Maar Ik zal je zeldzame stoffen geven, die kan je onderweg verkoopen an ook zal ik je mijn beide kameel en leen en, dan reis je gemakkelijker." „Ali, je beaat een besta jongen, ik ekken je weer als mijn broer.' Den volgenden morgan ging hij vroeg tijdig op leis en sloeg den weg naar Dam as in. Jaren larng had hij zich zóó niet meer ingespannen. Tegen den middag rustte hij uit en gebruikte hét middagmaal in de her berg, waar de kooplieden altijd plachten sa. men te komen. Eenigen vertelden hem, dat zij onderweg een koopman waren tegengeko men, die op weg naar Cairo was. Hij had verscheidene dingen hij zich, misschien dus ook wel een oude vaas zonder ooren. Moular reisde naar Jerusalem, maar hij was zóó platzak, dat hij moest trachten wat te verkoopen. Hij ging dus naar een bazar en verkocht daar eenige stoffen; de ecne helft van het geld stak hij in dan zak en voor de andere helft kocht hij nieuwe dingen. Na een reds van een paar dagen bereikte hij Jerusalem, maar hij vond er den koop man niet. Hij deed er echter zulke goede zaken, dat hij weldra duizend gulden bezat. Moulax Hassan, die door dezen voordeeligan gang van zaken langzamerhand van zijn lui heid genezen werd, nam een flink besluit. „Ik ga naar Cairo en daar zal ik trachten lïiog duizend gulden te verdienen, als ik idan de vaas vind, is al mijn moeite niet ver geefs geweest." Dit was een belangrijk besluit, want hij zou de gïoote woestijn van Sinaï doorkrui den; zijn zucht om geld te verdienen moest jlus wel srberk zijn, dat zijn luiheid er door overwonnen werd, die hem aanspoorde, weer fraar zijn woonplaats terug te gaan. i Hij kocht er nog een kameel bij en be- Jaadde dien met de benoodigdheden voor de treis, waarna hij in de richting der Roode £eo ging. Op zekeren avond bereikte hij een oase, waar palmboomen een weldadige schaduw verspreidden; hij was doodmoe en had hon. ger, zoodat hij besloot daar te overnach ten. Hij nam een der manden om er mond voorraad uit te krijgen. De kameel en keken hem zoo smeekend ,aan, alsof zij zeggen wilden „Neem ons die zware vrachten af! iWe zijn zoo moe en we zouden beter kunnen uitrusten, als we minder zwaar beladen wa ken." Moular Hassan dacht even na. en zei toen tot zichzelven: „Kom, kom, ze zullen zoo ook wel slapen; ik doe de moeite niet om alles af te laden." Den volgenden moirgen, toen hij opstond, zag hij tot zijn grooten schrik, dat de ka meelen verdwenen waren. Zoo ver zijn oog Reikte, kon hij ze niet ontdekken. zaken? Die gaan jou niet aan zou ik zoo zeggen." „Neen natuurlijk niet juffrouw. Maar toch moet het mij even van het hart, dat ik vind, dat Jan eigenlijk veel te goed is geweest, om zich zoo mt te doven met al die cadeaux voor UI" „Al die cadeaux?" „Ja tante, hier hebt u alvast een pape- jaai." „Wat moet ik beginnen met zoo'n beest? Die moet je ook maar weer te eten ge ren I" „Ja, maar dat is meteen ook weer wat gezelligheid in huis, en hij kan al zoo aardig praten," riep Jan, „dat heb ik hem aan boord geleerd." Gooo bleef echter doodstil zitten op z'n stokje; of hij nu eerst nog wat wennen moest aan de nieuwe omgeving, dat is mogelijk, maar toen de lamp aan was be gon hij te snappen. „Coco!... Coco... dag moeder Michette." „Moeder Michette? Och heden... hij kent me al 1 Moeder Michette, wat aardig toch En nu eerst kwam tante los omhelsde haar neef Jan en bedankte hem hartelijk voor z'n cadeau, want de papegaai soheen het moederlijk gevoel in haar wa* ker gemaakt te hebben. Zij ging al verbazend veel van tien „Och," weeklaagde hij, „had ik nu maar afgeladen, dan zouden de dieven niet m verzoeking zijn gekomen de kameelen mee te nemen.. Ik had mij op de goederen vrij kunnen uitstrekken." Nadat hij zoo eenigen tijd gejammerd had, besloot hij' verder te trekken. Hij nam de mand met levensmiddelen op den rug en liep door. 's Avonds zag hij een armen grijsaard aan den kaut van den weg zitten- „God zal u beloonen," zei deze, „als gij mij helpt. Ik ben moe en heb honger. Toe geef mij wat te eten." „Ik kan je niets geven, arme man," ant woordde HaSsan, want ik ben even arm als jij." „Als je niets hebt, is het goed, maar als gij de onwaarheid spreekt, zal God er U voor straffen." Moular Hassan keek den armen ouden man eens aan en kreeg medelijden met hem, een gevoel dat hij tot nog toe niet gekend had. „Je hebt gelijk oude man," hernam hij, „ik heb wel wat en ik zal je helpen." Hij nam een geldstuk uit zijn tasch en gaf dat aan den grijsaard zeggende: „Neem dit als aandenken, wiens hart gij het eerst getroffen hebt." „Dank U," sprak de grijsaard. „En ik zal IJ mijn erkentelijkheid ook toonen. Gister nacht hebben dieven een reizend koop man bestolen. Zij hebben de goederen in veiligheid) gebracht en zijn er nu nog op uit om andere te overvallen. Daar achter gindsche heuvels, staan de kamee len. Ga in vredeVoor de eerste maal was Moular Hassan edelmoedig geweest en dadelijk dlaarop werd hij er voor be loond. Hij zocht de kameelen op, vond ze ook en merkte dat er niets aan de la ding ontbrak. Na twee weken kwam hij behouden en wel in Caïro aan. Hij zocht onmiddellijk den koopman op maar vond hem niet. Toen nam hij het wijze besluit, om zijn kostbaren tijd maar niet verder te ver spillen en eerst zaken te doen. Hij huur de een winkeltje en de handel lukte zoo zeer, dat hij> na een jaar tijds tien dui- nend gulden verdiend had. Hij bleef edel moedig en goedgeefsch, al zijn luiheid was verdwenen en met schaamte cfcacht hij aan zijn nutteloos leven in zijn vorige woon plaats. Hij besloot-, de zijnen schadeloos te stellen voor al het verdriet, dat hij hun aangedaan had. Drie jaar lang was hij nu in Cairo geweest en nu verlangde zijn hart toch weer naar huis. Toen hij in zijn woonplaats aankwam, vond hij zijn vrouw en zijn beide zonen in blakende ge- vogel houden; eigenlijk belachelijk veel en was zoodanig met de nieuwe kameraad ingenomen, dat Jan en Herbelijn volle vrijheid hadden, om samen prettig uit te gaan en wat van elkaar's gezelschap te genieten. Met den zevenden dag kreeg tante er echter genoeg van! Toen rad haar gast vrijheid lang genoeg geduurd en gaf zij onzen jongen nu duidelijk te kennen, dat zij hem missen kon als kiespijn! Jan was erg van streek door die duide lijke aanwijzing en aocht maar weer zijn troost bij vriend Herbelijn. ,,'t Was een allerongelukkigste inval van mij om tante met die papegaai op te knappen, ze heeft nu nergens anders oogen of ooren voor en..." „En ze heeft jou je congé gegeven?" „Ja," antwoordde Jan met tranen in ae oogen. „Maar man, waar moet je dan al die weken blijven, dat je nog aan wal zult zijn? Weet je wat, kom van avond bij ons aanloopen, moeder zal je met genoegen lcgeeren." Dat was een uitkomst voor onzen Jan. Natuuriijlc spookte er in Herbelijn's brein weer een plannetje rond, om de oude juffrouw Miohette eens in de maling te nemen. Tegen den middag van den vol genden dag, dat Jan gelogeerd was bij de HerbeLijn's wandelden ze samen eens zondheid terug. Allen, ook zijn broer Ali, waren verheugd hem weer te zien. „De vaas heb ik niet terug gevonden," Moular. „Beste man," sprak Kachemire, „de vaas met het geld is hier nog in huis, dat was maar een middel, dat Ali en ik je bedacht hadden, om je van je luiheid te genezen." „En het is jullie gelukt", hernam Moular Hassan, „van deze ondeugd ben ik gene zen. Ik heb nu een aanzienlijk fortuin, dat ons zelf en anderen goed te staan zal komen." Dai viel iiem ieelijk tegen Een voornaam Lord aan het Engelsche hof, al een paar eeuwen geleden, beroemde er zich op, dat hij nooit naar een gunst ge dongen had, dat hij den koning nooit ver zocht om het een of ander koninklijk ambt of welke onderscheiding dan ook, wane hij kende geen grooter geluk, zei hij, dan als eenvoudig burger te leven. De vorst zelve trok echter deze onverschil ligheid voor eereaaibten en waardigheden wel een weinig in twijfel en zou den nede- rigen hoveling eens op de proef stellen. Op zekeren dag dus, na afloop van een gala-diner, trok de koning hem ter zijde en vroeg met bijzondere belangstelling: „Kent u Spaansch, Lord Makartny?" „Neen Sire, maar indien het Uw Majes teit welgevallig is, zal ik het heel gauw geleerd hebben." „Ja", zei de koning, „gij zult wel doen het te leeren; ik kan niet anders zeggen." Naar aanleiding van dit onderhoud meen de de Lord, dat de koning voornemens was hem het een of ander gewichtig ambt op te dragen bij de diplomatie en sloot zich dus op in zijn studeervertrek, waar hij dag en nacht onvermoeid voortwerkte. 1 Nu is de Spaansche taal allesbehalve mak- kelijk, maar na verloop van drie maanden kon Lórd Makartny toch betuigen, dat hij het Spaansch Volkomen meester was en dit is heel wat voor een EngeTschman. die bij zonder veel moeite schijnt te hebben met talen leeren. Met een yerrukt gezicht, deelde hii den Koning nu mede, dat hij het Spaansch zoo goed kende als zijn moedertaal, in afwach ting natuurlijk, dat er nu wie weet wat voor een verrassinzou volgen. „Des te beter Makartny, nu kunt u Don Quichotte lezen in de oorspronkelijke taal wat altijd zeer aan te bevelen schijnt, want al meermalen heeft men mij verzekerd, d-^t de vertalingen niets waard zijn vergeleken bij het origineel." den kant op van tante's huisje, die in aanbidding stond voor den kruk, die zij vogel had' laten maken. Zoodra Coco de beide vrienden ontwaarde, sloeg hij met de vleugels en riep vrooLijk: Dag j Janl Dag moedetr Michette. „Och uie schat! die lieveling!" riep het vrouwtje met tranen in de oogen van aandoening. Herbelijn bleef goed acht geven en een volgenden morgen na het ontbijt zag hij, hoe „Moeder Miohette" Coco bieten hing in de volle zon. „Goed zoo!" sprak de vroolijke snaak in aichzelve. „Zij gaat weg schijnt, amuseer je wel, ik zal niet lang wegblijven, dat beloof ik je." Zoodra N juffrouw Michette nu ver ge noeg af was, lokte Herbelijntje den vogel in het kleine kooitje, dat hij bij zich had en verving hem door het opgezette exem plaar, waarvan hij q© ijzerdraadjes der pootjes, zorgvuldig om het stokje klemde. Eet duurde geen kwartier, of daar kwam moeder Michette terug. „Daar ben ik schat, met wat lekkers bij me hoor!" „Lieve hemel!... De vogel zat dcod;til op z'n stokje en had de cogen gesloten." „Zou die dood zijn, mijn lieveling?" Als bij toeval ging Herbelijn op dat oogenblik pet voorbij. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 13