Jïo. 16131.
IdBIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 21 September. Eerste Blad.
Anno 1912,
PERSOVERZICHT,
FEUILLETON.
I si 1 Sof li vingen.
In „De I ng ai e u i1' schrijft de
hoofdredacteur, R. A. van Sandick, over
jlr. Kuyp'er o. m. het volgende:
Dr. A. Kuyper richtte den lsten Maart
1902 een schrijven tot cl°.i toenmaligen
directeur der Polytechnische Scho'1 prof.
'J. Kraus, c. i. waarbij aan hem de
todiening eener memorie werd verzocht,
met eenige volledigheid uiteenzettende op
welke wijze de Polytechnische School in
een Technische ware om te zetten.
Hiermede was d'oar dr. Kuyper het ini
tiatief genomen, waarop de Nederland' che
technische wereld 39 jaar lang liad ge
dacht. Want van af de tot-stand-koming
,Van de Wet op het Middelbaar Onder
wijs is steeds van deskundige zijde tever
geefs de eisch gesteld, dat de Polytechni-
Bohe School zou worden losgemaakt uit
het knellende verband van deze wet.
Na het initiatief had dr. Kuyper heb
'doorzettingsvermogen. Het eerste verzoek
aan prof. Kraus werd spoedig gevolgd
door 'n tweede ministerieele opdracht tot
het opmaken van een eerste-concept-ont-
yerp van Wet. En, met welke voortva
rendheid is gewerkt, blijkt uit het feit,
dat reeds in September bij den aanvang
der zitting 19021903, der Staten-Gene-
raal in het ontwerp tot wijziging en aan
vulling der wet op het hooger onderwijs
een volledige regeling der omzetting van
de Polytechnische School in de Techni
sche Hoogeschool werd aangetroffen.
De wet van 22 Mei l905t Staatsblad No.
141, tot regeling van het hooger onderwijs
gaf de definitieve oplossing van het
vraagstuk.
Toen op 10 Juli 1905 de Technische
Hoogeschool te Delft plechtig door H.
M. de Koningin in persoon werd geopend,
was de minister van binnenlandsche za
ken, dr. A. Kuyper, niet aanwezig. Het
kabinet was demissionair. Slechts noode
misten wij hem bij deze plechtigheid, want
hij was de man, wiens arbeid op dezen
dag bekroond werd.
Bij de nieuwe wet was een doctoraat in
de technische wetenschappen ingesteld.
Toen ep den 8sten Januari 1907 aan de
Technische Hoogeschool de eerste promo
tie van doctoren honoris causa plaats
had, was dr. A. Kuyper de eerste, aan
yïcn die eeretitel werd verleend.
En de heer van Sandick besluit zijn "ar
tikel aldus:
„Wij kunnen dr. Kuyper niet zien schei
den uit het openbare leven, zonder her
dacht te hebben wat hij voor ons, Neder-
landoohe ingenieurs^ heeft gedaan. Aan
rijn initiatief en energie danken wij de
gelijkstelling van het technisch met het
Universitair onderwijs. En het is onze
plicht dat nimmer te vergeten."
In een driestar Theologische
hoogleoraren zegt „De Stand-
a a r d"
Lange maanden toefde men op Gerefor
meerd terrein met de benoeming van zij-n
theologische hoogleeraren. Thans kwam de
vloed los, en staan we voor vier benoemin
gen te gelijk.
Dit verheugt ons. Gesmaldeeldc facultei
ten of scholen schaden het onderwijs.
Ook zeggen we allerminst, dat tien theo
logische professoren voor deze kerkengroep
te veel zou zijn. Wie de saamstelling van de
theologische faculteiten aan buitenlandsche
scholen nagaat, zal bevinden, dat tien nog
yeinig is.
Neen, het bezwaar tegen dezen gang van
zaken ligt veeleer hierin, dat te veel theolo
gische vakken onbezet blijven, en dat er
voor dezelfde vakken nu telkens twee gega
digden optreden. De omvang van de theolo
gische studie is zoo verrassend toegenomen,
dat het niet wel mogelijk is, om gelijk eer
tijds tal van vakken aan éénzelfden hoog
leeraar op te dragen. Dat gaat wel voor de
colleges, maar schiet te kort voor het we
tenschappelijk onderzoek.
Heel de Kerkgeschiedenis aan één man op
te dragen, ia zoo goed als onmogelijk ge
worden, en thans is men wel zoo goed, be
halve de Kerkgeschiedenis, nog twee, drie
andere vakken aan denzelfden docent toe
te vertrouwen.
Dat gaat nu wel in den aanvang maar op
den duur kan het zoo niet. Alleen voor de
oude Kerkgeschiedenis is één geheel man
roodig en voor de geschiedenis van den tijd
der Pier vorming evenzoo. Dat kost wel
grid f-n wordt duur, maar, zal de studie
in degelijkheid niet te kort schieten, dan
moot het toch onherroepelijk dien weg uit.
En juist daarom werkt men in verkeerde
richting, zoo men thans twee stellen hoog
leeraren neemt, die beide door denzelfden
©verkropten last van vakken gedrukt wor
den.
De wrijving tussehen Amsterdam en Kam
pen laten we hierbij geheel rusten. Het is
nooit verstandig geweest, dat men heeft wil
len forceeren, wat alleen vrucht van lang
durig saamleven en broederlijk vertrouwen
kan zijn. Ook ons komt 't daarom het ver
standigst voor, dat men het stil gaan late,
gelijk het nu liep. Maar vooral wie van het
Congres te Leiden kennis nam, zal toch geT
v'oeld hebben, dat het niet naar den eisch
van den toestand onder ons ging, en dat de
eere der Christelijke Religie om strenger
scheiding van studiën vraagt.
Wat we opmerkten, raakt niet alleen de
Gereformeerde scholen, maar evengoed de
vier Theologische faculteiten aan de Open
bare Universiteiten Ook daar beschikt men
over een groot aantal hoogleeraren, bijna
twintig, maar dezelfde vakken worden ook
hier zelfs viermaal gedoceerd. Wat daaren
tegen de Theologie alleen verder zou bren
gen, ware inde&ling in hoogstens twee scho
len elk met tien hoogleeraren, en deze elk
belast met slechts één vak.
De !¥li2lioeften»noia*
De „Nieuwe Rotterdamsche Cou
rant" betoogt, dat er iets ongezonds is in
het financieel beleid van onzen Staat; iets,
wat niet deugt.
Onze landsfinanciën verkeeren blijkbaar in
zeer fortuinlijke omstandigheden en niette
min weet do Minister van Financiën geen jaar
met een begrooting to komen, die sluit.
Hier moet, zou liot blad meenen, dan toch
iets zijn, in ons financieel beleid, dat hapert.
Indien men in jaren van zulk een over
vloed vcor 's lands schatkist, als wij thans
doormaken, niet een begrooting weet in te
dienen, waarop de dienst van gewone in
komsten en uitgaven klopt, wanneer zal men
dat dan wèl kunnen Hoe zal het moeten
gaan, als er weer eens een inzinking komt,
of een handelscrisis, gelijk wij er een vijftal
jaren geleden een hadden, en do gevolgen
daarvan zich in onzo financiën weerspie
gelen? Dan komt or onvermijdelijk een groote
verwarring. Als men in de zoor gunstige
jaren, gelijk wij er nu een paar achter den
rug hebben, het niet vorder te brengen weet
dan dat do gewone dienst zco ongeveer sluit,
dan moeten de gewone jaren om niet eens
van slechte jaren- te. spreken wel tot te
korten op den gewonen dienst leiden, en op
den duur komt men dan toch, daar do zeer
gunstige, perioden "uitzondering blijven, tot
een toestand, dat de gewone inkomsten niet
tegen de gewone uitgaven opwegen.
Het blad ziet nog in het Rijksbeleid eeli
andere schaduwzijde: men gaat den finan-
cieelen dienst „en bagatelle" behandelen. Wat
kan zoo'n Minister een tekort van 10 of
20 millioen op de begrooting schelenDat
komt immers vanzelf terecht.
Een zinsnede in de troonrede of in de
millioenen-nota, dat „duurzame versterking
van de middelen dringend pcodzakelijk
blijft" en do zaak is vcor de publieke opinie
gered.
Dit brengt, schrijft liet blad, een zekere
luchthartigheid hij het opmaken van de be
groeting, waarvan zonder twijfel wrange
vruchten zullen worden geplukt. Van dio
luchthartigheid geeft ook de millioenen-nota
van dit jaar weer een nieuw voorbeeld.
Daar wordt nu toch waarlijk ten tweeden
male verleden jaar is die zotternij ook
uitgehaald tot dekking van het tekort
op de begroeting van nagenoeg 10 millioen,
do opbrengst van de nieuwe, ontworpen in-
met den buitengewoon gunstigen loop van
de middelen.
Dan schrijft zij.
De middelen worden voor 1913 geraamd
op een totaal van f 209,531,459.50, een voor
uitgang van 74 millioen bij de raming voor
1912. Tot die raming dragen het is eigen
aardig, ook als teeken van den blij venden
aanwas van het handelsverkeer welke elke
verandering in onze beproefde handelspo
litiek tot een bijna misdadige roekeloos
heid maakt de invoerrechten het meest
bij, en wel met 1.1 millioen. Op zoo'n spre
kenden post moet een Minister van Finan
ciën rijn budget-politiek baseeren, die zich
opmaakt het verkeer te gaan belemmeren
door verhooging van het Tarief!
Het blad geeft dan als volgt zijn indruk
van de begrooting weer:
Om onzen indruk in het kort te zeggen:
een budget, dat, ondanks het aanzienlijke
geraamde tekort, er niet slecht uitziet maar
alleen aannemelijk is in een tijd van ver
blijdenden en aanhoudenden vooruitgang
van bijna alle bronnen van inkomsten der
schatkist, als wij reeds sedert eenige jaren
beleven.
En het blad besluit met de Volgende
vraag:
Zou men aan financiën bet volgend jaar
het overzicht nu niet maar eens en voor
goed inrichten naar het tegenwoordig gel
dende beginsel van gewoon en buitenge
woon? Iedereen is er thans aan gewend
„IIet Vaderland" vestigt do bijzon
dere aandacht op de wijze, waarop in de
millioenonnota over dc dekking van het te
kort wordt gesproken. Het blad schrijft:
Voor de dekking zoo schrijft de Mi
nister komen in aanmerking de opbrengst
van do voorgestelde heffing van een debiet-
recht op tabak, ad f 2 millioen, alsmede het
geen dc voorgestelde inkomstenbelasting te
zamen met de gewijzigde vermogensbelas
ting moer zullen opbrengen dan de thans
bestaande bedrijfs. en vermogensbelastingen,
een surplus, dat op f 3 millioen wordt ge
raamd. Ernst of kortswijl is men geneigd
te vragen.
Reeds nu is de agenda der Tweede Kamer
overvuld; het antwoord van den Minister op
het Vcorloopig Verslag der Tweede Kamer
omtrentevengenoemd debietrecht is dezer
dagen ingekomen, dat omtrent de inkomsten
belasting binnenkort tc verwachten. Zocals
een ieder kan beseffen, is er dus geen sprake
van, dat het debietrecht en de inkomsten
belasting (laat staan nog of dc rechterzijde
voor behandeling zou to vinden zijn) nog
vóór de verkiezingen wet worden, veel min.
der nog', dat zij worden ingevoerd. En toch
bestemt de Minister zo leukweg tot dekking
van het tekort over 1913. Men zou er waar
lijk la-egel onder kunnen worden, dat een
bewindsman zoo iets in een staatsstuk' als
do millioenen-nota durft neerschrijven.
„Mocht- echter onverhoopt blijken", zoo
lezen wij verder „dat uit de genóemde
belastingverhpogingen geen voldoende inkom
sten zullen kunnen .worden getrokken voor
den dienst van 1913, en met name, dat de
inkomstenbelasting niet met 1 Mei in wer
king kan treden, dan zal de Minister zich
alsnog genoopt zien de indiening van een
ontweïp tot voortzetting van de opccnten-
heffing te bevorderen." Tenzij de Minister
zich alsnog mocht bedenken en in den hoogst
gunstigen loop der middelen, indien deze
blijft voortduren, alsnog aanleiding mocht
vinden om het er van 't jaar maar eens
op te laten aankomen (wij hebben toch
altijd ook nog, de Minister herinnert er aan,
het geld voor „het suikerpotje"bestemd),
i9 ook nu weder, een voorstel tot-opoenten-
heffing (10 bedrijfs. en 10 vermogensbelas
ting) te verwachten. De natie zal dan die
opcenten betalen vcor de vijfde maal, tenzij
do Staten.Gencraal hun veto uitspreken en
daarmede te kennen geven, dat alles zijn
grenzen heeft, ook de opdrijving van 's lands
uitgaven.
„D o Residentiebode" tracht liet ka
rakter te schetsen, dat minister Kolkman aan
zijn. finaneiealo politiek gegeven hoeft. De
Minister heeft in de laatste'twee jaren niet
van zijn suikerpotje gesnoept en hij hoopt
dit ook in 1913 niet te doen. Thans is de
Minister met zijn belastinghervorming gei
reed, en. „D c Residentiebode" lcgi
hem deze woorden in den mond:
„Mijn Tariefwet ligt er, om in dc social*
wetgeving' te voorzien. Dc Memorie vai
Antwoord op het debietrecht op tabak heeft
de Tweede Kamer bereikt. De in komsten ba
lasting is meer dan een jaar geleden ing^
diend. Ik heb gedaan wat men van mij vet;
wachten kon; ik heb de middelen aanga
geven, om blijvend in de thans bestaand*
behoeften tc voorzien. De financieel^, toestop
is gunstig, maar een stijging der middelef
op (lie schaal kan niet blijvend zijn. Wil
len de Staten.Generaal de sociale wet ge;
ving, dat zij dan mijn Tariefwet ter hand
nemen, en willen zij het financieel even'
wicht bestendigen, ook de middelen daar
voor zijn aangewezen.
Zijn de Staten.Generaal daarvoor niet td
vinden, dan moeten zij zelf maar weten,
of zij óf wel schulden willen maken; óf
wel op zien komen willen spelen; óf wel liet
deksel willen afnemen van het potje, dat ik
voorloopig heb dicht gedaan."
In dat karakter is, dunkt ons, de Mil
lioenen-nota geschreven, en in dat toeken;
wacht de Minister van Financiën rustig af,
wat de Heeren Staten zullen wijzen.
„D e Maasbode" is tevreden over den
gang van 's lands financiën. Alleen zou men
kunnen 'schrikken van de groote vermeer
dering der uitgaven voor den gewonen dienst.
Voorshands acht het blad nieuwen belas
tingdruk niet noodzakelijk-
Onnoodig mag daarom lijken, dc nog al
vexatoire tabaksbelasting cok maar cenigs-
zins te foroeeren. Gerust kan ze nog langen
tijd opgeborgen blijven. En niet weinigen
zouden daar vrede mee hebben.
Mocht er een geest van nog meerdere be
zuiniging in de Kamer varen, dan kan liet
geraamde tekort wellicht aanmerkelijk ver
kleind cn het, wol is waar niet beklemde,
maar toch stoeds eenigszins bedrukte hart.
der cijnsbrengende onderdanen ietwat worden
verlicht.
„II et Centra m" is vrij optimistisch
gestemd en meent, dat de Minister do toe
komst nogal gunstig inziet en overtuigd
ia, dat van hot geraamd tekort nog wel et
telijke millioencn zullen afvallen.
tWel wordt zoo schrijft het blad in
de Troonrede gezegd, dat niet onafgebro
ken op een zoo sterke toeneming der in
komsten mag worden gerekend, als tot
dusver het geval was; maar die mcening
werd reeds bij herhaling uitgesproken en
gelukkig telkens beschaamd.
Men kan daarom hopen, dat dit ook'
voor 1913 het geval zal wezen, al mag
oen Minister daar natuurlijk niet vast op
rekenen, en eisoht voorzichtig beleid, dat
hij in do mogelijkheid van het tegenover
gestelde. weet te voorzien.
De groote zorg van „H et Huisgczi n"
19 niet het tekort, de bestaande middelen acht
hot stellig nog niet aan het eindo hunner
capaciteit.
Maar schrijft, het blad wol blijven
wij, het lichtvaardig cn erger achten, do
tariefverheoging af tc wijzen, omdat do
middelen zco ruim vloeien en zoo den waan
to wekken, als ware de sccialo verzeke
ring best uit de gewone middelen te bekos
tigen.
Dit kan in. geen geval.
Nog oens: als alles meeloopt, kunnen
wo rondkomen, maar in geen geval hou
den wc een cent over voor de sooiale wet
geving.
Daarvoor is do tarief verhooging onont
beerlijk.
Onder den titelEen spelend financier,
zegt „D e Standaard" van het finan
cieel© beleid van minister Kolkman:
Als Kamerlid' boeide de heer Kolkman,
keer op keer, door guitige zetten, die in
sloegen, door caricaturisten in beeld wer
den gebracht, en 6oms over het jaar in do
politieke atmosfeer hangen bleven.
Op zichzelf lag er dan ook iets contra
dictoirs iii; dat juist een zoo speelziek aan
gelegde geest onze Financiën vóór zijn
rekening kreeg. Van een vaderlandsch
geldman op zijn kantoor maakten we ons
85
,,En wanneer zult u me een beslist ant
woord geven'?"
„Overmorgen."
„Waarom niet al vroeger?" drong hij
bngeduldig aan.
„Overmorgen," herhaalde zij met een
glimlach. ,,Ik heb veel om over te denken
ien het eenige teeken dat Karei Eduard
Volmaakt zou kunnen vertrouwen moet
Van lord Eglinton komen.
„Dat begrijp ik," zei de Koning veel
te teekenend. „Par ma foiMaar we zullen
geduld noodig hebben. Twee heele dagen!
Intusschen zullen wij ons bezig houden
toet de voorbereidende maatregelen voor
de onderneming. Wij hadd'en over de. „Mo
narch" gedacht. Wat vindt u er van?"
„De „Levantin" zou het vlugger doen."
„Ja, ja! de „Levantin" en we kunnen
'Óen kapitein van dat sohip vertrouwen.
Bij heeft groote verplichtingen aan mada/-
ine de Pompadour. En meneer de Lugeao
den neef van madame, weet u hadden we
bestemd om de geheime bevelen naar
Brest, naar den kapitein van de „Levan
tin te brengen. Ik geloof wel, dat we
tem kunnen, vertrouwen. Hij heeft
gemeenschappelijke belangen met ons. En
dan is er nog wat, maar daar praiben we
later over. De geheime orders zullen onze
^gen koninklijke handteekening dragen; u
kunt ze dan zelf aan onzen bode geven,
Btefc het teeken voor den prins.'*
Hij knikte weer gratielijk tegen haar en
zij boeg met al den eerbied en al de vorme
lijkheid, die de ingewikkelde etikette van
dien tijd eisch te. Lodewijk keek haar lang
en onderzoekend aan, maar er scheen op
haar kalm gezicht niets te lezen te zijn,
waardoor zijn stemming van kalme zelf
voldoening verstoord had kunnen worden.
Hij stak haar zijn poezele hand toe, zijn
korte, dikke vingers waren tot aan het
tweedte lid geheel bedekt met ringen en het
lukte Lydia om den grooten zegelring te
kussen het zinnebeeld van dat koning
schap, waaraan zij trouw en eerlijk ver
knocht was zonder dat haar lippen in
aanraking kwamen met zijn hand.
Wat er gedurende de eerstvolgende tien
minuten voorviel zou zij later niet hebben
kunnen zeggen. Haar geheele brein was
vervuld van haar gedachten en telkens als
de gemeen© brief ritselde onder haar cor
sage, rilde zij als van angst. Geheel werk
tuiglijk zag zij den KoDing vertrekken en
zij handelde daarbij in volkomen harmonie
met de etikette. Even werktuiglijk zag
zij hoe de babbelende menigte langzaam
uiteen ging. De groote kamer werd hoe
langer hoe lèeger, het gegons hoe langer
hoe luider. Zij zag mylord als door een
mistsluier in voorovergebogen houding de
hulde der vertrekkende bezoekers in ont
vangst nemen. Zij hoorde het gemompel in
haar* ooren suizen; het waren gewoonlijk
smeekbeden om het een of ander te geven
of ten minste iets te beloven. Zij zag den
optocht der hovelingen, der vleiers, der
vrienden en vijanden langzaam aan zich
voorbij trekken en in het midden van die
menigte ontdekte zij vaag de helder-kleu-
komsteubelastang1, en van liet debietrooht op
tabak aangewezen. Voor de verandering
blijft thans het part (U/s millioen) van de
opbrengst van hot nieuwe tarief, waarme
de de Minister altijd volgens de mil-
lioenenJiota van verleden jaar! in het
thans lcoponde jaar zulk ecu prachtige sier
maakt, ditmaal onder de middelen tot dek
king achterwege.
\Wij nemen dit voortoeken aan, maar, in
trouwe, 13 dit nu nog ernstig werk, of
neemt do Minister met het land een
loopje? „In do verwachting, dat die behan
deling (d. i. de behandeling van inkomsten
belasting en debietrecht-.in Tweede en Eer
ste Kamer) neg voor den aanvang van het
nieuwe jaar zal kunnen plaats hebben, meent
do on dc r g etc eke n de voorshands geen voor
stellen tot heffing van tijdelijke, dekkings-
middelen te moeten indienen." Dat. schrijft de
Minister letterlijk neer, en hij heeft prompt
5 millioen van het tekort gedekt.
Gedekt? Nu, heel zeker is de Minister
daar zelf cok niet op. „Mocht onverhoopt
later blijken, dat uit de genoemde bolaeting-
verhoogingen geen voldoende inkomsten zul
len kunnen worden getrokken voor den
dienst van 1913, en met name dat de inkom
stenbelasting niet met 1 Mei in werking
kan treden", dan zal de Minister nog een
ontwerp tot voortzetting van de opeenten-
lieffing op bedrijfs. en vermogensbelasting
indienen.
Dat wordt een mooi geval. Aan den voor
avond van de verkiezingen zal de Minister
met zulk een voorstel veel sucoos hebben!
De Minister heeft geen wonder dan
ook nog een „uiterste geval" in netto: er zal
tr-t dekking van het tekort altijd nóg 3
millioen 4 ton (de geraamde inkomst voor
1913) uit den snikapotku.nn.en worden ge
nomen. Natuurlijk, als de nood aan den
man komt, even gemakkelijk meer. Hoeveel
noodig is zal wel in 1915 blijken.
Ziehier dus de slotsom, die wij uit deze
millioenen-nota meenen te moeten trekken.
Zeer gunstige omstandigheden hebben er
toe moe gewerkt, dat wij over de afgeloo-
pen jaren over onze financiën niet onte
vreden mogen zijn: kleine overschotten op
den gewonen dienst, en hot suikerfonds is
gered, 's Ministers finonoierskunst bestaat
uit gcedo gelcovigheid, ouderwetsoh opti
misme, met het suiker fonds-heel achteraf
in reserve, 'tls waarlijk geen heel diep
zinnig beleid.
Ook het „Ha ndelsblad" wijst op den
gunstigen toestand van 's lands iinanciën,
welke eel beter is dan men ons van de
regeeringstafel „pour le besoin de la
cause" wil doen gelooven.
Ware het anders, dan zou de Regeering
trouwens wel niet hebben voorgesteld,
waar van invoering der inkomstenbelasting,
enz. in het nieuwe zittingsjaar stellig geen
sprake zal kunnen zijn.de hefting van
opcenten op bedrijfs- en vermogensbelas
ting te laten vervallen J
Waar de gewone dienst, n'en déplaise de
millioenonnota alliohbook het volgende jaar
weder geen belangrijk tekort zal aantoonen,
zal het mogelijk zijn een groot deel van de
kosten der sociale verzekeringen te zijner
tijd te bestrijden uit de voorgestelde inkom
stenbelasting, de gewijzigde vermogensbe
lasting welke twee heffingen te zamen
drie millioen gulden meer zullen afwerpen
het eventueel© debietrecht op tabak ad
twee millioen gulden, dat ons overigens
niet toelacht en zoo noodig de reeds ge
noemde „suikerpot" ad f 3.400,000, die wel
is waar voor een eventueel© verlaging van
den guikeraccijns zou moeten dienen, maar
waannede in werkelijkheid toch reeds lang
is gesold. Zelfs afgezien van een eventueel©
matige verhooging der successierechten, zal
het benoodigde geld dan bijeen zijn gebracht
dank zij den bloei enden toestand, waarin
het land zich thans onder het vrijhandels-
régime bevindt.
Zonder het te willen, heeft de Regeering
aan do bestrijders van haar protoctie-plan-
nen met deze millioenennota dus een nieuw
wapen in handen gegeven, waarvan zeker
dankbaar gebmik zal worden gemaakt.
„De Ni ou wo Courant" wijst cr
o<p, dat minister Kolkman „veine" heeft
rige japon van mevrouw de Stainville.
„La belle Irene" bleef lang naast mylord
staan. Zij was een van de laatsten, die
heenging en ofschoon Lydia zichzelf dwong
om niet in die richting te kijken, kon zij
tcch niet verhinderen, dat zij het ergernis
wekkende gegiohel hoorde, terwijl lorcL
Eglinton met zijn vriendelijke, gelijke stem
complimenten maakte, die een aangenaam
voedsel waren voor de onverzadiglijke ijdel-
heid dier hersenlooze pop.
En dat, terwijl hij wist, dat zijn vriend
op het punt was van verraden te worden.
Welk een schande! welk een ellende!
Gelukkig had zij haar vader niet gezien,
want haar krachten zouden haar misschien
begeven hebben, als zij op zijn gezicht die
zelfde gedachten aan verraad had gelezen,
die haar zoo'n walging had ingeboezemd,
toen Lodewijk naast haar stond.
De laatste van die domme, onverschillige
mensohenmassa was heengegaan. De groote
kamer was nu geheel ontruimd. Mylord
had mme. de Stainville tot aan de deur
gebracht. Het gegons der stemmen drong
nog slechts vaag tot haar door en stierf
per slot weg in de verder afgelegen gangen.
Lydia rilde, alsof zij' het koud had.
XVI.,
Yreemden.
En nu was Lydia alleen.
Het apathische gevoel verdween en zelfs
dat intense gevoel van walging, dat in het
laatste halve uur haar zinnen verdoofd
had' en haar had deen handelen en praten
als een automaat. Zij had het gevoel alsof
zij een vies dier had gezien en aangeraakt,
maar alsof het voor het ©ogenblik uit haar
gezichtslijn verdwenen was. Het zou wei
dra weer uit zijn schuilhoek te voorschijn
lcomen, maar dan was zij er ten minste op
voorbereid.
Zij moest er op voorbereid zijn en dus
rilde zij niet langer bij de gedachte er aan,
maar nam haar tegenwoordigheid van
geest, haar kalm oordóel en vlug inzicht in
de zaken ter hulp om het monster te be
strijden en machteloos te maken.
Zij wist natuurlijk wel dat de Koning
zichzelf niet door vage beloften zou laten
afschepen. In de twee dagen van het uitstel
dat zij hem gevraagd had, zou hij gaan in
zien dat zij dat maar had gedaan om tijd te
winnen en dat zij nooit van plan was ge
weest om hem bij zijn minwaardige plan
nen te helpen. En dan zou hij zelf gaan
handelen.
Nadat hij begrepen had dat het haar idee
was om hem zoo mogelijk om den tuin te
leiden, was hij slim genoeg om het een of
andere middól te verzinnen om te beletten
dat die verleidelijke millioenen hem ont
snapten. Ofschoon hij op het ©ogenblik nog
niet wist, waar of hoe li ij prins Karei
Stuant en zijn vrienden te pakken zou
brijgen, wist hij toch wel, dat zij vanzelf de
eenzame Westkust van Schotland zouden
opzoeken.
Er was altijdl in vage termen gesproken
over dat deel van de kust nis er gedacht
werd aan het hulp verleenen aan den onge-
lukkigen prins en ofschoon het uitrusten
van schepen geheel behoorde tot het de
partement van den controleur-generaal
der financiën, zou Lodewijk in het zalig
IW—WBnw I 11II li III j- aeap. —J-]
vooruitzicht op de milioenen wel de „Le-
yanjtin" kunnen uitrusten en op een onder
zoekingstocht uitzenden zonder daarvoor
de fondsen van den Staat aan te spreken,
terwijl het meer dan waarschijnlijk was dat
Karei Eduard, het wachten moede en
steeds in angst voor verraad en gevangen
neming levend, wel bereid zou zijn om zich
zelf en zijn vrienden toe te vertrouwen
aan het eerste het beste Fransche schip,
dat binnen zijn bereik kwam of de kapi
tein hem het afgesproken teeken bracht,
ja of neen.
Dat alles en nog meer zou opkomen in
het brein van koning Lodewijk voor het
geval dat zij per slot weigerde hem te
steunen of hem langer dan een paar dagen
aan de praat hield. Precies zooals zij heb
bedacht had, zouden die verschillende plan
nen vroeger of later bij hem opkomen. Heb
was al een voornaam ding, dat zij twee da
gen gewonnen had. Acht en veertig uren
zouden haar, naar zij hoopte, in staat stel
len om het minderwaardige plan te ver
ijdelen.
Tot zoover koning Lodewijk en zijn waar
schijnlijke plannen. En nu de hare.
Het was natuurlijk haar taak om dit af
schuwelijke verraad te voorkomen en dat
zou ook niet zoo moeilijk zijn met twee da
gen voorsprong en iemand d en zij kon
vertrouwen.
De plannen stonden haar nu wat helder
der voor den geest; zij schenen zich lang
zamerhand los te maken van een netwerk
van verwarde gedachten.
(Wordt vervolgd).