek een beroemd schil
derij van Rembrandt te zijn, waarvoor ik
twintig duizend gulden gekregen heb."
De meubelmaker viel van verbazing op
een stoel neer en mompelde
„Twintig duizend guldenDat kan niet
zijn!"
„En toch is het zoo I" hernam Leersen.
„En nu ben ik van plan dat buitenkansjo
samen t-o deelen. In die. beurs zit tien dui
zend gulden aan bankbiljetten."
De meubelmaker wilde eorst volstrekt
da,t g, id niet aannemen, want, zooals hij
zeide, zouden de kinderen het plankje bin
nenkort vernield hebben en buitendien ltad
de, jongeman het schilderijtje van hem
gekocht, zoodat hij er geen recht meer op
had.
Maar de handelsreiziger bleef er op
staan, cn een uurtje later nam hij afscheid
van den goeden man, die nu den koning te
rijk was. Hij kon nu voor zijn zieke vrouw
goede hulp nemen en zijn kinderen betere
kleeren en beter voedsel geven.
Dit avontuur had echter nog een tweede
gelukkig, gevolg voor Otto Leersen: zijn
edelmoedigheid werd overal in het dorpje
bekend en bracht hem nieuwe klanten aan,
ook in de dorpjes in den omtrek.
Het huis, waarvoor hij reisde, gaf hem
dientengevolge een grooter jaargeld, zoo
dat hij zijn moeder een onbezorgd leven kon
doen leiden en zonder bezwaar voor hun
beider toekomst kon zorgen. Dit alles had
hij te danken aan zijn eerlijkheid en edel
moedigheid, die hem het buitenkansje niet
voor zichzelf deed houden, maar er den
man, die er toevallige oorzaak van was,
eerlijk in liet deelen.
Les in de eerlijkheid.
Gelijk bekend is, hield Tsaar Peter de
Groote met strenge hand de teugels van
het bewind, maar niet minder streng con-
troleero'e hij het particulier leven van zijn
onderdanen.
Zoo had hij eens bemerkt, dat enkele
zijner hovelingen zich veel meer uitgaven
permiteerden, dan hun inkomsten wel hon
den bekostigen en daó zij dus Halloozv sehiil-
a'en maakten, waardoor ze als het nare
leefden ten koste hunner leveranciers.
Tsaar Peter met zijn eerlijken aard kon
dit met goed uitstaan en besloot daarom
een zijner onderdanen een gevoelige les
te geven.
Te dien einae liet hij hem bij zich roe
pen en ondervroeg hem in het eerst op
vriendelijken, belangstellenden toon nia
de gelieele inrichting van zijn huishouden en
alle kosten die daaruit voortvloeiden.
Hoeveel verdien je per jaar?" klonk de
vraag van den keizer.
,,Op mijn woord, Sire, dat zou ik bij
benadering niet kunnen zeggen."
,,Bij benadering niet kunnen zeggen?
Maar hoe is het mogelijk man? Dat is toch
onbestaanbaar zou ik meenenEen ie l-.r
moet toch weten wat hij verdient, om
daaruit te kunnen besluiten, dat hij dan ook
verteren mag, maar wacht: we zullen dan
samen de rekening eens opmaken."
De verschrikte hoveling moest wel ge
hoorzamen en stuk voor stuk werd hem ge
vraago', wat hij wel geregeld voor looneu
uitgaf en voor kleeren cn voor paarien
ei voor de opvoeding van zijn kinderen en
voor feeéten enz. enz.
Het totaal bedrag overschreed verre de
inkomsten die den keizer natuurlijk voor
het grootste deel bekend waren en P
ae Groote werd nu zóó dril tig op zijn
dienaar, dat hij hem onmiddellijk onder
handen nam en er hem van langs gaf
zooals hij alleen dat kon, met zijn prach
tige gestalte en zijn ijzeren vuisten.
De dienaar was voortaan voor goed1 ge
nezen van zijn „oplichterijen" en leefde
voortaan matig en ingetogen als een voor
la 1 voor heel de hothouding.
Iets uit de geschiedenis rail de kous.
Dé kous,- een onzer belangrijkste kle
dingsstukken, heeft in den loop der eeuwen
menige verandering moeten ondergaan, eer,
zij vorm en beteekenis had, zooals nul In
de eerste helft der Middeleeuwen was zij
nog totaal onbekend. Eerst in de tweede
helft daarvan, kwam een dergelijke been-
bedekking het allereerst bij de ridders in
gebruik, die het ook wel noodig hadden,
daar de broek slechts tot aan de knie
reikte. Al heel gauw werd de kous toen
gemeengoed. Met was echter nog een lomp
cn plomp modelletje, dat uit grove wol of
katoen gebreid iverd; soms uit zijde!
De kousenhandel kwain echter eerst tot
bloei, toen .William Lee, in Cambridge,
eerst in 1589 een soort breimachine uit
vond, waardoor het mogelijk werd, ook een
beter model 'te geven aan de kous.
Dit kleedingsstuk speelt ook een rol in»
het bijgeloof van verschillende vólken. In
Schotland geldt b.v. dc uitspraak, dat men
met behulp van kousen schoons cn bctce-
kenisvolle droomen kan krijgen, maar
slechts in een bed en een kamer, waarin
men nooit te voren sliep! Dat een verkeerd
aangetrokken kous geluk aanbrengt was
reeds in dc Middeleeuwen bekend.
Kousen zijn een belangrijk handelsarti
kel. En uit Duitschland b.v. worden er dui
zenden paren jaarlijks naar Noord-Amcrika
gezonden.
Dat zou een Parfvindster
niet overkomen.
Het' was een groote, groene, fonkelende
glasscherf en die tot nog toe nog niets dan
onheil bewerkt had; tenminste dit werd
haar verwetenze had deel uitgemaakt
van een medicijnflesch, .die een doodzieke'
vrouw gereikt was; maar de inhoud van
de flesch had niet geholpen en daarom nas
de man toen zoo boos geworden, clat bij
de flesch builen kapot gegooid had.
Daar was zij dus op straat terecht ge
komen en nog al in een drukke, volkrijke
buurt, waar veel kinderen buiten speelden
die dus elk oogenblik bedreigd werden,
door dit gevaarlijke scherpe ding!
Toevallig kwam daar 'n jongejuffrouwtje
voorbij, die onmiddellijk liet gevaar inzag,
maar zich eigenlijk nog een beetje te nuf
fig voelde, om zich zoo te bukken en iets
op te rapen van de straat.
Maar eindelijk overwon toch haar goed
hart en had zij de scherf in de hand, toen
zag zij er echter weer even zeer tegen op
om dat ding nu weg te gooien. Ze had nu
het stuk glas zoodanig, clat de voorbijgan
gers het bijna niet zagen en was maar van
Iilan, het mee naar huis te nemen, waar ze
het in den tuin zou gooien.
Vlak hij de brug kwam ze net een vrien
dinnetje tegen, die liet onmiddellijk in liet
oog had.
„Wat draag' jij daar vuor een stuk glas
riep zc.
„Och, clat lag op straat en daar was het
natuurlijk erg gevaarlijk en dus wilde ik
het nu maar liever weggooien." Net ston
den ze bij het water cn ongemerkt wierpen
ze dc scherf daarin.
Zc had dit toch heuscli niet zoo tersluiks
behoeven te doen; we hebben het er im
mers een vorigen keer ook al over gehad,
dat je je voor een goede daad nooit behoeft
te schamen.
Een padvindster zou dit tenminste niet
overkomen; die weet wei, dat men verplicht
is tegenover zijn naaste hem alle hinder
nissen zoowel in figuurlijken als in eigen-
lijken zin uit den weg te ruimen.