De boekhandel vroeger. STOFGOUD. L', f 1 .v RECEPT. ALLERLEI. Californisch fruit. NaaT men weet zijn sommige deelen van Californië begunstigd, door een voor de ooft. 'cultuur buitengewoon voordeelig klimaat. De "uitvoer van fruit heeft daar dan ook een aanzienlijke ontwikkeling gekregen, zooals blijkt uit de volgende cijfers van verzen dingen over de geheele wereld: V. vruchten Gedr. vruchten Totaal exp, 14,072 wagous 148,275 tonnen JDruiven 4,948 62,200 n ■Perziken, 2,518 r» 25,000 n 1'PeTen 2,361 Tt Pruimen 1,552 37,000 Ï1 Abrikozen 290 V 15,250 V Vijgen 3,775 Kersen 250 .1 i Appelen 3,000 Diversen 1,750 Voorts is onder den export begrepen een hoeveelheid van 3000 tonnen amandelen en 8500 tonnen noten. De appelen van Californië 'worden voor een groot deel gebruikt voor de fabricatie van cider. Alleen naar Engeland en Dui^chland worden jaarlijks een 1000 wagons appelen vervoerd, i Grcote uitbreiding heeft ook de cultuur van sinaasappelen en citroenen gekregen. In 1910 verzond Californië 40,559 wagons citroenen en sinaasappelen. De verbeteringen in de verpakking en in de middelen van transport hebben tot' de [ontwikkeling van den Californischen trans, porthandel machtig bijgedragen. De aan- staande opening van het Panama-kanaal zè.1 er ook een zeer gunstigen invloed op uit oefenen. Bockverkoopers waren er in Europa van de klassieke oudheid af; doch op t laatst der elfde eeuw en daarna is hun 'aantal grooter en geschiedt hun handel ineer beroepsgewij^. En tot de menschen, [die destijds met boeken handel dreven i behoorden niet alleen 4© in kloosters ge- lichoolde wereldlijke geestelijken (secularii) maar ook de uit eenige klooster orde gebannen monniken. Dezen kopieer- den handschriften (librarii) of maakten [contracten testamenten en dergelijke -stuk ken op (notarii)genen bereidden en lé verden perkament; anderen versierden de manuscripten (ïlluminatores, rubricatores) weer anderen bezorgden het bindwerk. ;De eigenlijke boekverkoopers (ook boek binders) heetten stationariL In Engeland hebben de stationers liet vroegst (al op het eind der twaalfde eeuw) hun beroep te Oxford en te Cambridge uitgeoefend. Zij zetten de schrijvers en 'verluchters aan den arbeid, betaalden hun het loo^ kochten en verkochten boeken, ■gaven ze ook in huur, namen ze eveneens in onderpand, en boden zich bij elke goe- ;de gelegenhe d als boeken schatters aan. IHet handelsverkeer dat zij met de docén ten en studenten der hoogeschool van Oxford en van Cambridge onderhielden, had het gevolg, dat hun bescherming werd verleend. Aanwijsbaar zijn privile- 'gicn der universiteit van Oxford uit 1290. 'Anderhalve eeuw later genoten „alle sta tioners, bokebynders, lympners, wryters, and pergemeners" deze voorrechten, waartegenover zij zich jegens hun werk geefster als dienstbaren (servientes) onder eede hadden te verbinden, en voor haar -de belasting moesten opbrengen, van wel- 'ke zij door het stadsbestuur ontheven wa ren, als staande buiten de jurisdictie. Aan personen, werkzaam op bet gebied der wetenschap, leende de universiteit, tot hulp in oogenblikkelijke verlegenheid, .geld, in ruil voor boeken (soms ook pre- ciosa), die de stationers voor haar schat ten. Deze boeken (en voorwerpen van ■goud en zilver) werden in ijzeren kisten bewaard. Zoodra de geldl-.ner verzuimde, na den eens voor al vastgestelden tijd (tien dagen) zijn pand in te lossen, kreeg de universiteit het recht dit door een st-i tioner aan den meestbiedende, mits binnen Oxford^ te doen jrerkoopea. Naast de gezworen boekhandelaren had den er zich allengs ook in de omgeving der hoogeschool gevestigd zonder dat zij het nuttig of noodig vonden, den eed van dienstbaarheid voor het curatorium af to leggen. In de tweede helft dei' veertiende eeuw was het getal van de „unsworn book sellers" zoo hoog, dat hun verblijven daar met boete en gevangenis gestraft wérd. Gedurende de vijftiende eeuw bloeide de boekhandel in beicle universiteitssteden. Het bceken-verhuren aan studenten en leeraars was, evenals het in-onderpand- nemen, toen hoofdzaak van bet stationers- be drijf. Nauwelijks echter had zich de faam der nieuwe drukkunst-vinding over het Kanaal verbreid, of voor Cambridge en Oxford kwam, als centrum van den boekhandel, Londen in de plaats; daar aan Paternos ter rowe vestigde zioh al spoedig een kleine kolonie stationers, die kostwin ning zochten in 't verkoopen van gedruk te boeken en werden de schrijvers, later ook de verluchters, gaandeweg verdron gen. Het geluk en het ongeluk der menschen hangen niet minder van hun humeur af dan van de fortuin. LaRochefoucauld. ..L- vFJ Het ware geduld is niet lijdelijk. Integen deel, het is werkzaam, het is geconcentreer de kracht. Carmen Sylva. sel 0.04 0.15 0.06 0.08 Broodjes met vleeschvul 8 dunne sneetjes oud brood (li.fst casinobrood) 100 Gr. 1 ons Tleescbresten 16 Gr. boter 1 afgestreken lepel 10 Gr. bloem 1 1 dL. bouillon of melk I 1 lepel fijngehakte peterselie j zout peper nootmuskaat i 60 Gr. J ons boter J 0.34 B e r ei d i ng: De Tleescbresten fijnhak- ken. De boter in een pannetje smelten, daarbij de bloem voegen en langzaam den bouillon of de melk. Dit sausje roerende vijf minuten door laten koken, wat zout, pe per en nootmuskaat er doorroeren, de fijn gehakte petersehe en de vleeschresten. De dunne sneetjes brood van de kortjes ontdoen en doormidden snijden, telkens tusecben twee gelijke stukjes een laagje van de vleescbmassa leggen en de brooodjes daarna aan beide kanten met boter in een koeke- pan lichtbruin bakken. In dentrein. Een ruim vijftig-jarig boertje Ln een hoek van den ooupc. Wat krom gewerkt en met stevige werkhanden, de pet diep over het voorhoofd. Onder de klep gluren een paar glimmende oogjes. Blijkbaar leep boertje. Stappen binnen een drietal ongeveer twin tig a twee-en-twintig jarige handelsreizigers met veel lawaai. Eén van hen, de grootste druktemaker, besluit boertje in 't ootje te nemen. „Wel, baas, hoe oud ben je al?" „Nou, dat mut meneer mar iea roaden. Wat denkt meneer?" „Laat 'k eens kijken. Nou, dertig!" „Nee, dat hef meneer mis. Ik bin al vi-jr en vieftig ewest van 't veurjoar." „Nou, daar zie je niet naar uit. Je ziet er uit, of je hoogstens dertig bent, hoor." .Vriendjes grinniken» „En hoe old ia meneer, a'k mag vroa- gen?" „Ja, man dat moet je nu ook maar eens raden. Wat denk je?" „Nou dartiene of veertien©. Older niet.". „Maar, man, daar zie 'k toch niet naar uit. Ik ben toch volwassen." „Jawel, mar 'k lette niet op de grootte van 't lichaam. Ik lette meer op de grootte vait 't verstaand." Onbedaarlijk gelach, heel den coupé door.'- Boemeltreintje vervolgt rustig zijn weg. Nog geboft Bij Het passeeren van een station valt een reiziger uit een coupé. Hij komt gelukkig op een zandhoop terecht, zoodat hij ér met den schrik en- wat kleerscheuren afkomt. •Èen conducteur snelt toe, en daarop ze^t de .verschrikte reiziger „Wat moet ik n o u beginnen?" „O, mijnheer," is het antwoord, „u boft ef bij. Uw reisbiljet veroorlooft u onderweg één keer uit te stappen." Omschreven. Heer (den knecht een fooitje in de hand stoppend): „Zeg jij me nu eens in vertrou wen hoe oud de dochter des huizes is." ■Knecht: „Precies weet ik 't niet... maar 't is een getal dat deelbaar is door zeven tien. Een examen^ Muzikale clown, die zich komt presentee ren „Ik ben ook imitateur van alle dieren geluiden, meheer." Impresario: „Zoo, doe dan eens even een sardientje in de olie na." Sterk. \Óp een derde-rangs-verkooping tracht èen makelaar éen onechte Velasquez van de hand te doen. „Dit, is een exquise „Slag van Waterloo" van Velasquez." Stem uit het-publiek: „Wat, maar Vela* quéz ia toch gestorven voor Makelaar: „Zeker, zeker. Maar het is dan pok een van de nagelaten werken van Velasquez, "- De ondankbare hoed. 'Dronken Mauus tot zijn afgewaaiden hoed: „Ik ken je, vriend! Als ik je opraap, val ik in de goot, maar als ik in de goot val, laat jij me liggen. Alia, bonjour, hoor En Manus laveerde blootshoofds verder. Zeer indirecte beleediging. •Luitenant: „Wat voor idioot heeft, je ge zegd, dien hoop vuil voor den ingang te laten liggen?" Manita: „De kolonel luint!" Luitenant: „Goed. Laat het dan hier lig gen. Maar je krijgt vier dagen kamerarrest, omdat je den kolonel een idioot noemt." Merkwaardigeberekening. In een sigarenwinkel komt een keurig-ge kleed heer, en vraagt 50 cents sigaren. De verkooper pakt ze voor hem in en atelt ze hem ter hand. De kooper neemt ze aan, maa geeft ze onmiddellijk weer terug, met hét verzoek om ze toch maar liever te rui len voor 20 sigaretten van cent, als het riiet te veel moeite is. Dè^ bëdiende pakt de sigaren dus weer Uit, legt ze in het kistje terug en geeft zijn klant de gevraagde sigaretten; deze doet ze ih zijn koker, wenscht goeden morgen en wil weggaan. „Neem me niet kwalijk, mijnheer!" roept de bediende hem na, „u hebt de sigaretten nog niet betaald." Hoe bedoelt u dat?" vraagt de heer; „ik heb ze toch tegen sigaren geruild." „Ja, maar u hebt de sigaren nog niet bs taald." ;--„Die heb ik u dan ook teruggeven." „Ja, dat is waar, neem mij niet kwalijk, mijnheer." Da „kooper" gaat den winkel uit en laat den bediende verbluft achter.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 18