Een evenbeeld van Mozart FEUILLETON. Een vrooljjke snaak. „Ik heb dit niet hoore® zeggen door mijn beer." „Dan heb ik mij niet duidelijk "uitge drukt. Ik zal een page hebben en ik zal er geen hebben; hij zal er zijn zonder er •te zijn. Begrepen?" Nauwelijks had mijnheer Lescudet deze duidelijke verklaring gegeven, of een bedien de kwam met «en kleinen jongen van een jaar of dertieü, die hem wenschte te spreken. Hij heette Guillaume Guyon en was erg armoedig gekleed. Hij draaide verlegen met rijn pet tesschen de vingers; het was an ders een aardige, flinke jongen met heldere oogen. Met eenig stotteren vertelde hij, dat hij geen moeder meer had en de oudste van yijf broertjes en zusjes was. Zijn vader was acharènslijper en verdiende niet veel, zoo. dat hij heel graag wat zou willen verdie pen. „Beste jongen, ik heb niemand noodig." „Men heeft mij gezegd, dat u den page hebt weggezonden en ik hoopte diens plaats in te némen." „Ge komt te laat, want ik heb al een onderen. En die is uitstekend: hij 6noept niet, babbelt niet, is ngoit brutaal; kortom een bovenste beste." „Dan blijft mij niets anders over dan heen te ,gaan." De jongen keerde zich om en had moeite niet in tranen uit te barsten. De laken handelaar merkte dit wel, maar hij riep hem toch niet terug. Eenige dagen na. dit voorval riep de heer Lescudet zijn bedienden bijeen en zei: „Do nieuwe page zal weldra hier zijn, iJkVaoht hier." Daar kwam baas Minus met een groot pak beladen de zaal binnen. „Zoo, zoo, Minus, is alles kLaar?" „Mijnheer, ik heb dag en nacht gewerkt dn alles is gereed." „Is hij stevig .Wat voor hoofd heeft hij „Hij is onbreekbaar en zijn hoofd-en zijn handen zijn van hout. Ik zal hem u laten jfiien." En daar haalde Minus uit het groots pak een alleraardigste page te voorschijn. Het was een stroopop met oen al,leraardig- sten jongenskop er op en in een prachtige livrei gekleed. „Hij is van binnen met prachtig, wel- ïiekend hooi gevuld. En let er goed op, mijnheer, hij staat uit zichzelfhem ontbreekt fdleen de spraak." Jlijnheer Lescudet, die in de wolken was over dezen inval, betaalde baas Minüs vor stelijk, toen gaf hij zijn koetsier bevel den zoogen aam den page achterop zijn koets te bevestigen, want hij wilde tegen vier uur een rit door <je parken maken. Onderweg hooirdo mijnheer Lescudet roe pen: „Wat een flinke page! Wat ziet hij er deftig en ernstig uit." Hij wreef zich de handen van p lei zier en was wat blij, dat hij op zoon inval gekomen was. Die vreugde zou eohter niet lang duren! Achter zijn koets reed het rijtuig van de oude markiezin Vert.Bocage, een bij zonder ijverige vrouw. Haar paarden waren zoo slecht gevoed, dat het rijtuig langzaam liep, omdat de paarden te zwak ware®.. Het linksche paard, dat er al bijzonder treurig uitzag stootte zoo nu en dan tegen de kuiten van den page op Lescudet's koets, die ook langzaam reed in den stoet van rij tuigen. Daar rook het arme dier opeens zoo'n verleidelijke hooilucht en zonder na te den. ken opende hij den bek en beet in de kui ten van den page. De markiezin en haar koetsier stieten een kreet van schrik nit. De wandelaars, die dat hoorden, liepen te hoop en alle koetsen moes ten wel stilstaan. Iedereen vroeg: „Wat is er aan de hand Sommigen waren angstig en die angst verspreidde zich langs de ge- heele rij koetsen e® onder de wandelaars. Maar die angst veranderde heel gauw in vToolijkheid, toen men bemerkte, dat het paard, dat dien oploop veroorzaakt had, uit den kuit van den page heel rustig hooi stond te trekken. Het uitgehongerde dier smulde er aan en naarmate het hooi er uit verdween, zakte do page ineen en weldra bleef er niets dan de kleeren over. Het was een onbetaalbaar gezicht! Do toeschouwers barstten in lachen uit, het was oen algemeens vroolijkheid. Mijnheer Lescudet, die de reden van die vroolijkheid wilde weten, stapte uit zijn koets. Teen hij zag, wat er gebeurde, was hij diep beschaamd. Hij werd vuurrood en wilde gauw weer instappen. Maar eenige grappenmakkers hielden hem terug en vroe gen spottend: „Heeft hij ook hooi in zijn beenen en zij dansten om hem in de rondte. Zijn toestand was allesbehalve benijdenswaar- dig. Daar kwam eindelijk iemand aan, die medelijden met hem had. En dat was Guil laume Guyon, die toch niets te doen had en daarom wat buiten liop. Hij had de toedracht der zaak begrepen en omdat hij werkelijk een gcede jongen "Was, wilde hij mijnheer Lescudet te hulp komen. Hij dacht even na en begon toen te loopen als een bezetene onder het geroep van„Redt u, redt ui" En hij voegde er bij„De leeuwen van den Koning zijn losgebrokenZij zijn al in de buurt Iu een oogwenk hadden de wandelaars zich uit de voeten gemaakt en de rijtuigen reden pijlsnel verder en weldra stonden Lescudet en Guillaume allee® tegenover elkaar. „Mijnheer," zei de 6limmo jongen, „ds1 leeuwen zatte® nog veilig en wel in hun kooi. Ik verzon die leugen maar, om de' menschen weg te krijgen." Eirmin Lescudet dacht een oogenblik na^ klopte toen de® jongen op den schouder,' en vroeg „Ben jij niet een paar dagen geleden bij mij geweest om je diensten als page aan1 te bieden „Om u te dienen, mijnheer." „Welnu, dan neem ik je van dit oogen blik af als zoodanig in mijn huis op. Ik) zal voor je broertjes en zusjes zorgen en, jij zult mij niet meer verlate®. Ik zie toch( in, dat een jongen met een goed hart verre' de voorkeur verdient boven een page, die met hooi opgevuld is!" Ik zal jullie eens vertellen van een jon gen artist: Max Darewsky, die op twaalf jarigen leeftijd in een kostuum uit de, dagen van Mozart, een orkest dirigeerde, dat op een feest van den Lord Mayor vanj Londen speelde. Max Darewsky is een Hongaar van geboor te; zijn beide ouders zijn zeer muzikaal en toen hij nog pas een jaar oud was, luister de hij met aandacht naar mooio muziek. Zijn vingers waren nog nauwelijks groot en krachtig genoeg toen hij al meJodiecn in zijn hoofdje had dié. hij natuurlijk niet spelen of opschrijven kon. Op zijn vijfde jaar maakte hij zijn eer ste muziekstuk, een wals, en hij mce3t de melodie twee jaar long onthouden, vóór hij ze kon neerschreven. Toen hij zes jaar oud was, dirigeerde hij voor den eersteD keer in Bournemouth in Engeland, waar zijn ouders zich gevestigd' hadden. Het was een ware triomfavondi voor het kleine kereltje, met d'e lange donkere krullen. De Engelsohenbetwist- ten toén elkaar den klèihqn Mai en een paar maanden later zwaaide hij den diri geerstok over een der beroemdste Engel- sche orkesten dat hem den titel van eere-dirigent toekende! Een titel, die tot nog toe slechts aaD eerbiedige grijsaards verleend was. In 1903 leidde hij als corti-^ ponist een symphonie: ,,de stóet der hel den." Gij ziet hem dunkt me al voor het orkest staan, met den dirigeerstok in zijn handje en in het kostuum van zijn grooten voor- I*) Twee soldaten ontnamen de trommel aan Herbelijn. „Kom, ga gauw mee naar den kolonel I" „Wat moet die van mij 1" vroeg Herbe- lijn minder vriendelijk. „Je op arrest setten waarschijnlijk, om dat je gehoorzaamheid weigerdet." Herbelijn, die nu waarlijk zelf ook wat ongerust begon te Worden, werd voor den kolonel geleid, wien hij het militair sa luut bracht. „Vent," zei de kolonel, „je trommelt heel goed; maar toch is het niet precies de geschikte tijd om je talent te toonen. Hoort dat karretje aan jou 1" „Om u te dienen, kolonel, en die daarbij loopen zijn mijn broers." „Zoo! En waar ben je vandaan!" „Van Norainville kolonel!" De militair keek Herbelijn eens goed aan en sprak toen op ruwen toon: „Jullie maskerade bevalt me toch niet erg en bovendien ben je niet dadelijk ge willig meegegaan; dus zoodra we te Mor- tagne aangekomen, wordt jullie drietje6 ge zamenlijk met je kar en al op arrest ge zet. Vooruit, sergeant, zorg jij, dat de jongelui in het oog gehouden worden, ter wijl ze op korten afstand het regiment zul- len volgen." De gevangenen waren niet erg op hun gemak na de ruwe toespraak van den ko lonel. „Weet je wat," dacht Herbelijin, „ik zal hem zeggen, dat oom Theodoor komman- dant in Algiers is en dan 2al hij van zelf wel wat bedaren." Nog nauwelijks waren ze te Montagne aangekomen, o£ ze merkten, dat het wel degelijk ernst was en ze werden dus op ar rest gezet. Daar bleven ze tot een uur of twaalf, toen dezelfde sergeant ze weer ha len kwam. „Gauw, jullie moet voor den kolonel ver schijnen," zei hij. „Maar sergeant, wat zal de kolonel met ons willen doen!" „Ja, dat heeft hij niet precies gezegd, dat is zoo geen militaire gewoonte; maar dat kan ik je wel zeggen: makkelijk is hij niet." De sergeant leidde de gevangenen voor de afdeeling van het witte kruis, waar de kolonel zoolang zijn intrek had genomen. Toen ons trio binnen trad was de militair in gesprek met twee kapiteins en een ma joor en midden in het vertrek stond de tafel gedekt voor drie personen. William en Herman beefden als een riet en ook Herbelijn was wel wat verle gen. i „Afgesproken heerenVoor het oogen. blik zijn wij het dus eens en zal ik ver der weer ontmoeten bij den burgemeester, waar we gezamenlijk ten eten zijn go vraagd voor van middag. Ik moet me nu allereerst eens met de drie deugnieten be moeien, wien ik duchtig de les zal moet-n lezen." Hierop salueerden de officieren, de ser geant kreeg ook een teeken om weg te goau en de jongens bleven dus alleen mét den strengen kolonel. „Nu, voor den draad er mee! Je hebt mij gezegd, dat je van Norainville af komstig waard" richtte hij zich tot Herbe lijn als oudste, „dus heb ik naar die plaats getelegrafeerd om inlichtingen." „O hemeltje! dat gaat niet goed!" over legde onze vroolijke snaak bij zichzelve. Andermaal begon de kolonel: „ik heb nu vernomen, dat jij José heet, bijgenaamd Herbelijn!" „Jawel, kolonel." „En jij William!" „Om U te dienen." „En jij, die kleine daar Herman! Jé ziet dus, dat ik goed ingelicht ben en Thcklal" „Die is bij moeder thuis." „O, ja, dat is waar ook 1 Maar jij Her belijn, je lijkt énorm veel op je overle- de vader, alleen heb ik tot mijn spijt ver nomen, dat je je moeder nogal heel Wat te doen geeft met je ondeugende stre ken."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12