Jïo. 16131. IdBIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 21 September. Eerste Blad. Anno 1912, PERSOVERZICHT, FEUILLETON. I si 1 Sof li vingen. In „De I ng ai e u i1' schrijft de hoofdredacteur, R. A. van Sandick, over jlr. Kuyp'er o. m. het volgende: Dr. A. Kuyper richtte den lsten Maart 1902 een schrijven tot cl°.i toenmaligen directeur der Polytechnische Scho'1 prof. 'J. Kraus, c. i. waarbij aan hem de todiening eener memorie werd verzocht, met eenige volledigheid uiteenzettende op welke wijze de Polytechnische School in een Technische ware om te zetten. Hiermede was d'oar dr. Kuyper het ini tiatief genomen, waarop de Nederland' che technische wereld 39 jaar lang liad ge dacht. Want van af de tot-stand-koming ,Van de Wet op het Middelbaar Onder wijs is steeds van deskundige zijde tever geefs de eisch gesteld, dat de Polytechni- Bohe School zou worden losgemaakt uit het knellende verband van deze wet. Na het initiatief had dr. Kuyper heb 'doorzettingsvermogen. Het eerste verzoek aan prof. Kraus werd spoedig gevolgd door 'n tweede ministerieele opdracht tot het opmaken van een eerste-concept-ont- yerp van Wet. En, met welke voortva rendheid is gewerkt, blijkt uit het feit, dat reeds in September bij den aanvang der zitting 19021903, der Staten-Gene- raal in het ontwerp tot wijziging en aan vulling der wet op het hooger onderwijs een volledige regeling der omzetting van de Polytechnische School in de Techni sche Hoogeschool werd aangetroffen. De wet van 22 Mei l905t Staatsblad No. 141, tot regeling van het hooger onderwijs gaf de definitieve oplossing van het vraagstuk. Toen op 10 Juli 1905 de Technische Hoogeschool te Delft plechtig door H. M. de Koningin in persoon werd geopend, was de minister van binnenlandsche za ken, dr. A. Kuyper, niet aanwezig. Het kabinet was demissionair. Slechts noode misten wij hem bij deze plechtigheid, want hij was de man, wiens arbeid op dezen dag bekroond werd. Bij de nieuwe wet was een doctoraat in de technische wetenschappen ingesteld. Toen ep den 8sten Januari 1907 aan de Technische Hoogeschool de eerste promo tie van doctoren honoris causa plaats had, was dr. A. Kuyper de eerste, aan yïcn die eeretitel werd verleend. En de heer van Sandick besluit zijn "ar tikel aldus: „Wij kunnen dr. Kuyper niet zien schei den uit het openbare leven, zonder her dacht te hebben wat hij voor ons, Neder- landoohe ingenieurs^ heeft gedaan. Aan rijn initiatief en energie danken wij de gelijkstelling van het technisch met het Universitair onderwijs. En het is onze plicht dat nimmer te vergeten." In een driestar Theologische hoogleoraren zegt „De Stand- a a r d" Lange maanden toefde men op Gerefor meerd terrein met de benoeming van zij-n theologische hoogleeraren. Thans kwam de vloed los, en staan we voor vier benoemin gen te gelijk. Dit verheugt ons. Gesmaldeeldc facultei ten of scholen schaden het onderwijs. Ook zeggen we allerminst, dat tien theo logische professoren voor deze kerkengroep te veel zou zijn. Wie de saamstelling van de theologische faculteiten aan buitenlandsche scholen nagaat, zal bevinden, dat tien nog yeinig is. Neen, het bezwaar tegen dezen gang van zaken ligt veeleer hierin, dat te veel theolo gische vakken onbezet blijven, en dat er voor dezelfde vakken nu telkens twee gega digden optreden. De omvang van de theolo gische studie is zoo verrassend toegenomen, dat het niet wel mogelijk is, om gelijk eer tijds tal van vakken aan éénzelfden hoog leeraar op te dragen. Dat gaat wel voor de colleges, maar schiet te kort voor het we tenschappelijk onderzoek. Heel de Kerkgeschiedenis aan één man op te dragen, ia zoo goed als onmogelijk ge worden, en thans is men wel zoo goed, be halve de Kerkgeschiedenis, nog twee, drie andere vakken aan denzelfden docent toe te vertrouwen. Dat gaat nu wel in den aanvang maar op den duur kan het zoo niet. Alleen voor de oude Kerkgeschiedenis is één geheel man roodig en voor de geschiedenis van den tijd der Pier vorming evenzoo. Dat kost wel grid f-n wordt duur, maar, zal de studie in degelijkheid niet te kort schieten, dan moot het toch onherroepelijk dien weg uit. En juist daarom werkt men in verkeerde richting, zoo men thans twee stellen hoog leeraren neemt, die beide door denzelfden ©verkropten last van vakken gedrukt wor den. De wrijving tussehen Amsterdam en Kam pen laten we hierbij geheel rusten. Het is nooit verstandig geweest, dat men heeft wil len forceeren, wat alleen vrucht van lang durig saamleven en broederlijk vertrouwen kan zijn. Ook ons komt 't daarom het ver standigst voor, dat men het stil gaan late, gelijk het nu liep. Maar vooral wie van het Congres te Leiden kennis nam, zal toch geT v'oeld hebben, dat het niet naar den eisch van den toestand onder ons ging, en dat de eere der Christelijke Religie om strenger scheiding van studiën vraagt. Wat we opmerkten, raakt niet alleen de Gereformeerde scholen, maar evengoed de vier Theologische faculteiten aan de Open bare Universiteiten Ook daar beschikt men over een groot aantal hoogleeraren, bijna twintig, maar dezelfde vakken worden ook hier zelfs viermaal gedoceerd. Wat daaren tegen de Theologie alleen verder zou bren gen, ware inde&ling in hoogstens twee scho len elk met tien hoogleeraren, en deze elk belast met slechts één vak. De !¥li2lioeften»noia* De „Nieuwe Rotterdamsche Cou rant" betoogt, dat er iets ongezonds is in het financieel beleid van onzen Staat; iets, wat niet deugt. Onze landsfinanciën verkeeren blijkbaar in zeer fortuinlijke omstandigheden en niette min weet do Minister van Financiën geen jaar met een begrooting to komen, die sluit. Hier moet, zou liot blad meenen, dan toch iets zijn, in ons financieel beleid, dat hapert. Indien men in jaren van zulk een over vloed vcor 's lands schatkist, als wij thans doormaken, niet een begrooting weet in te dienen, waarop de dienst van gewone in komsten en uitgaven klopt, wanneer zal men dat dan wèl kunnen Hoe zal het moeten gaan, als er weer eens een inzinking komt, of een handelscrisis, gelijk wij er een vijftal jaren geleden een hadden, en do gevolgen daarvan zich in onzo financiën weerspie gelen? Dan komt or onvermijdelijk een groote verwarring. Als men in de zoor gunstige jaren, gelijk wij er nu een paar achter den rug hebben, het niet vorder te brengen weet dan dat do gewone dienst zco ongeveer sluit, dan moeten de gewone jaren om niet eens van slechte jaren- te. spreken wel tot te korten op den gewonen dienst leiden, en op den duur komt men dan toch, daar do zeer gunstige, perioden "uitzondering blijven, tot een toestand, dat de gewone inkomsten niet tegen de gewone uitgaven opwegen. Het blad ziet nog in het Rijksbeleid eeli andere schaduwzijde: men gaat den finan- cieelen dienst „en bagatelle" behandelen. Wat kan zoo'n Minister een tekort van 10 of 20 millioen op de begrooting schelenDat komt immers vanzelf terecht. Een zinsnede in de troonrede of in de millioenen-nota, dat „duurzame versterking van de middelen dringend pcodzakelijk blijft" en do zaak is vcor de publieke opinie gered. Dit brengt, schrijft liet blad, een zekere luchthartigheid hij het opmaken van de be groeting, waarvan zonder twijfel wrange vruchten zullen worden geplukt. Van dio luchthartigheid geeft ook de millioenen-nota van dit jaar weer een nieuw voorbeeld. Daar wordt nu toch waarlijk ten tweeden male verleden jaar is die zotternij ook uitgehaald tot dekking van het tekort op de begroeting van nagenoeg 10 millioen, do opbrengst van de nieuwe, ontworpen in- met den buitengewoon gunstigen loop van de middelen. Dan schrijft zij. De middelen worden voor 1913 geraamd op een totaal van f 209,531,459.50, een voor uitgang van 74 millioen bij de raming voor 1912. Tot die raming dragen het is eigen aardig, ook als teeken van den blij venden aanwas van het handelsverkeer welke elke verandering in onze beproefde handelspo litiek tot een bijna misdadige roekeloos heid maakt de invoerrechten het meest bij, en wel met 1.1 millioen. Op zoo'n spre kenden post moet een Minister van Finan ciën rijn budget-politiek baseeren, die zich opmaakt het verkeer te gaan belemmeren door verhooging van het Tarief! Het blad geeft dan als volgt zijn indruk van de begrooting weer: Om onzen indruk in het kort te zeggen: een budget, dat, ondanks het aanzienlijke geraamde tekort, er niet slecht uitziet maar alleen aannemelijk is in een tijd van ver blijdenden en aanhoudenden vooruitgang van bijna alle bronnen van inkomsten der schatkist, als wij reeds sedert eenige jaren beleven. En het blad besluit met de Volgende vraag: Zou men aan financiën bet volgend jaar het overzicht nu niet maar eens en voor goed inrichten naar het tegenwoordig gel dende beginsel van gewoon en buitenge woon? Iedereen is er thans aan gewend „IIet Vaderland" vestigt do bijzon dere aandacht op de wijze, waarop in de millioenonnota over dc dekking van het te kort wordt gesproken. Het blad schrijft: Voor de dekking zoo schrijft de Mi nister komen in aanmerking de opbrengst van do voorgestelde heffing van een debiet- recht op tabak, ad f 2 millioen, alsmede het geen dc voorgestelde inkomstenbelasting te zamen met de gewijzigde vermogensbelas ting moer zullen opbrengen dan de thans bestaande bedrijfs. en vermogensbelastingen, een surplus, dat op f 3 millioen wordt ge raamd. Ernst of kortswijl is men geneigd te vragen. Reeds nu is de agenda der Tweede Kamer overvuld; het antwoord van den Minister op het Vcorloopig Verslag der Tweede Kamer omtrentevengenoemd debietrecht is dezer dagen ingekomen, dat omtrent de inkomsten belasting binnenkort tc verwachten. Zocals een ieder kan beseffen, is er dus geen sprake van, dat het debietrecht en de inkomsten belasting (laat staan nog of dc rechterzijde voor behandeling zou to vinden zijn) nog vóór de verkiezingen wet worden, veel min. der nog', dat zij worden ingevoerd. En toch bestemt de Minister zo leukweg tot dekking van het tekort over 1913. Men zou er waar lijk la-egel onder kunnen worden, dat een bewindsman zoo iets in een staatsstuk' als do millioenen-nota durft neerschrijven. „Mocht- echter onverhoopt blijken", zoo lezen wij verder „dat uit de genóemde belastingverhpogingen geen voldoende inkom sten zullen kunnen .worden getrokken voor den dienst van 1913, en met name, dat de inkomstenbelasting niet met 1 Mei in wer king kan treden, dan zal de Minister zich alsnog genoopt zien de indiening van een ontweïp tot voortzetting van de opccnten- heffing te bevorderen." Tenzij de Minister zich alsnog mocht bedenken en in den hoogst gunstigen loop der middelen, indien deze blijft voortduren, alsnog aanleiding mocht vinden om het er van 't jaar maar eens op te laten aankomen (wij hebben toch altijd ook nog, de Minister herinnert er aan, het geld voor „het suikerpotje"bestemd), i9 ook nu weder, een voorstel tot-opoenten- heffing (10 bedrijfs. en 10 vermogensbelas ting) te verwachten. De natie zal dan die opcenten betalen vcor de vijfde maal, tenzij do Staten.Gencraal hun veto uitspreken en daarmede te kennen geven, dat alles zijn grenzen heeft, ook de opdrijving van 's lands uitgaven. „D o Residentiebode" tracht liet ka rakter te schetsen, dat minister Kolkman aan zijn. finaneiealo politiek gegeven hoeft. De Minister heeft in de laatste'twee jaren niet van zijn suikerpotje gesnoept en hij hoopt dit ook in 1913 niet te doen. Thans is de Minister met zijn belastinghervorming gei reed, en. „D c Residentiebode" lcgi hem deze woorden in den mond: „Mijn Tariefwet ligt er, om in dc social* wetgeving' te voorzien. Dc Memorie vai Antwoord op het debietrecht op tabak heeft de Tweede Kamer bereikt. De in komsten ba lasting is meer dan een jaar geleden ing^ diend. Ik heb gedaan wat men van mij vet; wachten kon; ik heb de middelen aanga geven, om blijvend in de thans bestaand* behoeften tc voorzien. De financieel^, toestop is gunstig, maar een stijging der middelef op (lie schaal kan niet blijvend zijn. Wil len de Staten.Generaal de sociale wet ge; ving, dat zij dan mijn Tariefwet ter hand nemen, en willen zij het financieel even' wicht bestendigen, ook de middelen daar voor zijn aangewezen. Zijn de Staten.Generaal daarvoor niet td vinden, dan moeten zij zelf maar weten, of zij óf wel schulden willen maken; óf wel op zien komen willen spelen; óf wel liet deksel willen afnemen van het potje, dat ik voorloopig heb dicht gedaan." In dat karakter is, dunkt ons, de Mil lioenen-nota geschreven, en in dat toeken; wacht de Minister van Financiën rustig af, wat de Heeren Staten zullen wijzen. „D e Maasbode" is tevreden over den gang van 's lands financiën. Alleen zou men kunnen 'schrikken van de groote vermeer dering der uitgaven voor den gewonen dienst. Voorshands acht het blad nieuwen belas tingdruk niet noodzakelijk- Onnoodig mag daarom lijken, dc nog al vexatoire tabaksbelasting cok maar cenigs- zins te foroeeren. Gerust kan ze nog langen tijd opgeborgen blijven. En niet weinigen zouden daar vrede mee hebben. Mocht er een geest van nog meerdere be zuiniging in de Kamer varen, dan kan liet geraamde tekort wellicht aanmerkelijk ver kleind cn het, wol is waar niet beklemde, maar toch stoeds eenigszins bedrukte hart. der cijnsbrengende onderdanen ietwat worden verlicht. „II et Centra m" is vrij optimistisch gestemd en meent, dat de Minister do toe komst nogal gunstig inziet en overtuigd ia, dat van hot geraamd tekort nog wel et telijke millioencn zullen afvallen. tWel wordt zoo schrijft het blad in de Troonrede gezegd, dat niet onafgebro ken op een zoo sterke toeneming der in komsten mag worden gerekend, als tot dusver het geval was; maar die mcening werd reeds bij herhaling uitgesproken en gelukkig telkens beschaamd. Men kan daarom hopen, dat dit ook' voor 1913 het geval zal wezen, al mag oen Minister daar natuurlijk niet vast op rekenen, en eisoht voorzichtig beleid, dat hij in do mogelijkheid van het tegenover gestelde. weet te voorzien. De groote zorg van „H et Huisgczi n" 19 niet het tekort, de bestaande middelen acht hot stellig nog niet aan het eindo hunner capaciteit. Maar schrijft, het blad wol blijven wij, het lichtvaardig cn erger achten, do tariefverheoging af tc wijzen, omdat do middelen zco ruim vloeien en zoo den waan to wekken, als ware de sccialo verzeke ring best uit de gewone middelen te bekos tigen. Dit kan in. geen geval. Nog oens: als alles meeloopt, kunnen wo rondkomen, maar in geen geval hou den wc een cent over voor de sooiale wet geving. Daarvoor is do tarief verhooging onont beerlijk. Onder den titelEen spelend financier, zegt „D e Standaard" van het finan cieel© beleid van minister Kolkman: Als Kamerlid' boeide de heer Kolkman, keer op keer, door guitige zetten, die in sloegen, door caricaturisten in beeld wer den gebracht, en 6oms over het jaar in do politieke atmosfeer hangen bleven. Op zichzelf lag er dan ook iets contra dictoirs iii; dat juist een zoo speelziek aan gelegde geest onze Financiën vóór zijn rekening kreeg. Van een vaderlandsch geldman op zijn kantoor maakten we ons 85 ,,En wanneer zult u me een beslist ant woord geven'?" „Overmorgen." „Waarom niet al vroeger?" drong hij bngeduldig aan. „Overmorgen," herhaalde zij met een glimlach. ,,Ik heb veel om over te denken ien het eenige teeken dat Karei Eduard Volmaakt zou kunnen vertrouwen moet Van lord Eglinton komen. „Dat begrijp ik," zei de Koning veel te teekenend. „Par ma foiMaar we zullen geduld noodig hebben. Twee heele dagen! Intusschen zullen wij ons bezig houden toet de voorbereidende maatregelen voor de onderneming. Wij hadd'en over de. „Mo narch" gedacht. Wat vindt u er van?" „De „Levantin" zou het vlugger doen." „Ja, ja! de „Levantin" en we kunnen 'Óen kapitein van dat sohip vertrouwen. Bij heeft groote verplichtingen aan mada/- ine de Pompadour. En meneer de Lugeao den neef van madame, weet u hadden we bestemd om de geheime bevelen naar Brest, naar den kapitein van de „Levan tin te brengen. Ik geloof wel, dat we tem kunnen, vertrouwen. Hij heeft gemeenschappelijke belangen met ons. En dan is er nog wat, maar daar praiben we later over. De geheime orders zullen onze ^gen koninklijke handteekening dragen; u kunt ze dan zelf aan onzen bode geven, Btefc het teeken voor den prins.'* Hij knikte weer gratielijk tegen haar en zij boeg met al den eerbied en al de vorme lijkheid, die de ingewikkelde etikette van dien tijd eisch te. Lodewijk keek haar lang en onderzoekend aan, maar er scheen op haar kalm gezicht niets te lezen te zijn, waardoor zijn stemming van kalme zelf voldoening verstoord had kunnen worden. Hij stak haar zijn poezele hand toe, zijn korte, dikke vingers waren tot aan het tweedte lid geheel bedekt met ringen en het lukte Lydia om den grooten zegelring te kussen het zinnebeeld van dat koning schap, waaraan zij trouw en eerlijk ver knocht was zonder dat haar lippen in aanraking kwamen met zijn hand. Wat er gedurende de eerstvolgende tien minuten voorviel zou zij later niet hebben kunnen zeggen. Haar geheele brein was vervuld van haar gedachten en telkens als de gemeen© brief ritselde onder haar cor sage, rilde zij als van angst. Geheel werk tuiglijk zag zij den KoDing vertrekken en zij handelde daarbij in volkomen harmonie met de etikette. Even werktuiglijk zag zij hoe de babbelende menigte langzaam uiteen ging. De groote kamer werd hoe langer hoe lèeger, het gegons hoe langer hoe luider. Zij zag mylord als door een mistsluier in voorovergebogen houding de hulde der vertrekkende bezoekers in ont vangst nemen. Zij hoorde het gemompel in haar* ooren suizen; het waren gewoonlijk smeekbeden om het een of ander te geven of ten minste iets te beloven. Zij zag den optocht der hovelingen, der vleiers, der vrienden en vijanden langzaam aan zich voorbij trekken en in het midden van die menigte ontdekte zij vaag de helder-kleu- komsteubelastang1, en van liet debietrooht op tabak aangewezen. Voor de verandering blijft thans het part (U/s millioen) van de opbrengst van hot nieuwe tarief, waarme de de Minister altijd volgens de mil- lioenenJiota van verleden jaar! in het thans lcoponde jaar zulk ecu prachtige sier maakt, ditmaal onder de middelen tot dek king achterwege. \Wij nemen dit voortoeken aan, maar, in trouwe, 13 dit nu nog ernstig werk, of neemt do Minister met het land een loopje? „In do verwachting, dat die behan deling (d. i. de behandeling van inkomsten belasting en debietrecht-.in Tweede en Eer ste Kamer) neg voor den aanvang van het nieuwe jaar zal kunnen plaats hebben, meent do on dc r g etc eke n de voorshands geen voor stellen tot heffing van tijdelijke, dekkings- middelen te moeten indienen." Dat. schrijft de Minister letterlijk neer, en hij heeft prompt 5 millioen van het tekort gedekt. Gedekt? Nu, heel zeker is de Minister daar zelf cok niet op. „Mocht onverhoopt later blijken, dat uit de genoemde bolaeting- verhoogingen geen voldoende inkomsten zul len kunnen worden getrokken voor den dienst van 1913, en met name dat de inkom stenbelasting niet met 1 Mei in werking kan treden", dan zal de Minister nog een ontwerp tot voortzetting van de opeenten- lieffing op bedrijfs. en vermogensbelasting indienen. Dat wordt een mooi geval. Aan den voor avond van de verkiezingen zal de Minister met zulk een voorstel veel sucoos hebben! De Minister heeft geen wonder dan ook nog een „uiterste geval" in netto: er zal tr-t dekking van het tekort altijd nóg 3 millioen 4 ton (de geraamde inkomst voor 1913) uit den snikapotku.nn.en worden ge nomen. Natuurlijk, als de nood aan den man komt, even gemakkelijk meer. Hoeveel noodig is zal wel in 1915 blijken. Ziehier dus de slotsom, die wij uit deze millioenen-nota meenen te moeten trekken. Zeer gunstige omstandigheden hebben er toe moe gewerkt, dat wij over de afgeloo- pen jaren over onze financiën niet onte vreden mogen zijn: kleine overschotten op den gewonen dienst, en hot suikerfonds is gered, 's Ministers finonoierskunst bestaat uit gcedo gelcovigheid, ouderwetsoh opti misme, met het suiker fonds-heel achteraf in reserve, 'tls waarlijk geen heel diep zinnig beleid. Ook het „Ha ndelsblad" wijst op den gunstigen toestand van 's lands iinanciën, welke eel beter is dan men ons van de regeeringstafel „pour le besoin de la cause" wil doen gelooven. Ware het anders, dan zou de Regeering trouwens wel niet hebben voorgesteld, waar van invoering der inkomstenbelasting, enz. in het nieuwe zittingsjaar stellig geen sprake zal kunnen zijn.de hefting van opcenten op bedrijfs- en vermogensbelas ting te laten vervallen J Waar de gewone dienst, n'en déplaise de millioenonnota alliohbook het volgende jaar weder geen belangrijk tekort zal aantoonen, zal het mogelijk zijn een groot deel van de kosten der sociale verzekeringen te zijner tijd te bestrijden uit de voorgestelde inkom stenbelasting, de gewijzigde vermogensbe lasting welke twee heffingen te zamen drie millioen gulden meer zullen afwerpen het eventueel© debietrecht op tabak ad twee millioen gulden, dat ons overigens niet toelacht en zoo noodig de reeds ge noemde „suikerpot" ad f 3.400,000, die wel is waar voor een eventueel© verlaging van den guikeraccijns zou moeten dienen, maar waannede in werkelijkheid toch reeds lang is gesold. Zelfs afgezien van een eventueel© matige verhooging der successierechten, zal het benoodigde geld dan bijeen zijn gebracht dank zij den bloei enden toestand, waarin het land zich thans onder het vrijhandels- régime bevindt. Zonder het te willen, heeft de Regeering aan do bestrijders van haar protoctie-plan- nen met deze millioenennota dus een nieuw wapen in handen gegeven, waarvan zeker dankbaar gebmik zal worden gemaakt. „De Ni ou wo Courant" wijst cr o<p, dat minister Kolkman „veine" heeft rige japon van mevrouw de Stainville. „La belle Irene" bleef lang naast mylord staan. Zij was een van de laatsten, die heenging en ofschoon Lydia zichzelf dwong om niet in die richting te kijken, kon zij tcch niet verhinderen, dat zij het ergernis wekkende gegiohel hoorde, terwijl lorcL Eglinton met zijn vriendelijke, gelijke stem complimenten maakte, die een aangenaam voedsel waren voor de onverzadiglijke ijdel- heid dier hersenlooze pop. En dat, terwijl hij wist, dat zijn vriend op het punt was van verraden te worden. Welk een schande! welk een ellende! Gelukkig had zij haar vader niet gezien, want haar krachten zouden haar misschien begeven hebben, als zij op zijn gezicht die zelfde gedachten aan verraad had gelezen, die haar zoo'n walging had ingeboezemd, toen Lodewijk naast haar stond. De laatste van die domme, onverschillige mensohenmassa was heengegaan. De groote kamer was nu geheel ontruimd. Mylord had mme. de Stainville tot aan de deur gebracht. Het gegons der stemmen drong nog slechts vaag tot haar door en stierf per slot weg in de verder afgelegen gangen. Lydia rilde, alsof zij' het koud had. XVI., Yreemden. En nu was Lydia alleen. Het apathische gevoel verdween en zelfs dat intense gevoel van walging, dat in het laatste halve uur haar zinnen verdoofd had' en haar had deen handelen en praten als een automaat. Zij had het gevoel alsof zij een vies dier had gezien en aangeraakt, maar alsof het voor het ©ogenblik uit haar gezichtslijn verdwenen was. Het zou wei dra weer uit zijn schuilhoek te voorschijn lcomen, maar dan was zij er ten minste op voorbereid. Zij moest er op voorbereid zijn en dus rilde zij niet langer bij de gedachte er aan, maar nam haar tegenwoordigheid van geest, haar kalm oordóel en vlug inzicht in de zaken ter hulp om het monster te be strijden en machteloos te maken. Zij wist natuurlijk wel dat de Koning zichzelf niet door vage beloften zou laten afschepen. In de twee dagen van het uitstel dat zij hem gevraagd had, zou hij gaan in zien dat zij dat maar had gedaan om tijd te winnen en dat zij nooit van plan was ge weest om hem bij zijn minwaardige plan nen te helpen. En dan zou hij zelf gaan handelen. Nadat hij begrepen had dat het haar idee was om hem zoo mogelijk om den tuin te leiden, was hij slim genoeg om het een of andere middól te verzinnen om te beletten dat die verleidelijke millioenen hem ont snapten. Ofschoon hij op het ©ogenblik nog niet wist, waar of hoe li ij prins Karei Stuant en zijn vrienden te pakken zou brijgen, wist hij toch wel, dat zij vanzelf de eenzame Westkust van Schotland zouden opzoeken. Er was altijdl in vage termen gesproken over dat deel van de kust nis er gedacht werd aan het hulp verleenen aan den onge- lukkigen prins en ofschoon het uitrusten van schepen geheel behoorde tot het de partement van den controleur-generaal der financiën, zou Lodewijk in het zalig IW—WBnw I 11II li III j- aeap. —J-] vooruitzicht op de milioenen wel de „Le- yanjtin" kunnen uitrusten en op een onder zoekingstocht uitzenden zonder daarvoor de fondsen van den Staat aan te spreken, terwijl het meer dan waarschijnlijk was dat Karei Eduard, het wachten moede en steeds in angst voor verraad en gevangen neming levend, wel bereid zou zijn om zich zelf en zijn vrienden toe te vertrouwen aan het eerste het beste Fransche schip, dat binnen zijn bereik kwam of de kapi tein hem het afgesproken teeken bracht, ja of neen. Dat alles en nog meer zou opkomen in het brein van koning Lodewijk voor het geval dat zij per slot weigerde hem te steunen of hem langer dan een paar dagen aan de praat hield. Precies zooals zij heb bedacht had, zouden die verschillende plan nen vroeger of later bij hem opkomen. Heb was al een voornaam ding, dat zij twee da gen gewonnen had. Acht en veertig uren zouden haar, naar zij hoopte, in staat stel len om het minderwaardige plan te ver ijdelen. Tot zoover koning Lodewijk en zijn waar schijnlijke plannen. En nu de hare. Het was natuurlijk haar taak om dit af schuwelijke verraad te voorkomen en dat zou ook niet zoo moeilijk zijn met twee da gen voorsprong en iemand d en zij kon vertrouwen. De plannen stonden haar nu wat helder der voor den geest; zij schenen zich lang zamerhand los te maken van een netwerk van verwarde gedachten. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 5