Een moedige vrouw. Een Jagersgeschiedenis. blik stilstond, in tweestrijd of zij verder van de schutting af zou komen. Daar alles stil was, en het kleine diertje niets zag, dat haar verontrusten kon, sprong zij licht op den grond), en zat spoedig op de hur ken, knabbelend op de noten, die zij in haar voorpootjes hield. Het was een aardig gezicht, en tante riep Herman en Trüus om naar de kleine be zoekster te zien. Truus kwam juist intijds om Betsy met gevulde wangzakken, in een appelboom te zien verdlwijnen. Herman was teleurgesteld omdat hij niets gezien had, doch tante zei: ,,Zij zal wel terugkomen, want zooals je ziet, neemt ze noten mee naar huis, en zij komt stellig nog meer halen." Den volgenden morgen zagen de kinde ren, die op den uitkijk stonden, het eek hoorntje langs de schutting rennen, die voor haar even begaanbaar scheen te zijn als een weg. Zij maakte op dezelfde plaats halt, en dezen keer toonde ziji een neiging om weg te loopen, toen het raam zacht ge opend werd. Herman wierp een noot vlak bij het venster neer, het kleine diertje kwam er dapper naar toe, raapte haar op hield haar in de pootjes, terwijl zij de pit opknabbelde en de schalen weg wierp. Tante en de kinderen beproefden haar naderbij te lokken, doch zoover ging haar moed met. Na weinige dagen evenwel, ver trouwde zij haar nieuwe vrienden zoozeer, dat zij op het kozijn klom en wachtte tot iemand haar noten gaf. Op een morgen, toen de kinderen in de eetkamer zaten te ontbijten, verscheen plotseling Betsy op het serre-dak, onder de vensters der eetkamer. Zij kwam raar een van de vensters toe en keek naar binnen, als wilde zij vragen: „heb je soma een paar noten voor mijf' Ge kunt verzekerd zijn, dat HeTman en Ttuus de noten spoedig vonden, en toen knabbelde Betsy even rustig, of het een heel gewone zaak was, op serre-daken te klimmen. Toen zij klaar was met haar ontbijt, ke ken de kinderen nieuwsgierig toe hoe zij naar beneden kwam, maar dat ging heel eenvoudig langs een hekwerk. Juffrouw Betsy leeft nog, en maakt haar dagelijksch uitstapje naar boven, waar die kinderen haar opwachten. Boms is «>r, als tój verschijnt, eau hond of kat in de buurt en dan loopt Betsy vlug voort, als wilde •g zeggen: „Dank U, ik kan mij vandaag niet op- honden voor heb ontbijt, waait ik heb drin gende zaken, die mij wachten." Zoo haast zij zich verder, want eek hoorntjes moeten er altijd op bedacht zijn dat ergens een vijand schuilt. Op zekeren avond zat ia het verre .Wes ten dicht bij den Ohio een groepje boeren bijeen, die onder het rooken van een pijpje elkaar hun avonturen vertelden. „Toen ik een jaar of vijf en twintig oud w-as," zei een der boertjes, „verhuisde ik met mijn vrouw en twee kleine kinderen naar hier. Ik bouwde dadelijk een blokhuis en begon het land te bewerken. Het eerste jaar was moeilijk voor ons, maar eindelijk werd onze arbeid beloond: wij hadden een flinken stal met vee en een massa pluimgedierte. Alleen hadden we verbazend veel last van wilde dieren, zoo als wolven en beren, die zelfs op klaar lichten dag op het erf durfden komen. Mijn vrouw, die heel flink was, had zich geoefend in het hanteeren van een geweer, om zichzelf en ons eigendom te kunnen verdedigen, als ik op reis moest gaan. Wei nig hadden wij gedacht, dat dit eens mijn leven zou redden. Op zekeren nacht maakte mijn vrouw mij wakker met de woorden: George ik geloof, dat er een beer of wolf in den stal is. De koeien en paarden maken zoo'n leven, ga toch alsjeblieft eens even kijken „Dat kan wel zijn," mompelde ik slaperig, „maar eerlijk gezegd kon ik niet beslui ten, naar buiten te gaan. Opeens werd ik w-akker met een schok en zag mijn vrouw het huis uitloopen met het geweer in de eene en een lantaarn in die andere hand. „Waar ga jij heen?" riep ik. „Wel," antwoordde zij kalm, „als jij het niet doet, dian moet ik onze dieren wei gaan beschermen „Maar vrouw weet je wel, dat het best een beer kan zijn, die in den stal is binnen geslopen." „Zeker, weet ik dat, maar een beer is wel eens meer door een vrouw gedood, en wat een andere vrouw durft, durf ik ook 1" Ik nam haar het geweer uit de handen en zei: „Vrouwlief nu ben ik wakker en ga ik er op afen de beer zal er van langs krijgen, dat beloof ik je. „Ik ga met je mee om den lantaarn vaat te houden, want je kunt niet schieten en bijlichten tegelijkertijd." Het was pikdonker, maar windstil, zoo dat die kaars niet flikkerde. Wij gingen den stal binnen, waar de dieren onrustig ston den te trappelen, maar toch leek het-, dat het grootste gevaar voorbij was, wij tel den de dieren en misten de lievelingskoe van mijn vrouw. „Laten wij den roover na-zitten," riep zij uit. „Ik ga met je mee, want ik wil je niet alleen heb gevaar laten loopen." Vlug Hep ik naar hus, pakte mijn mes en een bus met kogels, sloot de deur goed1 af, en weldra waren wij op weg naar het bosch. Hier en daar stonden stukken boom stam, zoodat het moeilijk zou zijn, een dier van een boom te onderscheiden. Na een kwartiertje geloopen te hebben, meende ik een dof gebrom te hooren en z&g ook een paar glinsterende oogen. Bij het licht van den lantaarn, merkten wij dat het een beer was. „Geef mij nu het geweer, George, dan kan jij het mes gebruiken." „Je bent eon dapper vrouwtjezei ik vol bewondering, en liep op het'ondier af. Ik zag iets zwarts bewegen, mijn vrouw lichtte bij en ik duwde hem het mes in den buik, het scheen echter, dab het niet doode. lijk getroffen had, het dier liep een paar stappen achteruit en wierp zich toen met volle kracht op mij. Ik greep hem bij de keel en een oogen- blik later rolden wij beiden over den grond. Mijn vrouw verloor geen oogenblik baar tegenwoordigheid van geest, en riep mij toe: „Geef mij de kogels en het kruit." De gedachte, dat zij mij> het leven kon redden schonk mij opnieuw moed en kracht. Met bovenmenschelijke inspanning pakte ik het dier weer hij de keel en hield zijn kop opzijmet de andere hand nam ik de kogels en het kruit uit mijn gordel, en wierp ze mijn vrouw toe. De beer werd hoe langer hoe woester, sloeg mdj met een ste- vigen slag van zijn klauw het mes uit de hand en trok mij de kleeren van het lijf. „Houd moed, beste man, houd moed," riep mijn vrouw mij toe, „nog een seconde en dan geef ik vuur." „Vlug, in 's Hemels naam!" riep ik uit. Weer volgde een hevig gevecht tusschen ons beiden, en telkens voelde ik zijn war men adem over mij heen strijken, ik had bijna het bewustzijn verloren, toen ik op eens een schot hoorde, en nog een en nog een, en de laatste kogel hem den kop door boorde. De beer viel achterover en sleepte mij in zijn val mee. Wat er toen verder ge beurd is, kan ik mij niet meer herinneren. Toen ik weer tot bewustzijn kwam, was het al lang dag, en lag ik veilig en wel in mijn bed. Mijn vrouw had mij voorzichtig naar huis gesleept, en verzorgde mij zoo goed, dat ik na eenige weken weer hersteld was en mijn geweer kon hanteeren. Dit alles had ik te danken aan mijn flinke, moedige vrouw." Een groepje jagers zat gezellig om een tafeltje in een café en dronken een glaasje bier. Nu kunnen jagers, zooals alom. bekend is, nooit bij elkaar zitten, of de een tracht des ander te overtreffen in het vertellen van allerlei wonderlijke jachtavonturen. „O, als je van honden spreekt", nep een van hen, „dan durf ik gerust «eggen dat er geen verstandiger hond bestaan heeft of oodt bestaan zaü, dan Joubert, de mijne, die helaas verleden jaar gestorven is. Het beest was ook eigenlijk te verstandig om lang te kunnen leven. Ik zal eens een paar staaltje* van zijn schranderheid vertellen. Op zekeren dag Hep hij naar de.heide, waar wij den Vorigen dag gedaagd hadden, wel op een afstand van ruim twaalf kilo meter, en wat denk je wel, dat hij in min der dan geen tijd terugbracht.... het konijn, dat hij den vorigen dag vergeten had op te rapen. Is dat niet sterk, hè? zoo'n geheu gen? En nu nog een ander: je weet wel, dat men in het dorpje Z. de gewoonte heeft buiten jachttijd op een pet te makken Nu, een der jagers gooide de pet zoo hoog mogeHjk en de anderen schoten er op, voor ze weer op den grond viel. En stel je voor 1 een drie dozijn in den bek, op rin minst drie dozijn En nu komt nog het grappige er van aan: Een paar weken later Hepen zijn. vriend en ik over bet-marktplein en op eens stond Joubert stokstijf stil, of hij het een of an der wü'd op het spoor was. Zou er misschien een haas in een der winkels rijn te land gekomen? Ik volgde hem en nu geef ik u te raden, voor welken winkel de hond stil stond 1 Voor den pettenwinkel op den hoek Mijn vriend en ik hadden wel een uur werk om hem er vandaan te krijgen. Maar nu komt nog het wonderHjkste aan, dat mij of liever mijn schoonvader met den jachthond is overkomen. U moet weten, dat het kennis bdj ons was en overal stonden kramen, groote en klei ne, kortom het was een drukte van belang. Mijn schoonvader, een gepensdonneerd of ficier, die om rijn goede mikken den bij naam van Willem Teil droeg, Hep op zeke ren dag langs de kramen en wilde voor de aardigheid eens probeeren, of hij de kunst van mikken nog verstond. Hij nam in een schiettent een geweer en in minder dan een minuut had hij vier pijpen kapot geschoten. Joubert, die met hem meegeslenterd was, had op het geluid van de schoten onmiddel lijk zijn ooren gespitst; de hond ging oprit ten en Hep toen ineens achter in het tentje, waarop hij met de vier pijpen terug kwam, die hij waaiervormig in den bek droeg. Was da-t niet kras? O, ik zou wel alle vingers van mijn 3in kerhand willen missen, als Joubert nog maar leefde, want dan zou ik nu vandaag bijvoorbeeld stelHg dertig patrijzen, in* plaat® van vijf en twintig geschoten heb ben!" Alle jagers klapten, in de handen en riepen een drievoudig hoera voor Joubert. Maar daar het al laat was, verheten rij het café en liepen vroolijk lachend en Dratend naar- huis. Bedenk u wel, eer gij een weddenschap begint. Zoo lOte als ik nu ga vertellen Va-ti alleen maar plaats vinden, in Amerika. Hoor slechts: Er was eens een die zóó vast meende, dat rijn vriend als candidant ge kozen zou worden bij de aanstaande ver kiezingen, dat hij er onder verwedde dat- hij vijftig jaar rijn baard zou laten groeien in het omgekeerde geval. En ziet: de candidaat werd niet geko zen en dus op 85-jarigen leeftijd had de man een baand tot aan de knieën. Het had hem al die jaren veel last be zorgd, maar nu kreeg hij er ook nog een aardig sommetje voor van een kapper voor wien dit lange haar óók een waar buiten kansje was.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 14