VOOR DE JEUGD
Li-IDSCH DAGBIAD
iro: löxio.
28 Augrittins.
1912.
i>ü®^
>5
•V.
Een aardig idee.
Hoe Anny den trein redde.
«lttltêt t|» 4è*» //^i\
Kleine zus had een alleraardigst bou-
quetje sneeuwklokjes gekregen en ze was
er zoo mee ingenomen, dat zij eerst met
de grootste zorgvuldigheid zelf een vaasje
uitkoos: ze moest daarvoor op een stoel
klimmen in de kast; toen ging ze het
eigenhandig met water vullen en zette
het daarna op de vensterbank.
„Waarom zet je de bloemetjes niet op
tafel, zusje?" vroeg Moeder.
„Wel," antwoordde onze kleine zus, den
Bpijker precies op den kop slaand; „al?
ik ze voor het raam zet, dan heeft ieder
een buiten er ook nog wat aan, het is im
mers zoo koud en dan doet het je nog
wat goed
Een aardige trek in zoo'n klein vijfjarig
meisje, vinden jullie niet? Want er zit
meer in, dan je misschien zoo oppervlak
kig wel denken zouDenkt er nog maar
eens goed over na en volgt klein zusjes
voorbeeld zoo mogelijk na.
Ja, nu daarvan gesproken: dat is het
altijd ook nóg, als je eengoede daad doet,
is het niet allóen dat je die zelve be
drijft, maar je lokt daardoor anderen uit
je voorbeeld te volgen
Al die navolgers hebben ook weer hun
navolgers, dus het gaat er waarlijk mee
als een zaadje dat uitgestrooid wordt en
opgroeit tót een plantje, dat weer zaad
draagt op haar beurt en steeds voortgaat
te groeien* zijn zegen verspreidend, waar
het ook maar bloeit 1
Het- liep tegen twaalven, toen de tweede
walvisch werd aangekondigd. De eerste, die
dien morgen gevangen was, lag goed en
wel op de pder, en iedereen in het stadje
was opgewonden over het geval, want zoo
iets als twee walvisscken te gelijk was sedert
mënschenheugenis niet in Belton-Bay (in
Australië) voorgekomen.
Gelukkig was het een vrije middag op
school, zoodat Anny Rans ome en haar twee
broertjes naar de pier konden gaan om naar
de buitengewone vangst te gaan zien.
Zij kwamen er juist aan, toen de kreet
*an een tweeden walvisch had weerklonken
en hun vader ook had plaats genomen in
een der booten met iedereen, die maair!
penigszins gemist kon worden bij het ont
leden van. het monster, dat al op den wal
lag. In het water krioelde het van haaien,
die hun aandeel in den buit kwamen halen.
Maar nog lastiger dan de haaien, waren
-de gTOote zwermen van zeemeeuwen en wilde
ganzen, die zich als een dichte wolk op
den dooden walvisch neerzetten. Zij waren
uitgehongerd, want de lente was in aan
tocht en de vogels waren op weg naar
de Zuid-Póol, waar zij 's zomers hun voed
sel zochten.
Nu begon de drukte pas goed: de man
nen, die bezig waren den walvisch in stuk
ken te snijden, verdedigden zich onderwijl
tegen de vogels, terwijl Anny en de jon
gens heen en weer over de pier liepen, met
lange stokken gewapend om de meeuwen
en ganzen van de zeilen te verdrijven, waarop
de stukken lagen, die op de goederenwa
gens werden geladen om naar de stad ver
voerd te worden.
De vogels waren tam door uitputting en
kwamen onbevreesd vlak bij de kinderen en
vlogen over de goederenwagens, om hier
en daar in de stukken vet te pikken.
Anny stond op de wielen van een der
wagens en zwaaide met een stok heen en
weer om de kleine dieven te verschrikken.
Terwijl zij hiermee bezig was, kwam Karei,
de Zweedsche machinist, op haar ai met een
bezoTgden trek op zijn goedig gezicht.
„Jongejuffrouw Anny, wilt u en de jon
gens naar de kooksehuur meerijden om de
vogels van de lading af te houden Er
kan niemand gemist worden, vooral nu de
booten weer uitgegaan zijn. Ik moet goed
op de machine letten en ik ben bang, dat
de vogels bijna alles zullen opgegeten heb
ben, voor ik aan Miahkreek zal zijn aan
gekomen."
„Kunt ge dan de lading niet voldoende,
afdekken?" vroeg Anny.
„Wij hebben geen enkel zeil meer over,
jongejuffrouw," zei Karei.
Anny zette een bedenkelijk gezicht: het
was juist zoo aardig op de pier en om op
een treip met walvischspek mee te rijden
en voortdurend met de meeuwen te vech
ten, was nu niet zoo'n prettig werk. Maar
zij zou van nut kunnen zijn en dat trok
Anny, als de meeste kolonisten, erg aan.
„Laten wij maar meegaan, wij zullen goed
kunnen helpen en vader zou 't zoo pTettig
vindenriepen Rill en Ned uit. Anny
wilde hen niet teleurstellen en vond 'took
geen rustig idee, ze alleen te laten gaan;
zij" gaf dus toe.
„Komaan, Karei, wij gaan mee! Maar wij
moeten langere stokken hebben dan deze
hier, als wij werkelijk van nut zullen zijn!"
De stokken werden gauw gehaaldhet
waien lange bamboes met een lapje aan het
eindje gebonden.
Toen begon het treintje in beweging te
komen te midden van het geklapwiek «si
gegier der hongerige vogels.
Daar het terrein heuvelachtig was, ging
de trein langzaam, zoodat Anny en haar
broertjes geen lichte taak hadden in het
bestrijden der meeuwen en ganzen.
Anny was een en al opgewektheid, ter
wijl zij haar .bamboestok heen en weer
zwaaide. Twee walvisschen in één week, dit
beteekende, dat er gedurende maanden onbe-
kïompener kon geleefd worden thuis dan
anders het geval was. Moeder zou niet zoo
hard behoeven te werken en niet zoo zuur
kijken als hun kleeren gauw kapot waren.
En vader zou ook vroolijk en gelukkig zijn.
In de laatste tijden, sedert Anny oud ge
noeg was om in de huiselijke zaken te wor
den ingewijd, waren er in huis veel moei
lijkheden, die voornamelijk de kookselïuren
voor visch betroffen, welke op kosten van
Anny's vader gebouwd waren.
Maar Belton Bay was zoowel een bad
plaats als een visschersplaats. En daar de
walvisschen op de kust van Nieuw.Zfuid»
iWales hoe langer hoe schaarscher werden,
en elk jaar de badplaats drukker bezocht
werd, moest men in de eerste plaats om dti
badgasten denken.
Daarom werd er geklaagd over den on
draaglijk en geur, die veroorzaakt werd door
het koken van het vet der walvisschen.
Anny en haar broertjes vonden die lucht t
lang niet zoo onuitstaanbaar, omdat zij èr
aan gewoon waren en op die dagen de
meeste pret hadden. Maar iedereen in het
stadje beweerde, dat het koken moest op
houden, als men ten minste er op stond, dat!
de stad als badplaats in bloei zou toenemen.
Toen besloten de heer Ransome en zijn
deelgenoot in de zaak, de traankokerij op;
eenigen afstand van het stadje te doenj
plaats hebben, vandaar dat er een spoort je j
werd aangelegd dwars door de duinen naar-
Miah.Kreek. Van dien tijd ai leed de bad-'
plaats niet meer onder onaangenamen geur.'
De walvisch, die nu stuk gesneden werd,,,
was een zoogenaamde zwarte walvisch, die'
veel traan en een massa balein zou ople-'
veren."En daar ieder, die aan het werk mee.,
hielp, zijn aandeel in de winst zou krij
gen, was. ieder druk in de wTeer.
„Weg!" schreeuwde Ned, toen een brutale,
meeuw er in geslaagd was, een groot stuk.
spek beet te pakken. Er volgde een algo-
meene strijd onder de hongerige vogels, die;
luid schreeuwend en vechtend er op aan
vielen.
Anny waarschuwde haai' broertje om voor
zichtig te zijn en niet van den wagon te*
vallen, terwijl Karei, de machinist, zich voor
overboog uit zijn hokje om mee te helpen'
in het verdrijven der vogels.
Hoe het ongeluk gebeurde zou Anny niet
hebben kunnen zeggen, maar een paar mi-;
nuten later zag zij Karei van dé stook-j
plaats vallen, terwijl het treintje sneller be-;
gon te rijden, omdat het hoogste punt derj
helling bereikt was en de weg naar Miab-
Kreek daalde.
Bill en Ned schreeuwden luidkeels en Anny
stond voor een oogenblik aan den grond
genageld door den schrik.
Karei lag uitgestrekt op den grond, alsof
hij door den val gedood was en hij waj
weldra uit het gezicht verdwenen, zoo snel
ging de trein voort.
Anny wist, dat Karei altijd stoom af
sloot, zoodra de top van den heuvel bereikt
was en de trein door zijn eigen zwaarte
en de verkregen snelheid de helling kon
afrijden. Zij reden echter nu hoe langer
hoe sneller, de wagons schudden heen en
weer op de rails en de jongens schreeuw
den als bezetenen. Als zij maar de Stookt
plaat-s kon bereiken, dan zou zij probeeren)
den stoom af te sluiten. Maar zij stond op|
den achtersten wagon. Zou zij het durven
ondernemen van den eenen op den anderen
over te klimmen
Zij moest het probeeren, zij moest! Andera^
zou de trein steeds in sneller vaart voort
ijlen en eindelijk tegen het rasterwerk van
de pier bonzen en in de kreek storten.
„Anny, zullen wij er af springen?" gilde
Ned met doodsbleek gezicht.
„Neen, er niet afspringen riep zij terug.