FEUILLETON. Een vroolijke snaak. tst Hassan de Luilak. Iedereen, die op het grasveld het eerste deel van dit voorval had bijgewoond, lachte luid. Maar de graaf legde allen het zwij gen op en zei, dat hij Jacob zwaar zou straffen, als deze niet voldoende zijn ge drag van zooewen kon verklaren. „Heerl" aprak de deugniet, „ik ben hier gekomen, omdat ik wist dat vandaag ieder op het kasteel onthaald werd. Ik vroeg aan uw rentmeester een zitplaats, waarop die beleefde man mij in plaats daarvan een schop als zetel aanbood en mij een servet aanbood met het bevel hem deze na den maaltijd te overhandigen. Daar de eene beleefdheid de andere waard is heb ik hem èn de servet èn de zitplaats teruggegeven. Ziedaar de verklaring yan mijn gedrag. Daar iedereen lachte om deze handige manier om er zich uit te redden, moest de graaf hem wel den prijs toekennen, doch hij zeide tot den rentmeester: „Dat zal u leeren voortaan beleefd te zijn." Daarop vervolgde hij tot Jacob het woord richtend: „Het is niet altijd goed zijn eigen rechter te zijn. Denk hieraan bij een voorkomende gelegenheid." Maar Jacob was zoo het hoofd op hol ge bracht door de toejuichingen der menigte, dat hij dacht, dat hij alles mocht doen. Dit» zou hem door een ontmoeting, waarop hij niet gerekend had, duidelijk gemaakt wor den, dat dit niet het geval was. In den daaropvolgenden winter hadden Jacob en zijn vrienden een jacht op wilde zwijnen op het touw gezet. Zij maakten pdch moe zonder eenig resultaat, en beslo ten eindelijk in een herherg te overnachten, en door een verkwikkenden slaap hun uit geputte krachten op te beuren. De herberg was echter zoo overvol, dat de waard hun een vlieringkamertje aan- .wees, waar een stuk of wat strooma trassen op den grond lagen. Zij hadden echter zoo'n slaap, dat zij er geen aanmerking op maakten. Nauweüjika hadden zij een uur geslapen of de herbergier kwam met een man, die, te oordeelen naar zijn kleeding, die hij droeg, en de zweep, dien hij in de hand droeg, een vrachtrijder was, het kamertje binnen, en zei: „De heeren willen wel een beetje op schikken. Een nacht is gauw voorbij." De jongelui bromden wel, doch moesten ten slotte inschikken. De vrachtrijder hing den zweep aan den muur, strekte zich op '•de strooinatras uit, en sliep weldra vast in. „Hoor eens, vrienden," zei Jacob zacht jes, „ik zal wel zorgen dat die man gauw maakt, dat hij weg komt, of ik verdien den fxijnaam van grappenmaker niet!" Herbelijn was juist heel blij, dat zijn friend terugkwam; hij herinnerde zich nog toed de droevige geschiedenis. Op der- ken jarigen leeftijd had Jan Michette al tijn oudere verloren, en wat was toen na tuurlijker, dan dat hij bij zijn tante, juf frouw Michette, en eenige bloedverwan ten in huis kwam'? Maar die oude jonge juffrouw, die het anders heel goed stellen kon, waa ook brandgierig en had haar neef dus nog geen acht dagen in huis, of hij was al als scheepsjongen op een driemaster in zee gezonden Herbelijn voelde, dat het zijn vriend dus wel erg veel pleizier zou doen, als hem van iemand tenminste een harte lijke ontvangst ten deel viel en te voet legde hij dus de vier mijlen af, die zijn dorp van de havenstad Nantes soheidde, waar Jan ontschepen zou. Het weerzien was treffend tusschen die twee nadat de eerste begroeting was afge- loopen, ging Jan weer even aan boord terug, om afscheid te nemen van den ka pitein en zijn kameraden, waarna hij wel- it'.ra belast en beladen weer terugkeerde, Hij begon luid te roepen: „Black 1 Black 1 Hier Black „Wat is er te doen?" riep de vracht rijder en sprong op. „O niets," hernam Jacob, ,,ik ben door uw gesnork wakker geworden. „Ën toen?" „Nu, omdat ik jager ben, denkt ik altijd het eerst aan mijn hond." „Dat is grappig," hernam de vracht rijder, „zoodra ik wakker wordt, dienk ik aan mijn paarden." „Gij neemt mij het geschreeuw dus niet kwalijk „Integendeel. Gij denkt aan uw hond en ik aan mijn paarden, dat komt overeen uit. Wel te rusten, mijnheer l" Na deze woorden keerde de vrachtrijder zich om en sliep ^eer in. Sliep hij werkelijk? Hij snorkte wel. Door het gesmoorde gelach van zijn ka meraden aangemoedigd, begon Jacab weer te schreeuwen: „Black 1 Hier, BlackI" Op het geroep van Jacob sprong de vrachtrijder eensklaps op, greep met de pogen dicht zijn zweep, zwaaide die in alle richtingen heen en riep op slaperigen toon: „Hallo I Bles. Yortl" Jacobs vrienden hadden hem wel te hulp willen komen, maar zij durfden den vracht rijder ter wille van diens zweep niet naderen. In een oogwenk was het geheele perso neel van de herberg op de been. Zij klom men naar het vlieringkamertje om te zien wat er te doen was, en zij zagen den vrachtrijder steeds met de zweep klappen de staan. Hij was ondertusschen, zoo het schijnt, wakker geworden en zei tegen Jacob: „Ik had u gewaarschuwd, dat ik bij eenig verdacht geroep dadelijk aan mijn paarden denk. Het spijt mij wel, dat dit gebeurd is, maar ik dacht, dat mijn bles weer koppig was, en niet verder wou loopen. Laten wij nu weer gaan slapen en probeer niet meer aan Black te denken, dan beloof ik u, dat ik van mijn kant mijn best zal doen niet meer te snorken." De les was hard geweest, maar had ge holpen. Hij had nu de waarheid! geleerd van het spreekwoord: Boontje komt om zijn loontje. Jacob had het wijze besluit genomen om den raad van den vrachtrijder op te vol gen. Hij verbond zijn wonden, zoo goed en zoo kwaad als dit ging, en probeerde in te slapen. Toon hy den volgenden morgen wakker werd, was hij een heel ander mensch geworden, dat wil zeggen iemand, die zich voornam zich niet meer op een ongepaste wijze met eens anders zaken in want vooreerst had hij zijn goed en dan nog een pak met allerlei producten urt de verre landeD die hij bezocht had: thee, vanielje, coooflnoten en nog allerhande snuisterijen en aardigheidjes die hij me de had gebracht. Daarenboven droeg hij ook nog een kooi bij zich, waarin een prachtige papegaai zat, terwijl Herbelijn een tweede exemplaar bij zich droeg, maar die zat veel rustiger en kalmer, dft had echter zijn reden, hoor slechts 1 Beide jongelui gebruikten hun twaalf uurtje op een bank langs de kade en Jan vertelde toen zijn vriend, dat hij twee papagaaien had gekocht'; één voor zijn tante, en één voor zijn vriend; maar dat die laatste per ongeluk gestorven was, waarna een van de kameraden die er ver stand van had den vogel opzette. Daar die echter geen paar glazen oogen bezat, had hij de oogleden eenvoudig toegedrukt, zoodat het wel leek, of de vogel sliep. ,,0, maar dat ia niks, die oogen kan ik er wel in zetten," sprak Herbelijn, die overal raad op wist. „Ze lijken precies op elkaar," zei Jan „want ze waren van eenzelfde broedsel Kijk maar eens ze hebben ook dezelfde roode vlekjes boven de oogen, het spijt me erg, dat ik je den vogel niet levend mee gebracht heb, maar ik kan er niets aan cloen, en om je nu schadeloos te stellen, te laten. En in het vervolg merkte hij, dat hij er heel verstandig aan gedaan had, zijn misplaatste grappenmakerijen af W leeren. In Syrië woonde vroeger een man, wienl luiheid spreekwoordelijk was geworden, mejj zei algemeen: zoo lui als Moei ar Hassan! Hij was echter niet alleen lui, maar ook zelfzuchtig en gierig; hij had het geld, da$ hij van zijn ouders geërfd had, ongeveer d duizend gulden, in een vaas verborgen, diq hij in oen hoek van zijn kelder zorgvuldig achter een hoop vodden weggestopt had. A1^ zijn gezin niet meer genoeg verdiende, om( hem in luiheid te doen leven, had hij voor-, eerst genoeg geld, om in zijn behoeften tg voorzien. Maar nooit zou hij aan zijn vrouw eienig gedd gegeven hebben, om haar handel uitj te breiden. Als Kachemire, zoo heette zij, geld noodig had, zocht zij hulp bij haar zwa ger, Ali Hassan, en met z'n beiden deden ze ook hun best, om MoulaT Hassan z'n luiheid af te leeren. Op zekeren dag kwam Moular driftig haar winkeltje binnen. „Vrouw," riep hij uit, „waar is die vaM gebleven, die in den kelder stond?" „Twee dagen geleden heb ik ze aan tfen voddenkoopman verkocht, want ze stond toch.' maar in den weg," antwoordde Kachemire. „Wat heb je gedaan Maar vrouwin die vaas zat liet erfdeel van mijn vader!'' riep Moular wanhopend. „Ja, dat wist ik niet; dat heb je mij, ook nooit verteld!" „Ik hen een verloren man! Wat moet ik beginnen, als je zaak: niet meer zoo goed) gaat en als jij niet meer voor wij werken} kunt i Ali Hassan, die juist binnen kwam en aan wien Kachemire heb gebeurde vertelde, sprak:' „Alles is nog niet verloren, je weet, dat de koopman naar Cairo vertrokken, is, ga hem achterna, dan heb je nog ruim kans, hem in te halen." Dio raad lokte Moular niet erg aan: dat zou waarschijnlijk een lange en vermoed-, ende reis worden. „Waarom doe jij me niet dien dienst, den koopman na te reizen, Ali? Heb dat voor mij over, ter wille van onzen goeden vader." „Dat zal ik doen," sprak Ali, „maar ik houd do helft van het geld voor mijn moeite." „Wat denk je wel, wil je mij totaal arm maken Ik erken je niet meer ais mijn broer zelf ga ik den koopman achterna en morgen al, Kachemire zal mij wel het noodige geld. voor de reis geven." „Kachemire heeft geen geld meer over. zal ik je ook wat van de thee en de va nielje en de cocosnoten geven; zeg er maar niets van tegen tante want je weet niet hoe half jaloersoh die is en ze zou het ons beiden nog kwalijk nemen." „Stel je maar gerust Jan! Niemand zal er iets van weten." Na vier uur marcheeren kwamen beide vrienden in hun eigenlijke woonplaats aan. In het voorbijgaan gaf Herbelijn zijn ca deau x thuis af en vergezelde zijn vriend toen naar tante Michette, die echter alles behalve beminnelijk was bij het weerzien. Dadelijk viel zij Jan op 't dak met de jnia. der aangename vriendelijke vraag: „Zeg joDgen, je zult die heele maand dat ik je te gast heb, toch wel wat werken voor den kost?" „Zeker tante, ik ben nooit te lui ge weest, daar kunt u aan boord ook nog navraag naar doen." „Hé juffrouw, ik dacht dat de terug komst van uw neef U nu een enkele keer eens wat toeschietelijker zou hebben ge stemd. Je kunt niet bepaald zeggen, dat de ontvangst hartelijk is op die manier." „Waar bemoei jij je toch mee, jongen? Baas Herpijn kan je nu de les lezen zoo veel je wilt, maar mij zou ik nu maar lie ver met rust laten! Wat heb je bovendien ook je neus te steken in een andermans

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 12