JuSi'OUw Betsy.
Elesymos wilde zLch tégén' hun, ruwheden
verzetten, mjaar hij kreeg een lansstoot, waar-
doocr hij bewusteloos op den drempel van
zijn huLq neerviel en een paar uur later
irrerleecL
Zijn. zoon, dié zijn vUdcflr tot op het laatste
oogenblik had bijgestaan, zwoer dat hij zijn
vaders dood zou wreken en dat géén der
Perzen zijn vaderland zou terugzien.
Hij was vijftien jaar en een sterke en moe
dige jongen. Daar hij dikwijls zijn vader
op diens reizen vergezeld had, had hij zich
leeren redden en was op de hoogte van een
menigte kunstgrepen. PI ij had met het hoofd
op de handen rustend den heelen avond
naar de zee zitten kijken en toen den vol
genden dag de zon opging, sloeg hij zijn
mantel om en ging naar het Perzische kamp,
.waar de soldaten in het zand sliepen.
Toen hij op eenigen afstand van den schild
wacht Was, riöhtte hij tot hém het woord
in het Perzisch, dat hij evenals zijn vader,
pjnderweg geleerd had.
„Kunt gij mij bij uw. aanvoerder bréngen,
als hij ontwaakt is Ik ben een Griek, maar
ik ben in Azië geboren. Ik houd van de
Perzien en ik zou dit eiland willen ver
laten waar de Grieken onrechtvaardig voor
mij zijn en mij beschuldigen, da,t ik een
vreemdeling ben."
„Ga met mij mée," zeide de schildwacht,
„onze aanvoerder zal u ontvangen."
De aanvoerder zat op een rotspunt, ter
wijl de soldaten zijn wapenen poetsten. Hij
keek naar de gouden geldstukken in zijn
hand, die den yorigen dag uit het huis
yan Elesymos gestolen waren.
De .00gen van. den jongeman schitterden,
maar hij sloeg ze neer en wachtte af, tot
de Persch hem zou ondervragen.
„Hoe heet gij vroeg deze.
„Elesymos, zoon van Elesymos, geboren
te Chryse in Lycië."
„Dat is een goede stad, gétrouw aan
Xerxes. Maar waarom woont gij in Scyrrha?"
„De Chryseërs hebben mijn vader verjaagd,
omdat zij hem van woeker beschuldigden. Wij
zijn toen naar Scyrrha gegaan, waar mijn
grootmoeder woonde. Mijn vader is arm ge
storven. Jk ben een wees."
„En nu wenscht ge in het Perzische leger
te gaan dienen? Weet ge wel, dat de dienst
zwaar is en de hoofden gestreng?5'
„Ik wensch Xerxes te dienen om in eer
heTsteld weer naar Chryse terug te koe
ren, dat ik verlang om terug te zien."
„Gij verraadt de Grieken. Waarom zoudt
gij Xerxes niet verraden?"
„Ik zal altijd willen, wat ik vandaag
wil. Ik heb gezworen mij te wreken over
hetgeen ik geleden heb. En een man ver
onachtzaamt zoo'n eed nooit 1"
„Ja, de slager had het wel gezegd, dat
U gasten had vanavond," merkte Herbe
lijn nog eens droog op.
De oude gierigaard streek zicih een paar
maal met de hand over het voorhoofd en
dacht:
„Zou ik ze nou toch hebben uitgenoo-
digd dat ik het misschien niet meer
weet?"
Even later trad de bakker nu ook bin
nen, met een brood van vier pond onder
den .arm.
„Saluut, baas Herpijnl Je ziet volgens
belofte breng ik een brood mee."
„O ja,... maar eigenlijk had ik een nog
groot er bedoeld."
„Zoo?" Ditmaal was het de beurt van
den bakker om verwonderd te kijken.
Dat komt, dat Baas Herpijn maar kort
en goed besloten had de eer aan zich te
houden omdat hij het niets prettig vond, dat
de heele plaats hem zoo uitlachte.
„Nu, laten we aan tafel gaan, vrienden.5'
Herbelijn fungeerde als koksjongen. Hij
droeg het gnoote stuk vleesch op en riep
intusschen:
„Leve onze gulle gastheer 1"
„De gulle gastheer" zelve kon echter
haast geen brok door krijgen, zoo ging het
hem aan het hart zoo'n kostbaren maaltijd
te doen.
Na afloop ging hij naar de kast, kreeg er i
c.n rijksdaalder en zei: Daar heb je mijn
schuld.
De Perzische aanvoerde* liet zich over
halen de jongeman beviel hem, want hij
zag er flink en moedig uit. Hij ondervroeg
hem .over Griekenland in het algemeen en
in hot bijzonder over Scyrrhti en de nabij
gelegen eilanden.
„Scyrrha is gelukkig én wélvaireind, obüef.
Er zijn vele ossen in zijn stallen en een
groote hoeveelheid goudstukken in de schat
kist. Maar het gelukkigste en rijkste eiland
is Scimbros. De mannen dragen er gouden
gordels en de vrouwen halskettingen met
de prachtigste edelsteenen."
„En waar ligt Scimbros?" vroeg de aan
voerder en keek Elesymos loerend aan.
„Ziet gij ginds ellen witten streep aan den
gezichtseinder? Dat is Scimbros, het eiland
der groene weiden en vruchtbare olijf hoo
rnen, Scimbros, dat in de gunst der goden
deelt I"
„Morgen," zei de chef, „zullen wij er
heen gaan."
„Wees voorzichtig: de boot zou' küUuen
stranden. Scimbros is omringd door een gor
del van klippen. Alleen de loodsen kunnen
zich een weg bonen door de nauwe doorgan
gen, waar de golven der zee voortdurend;
tegenaan stooten."
„Is er liier ergens zoo'n loods te vinden?"
„Neen, maar ik kan u er heen geleiden;
ik ken Scimbros, evenals alle eilanden."
„Dat is goed, Elesymos, gij zult ons als
gids geleiden. Gij zult mijn adjudant zijn."
De avond brak aan, de nacht kwam. Toen
de soldaten weer ingeslapen waren, sloop
Elesymos uit hot kamp en liep naar huis.
De morgen brak schitterend aan; de zee
was kalm en oen zacht windje deed de
golven deinen.
„Chef," zei de jongeman, „de goden zijn
ons gunstig gestemd: wij kunnen Scrimhros
bereiken en gij zult er een rijke buit behalen.
Zeg aan uw manschappen, dat zij zich.'
haasten moeten. Wij zullen tegen den mid
dag er aankomen, op het uur, dat do be
woners uitrusten van den arbeid en wij
kunnen ons dan meester maken van het
eiland."
Vlug roeiden de slaven voort; de zeilen
werden geheschen om van den wind te pro
fiteer en. De chef deelde zijn bevelen uit
en weldra waren de heuvel van Scyitrha
uit het gezicht verdwenen. De witte huizen
leken wel kleine steenen.
„Elesymos", zei de aanvoerder, „vertel mij
iets van Scimbros. Gij zegt, dat do inwoners
rijk pijn en dat do vrouw er halskettin
gen van kostbare edelsteenen dragen. Gij
zult uw aandeel in den buit hebben, als
wij Zonder ongevallen de kust bereiken
„Ik beloof u," antwoordde Elesymos, „dat
gij hedenavond kettingen om u hieen zult
De slager reikte het geldstuk over aan
Herbelijn.
„Dat is voor jouw mijn jongen, dien heb
je eerlijk verdiend voor dat dak reparee-
ren en verder voor die les in de eerlijkheid,
die je baas Herpijn gaf. De bout is een trak
tatie van mij,"
„Maakt dat jullie wegkomt schavuiten,"
schold baas Herpijn.
Lachende stormde het kwartet de deur uit
en luid klonken nog buiten hun kreten.
HOOFDSTUK VII.
BaasKoppig.
De maand Juli was gekomen en alles was
in orde voor den derden tocht van het trio
Herbelijn. De voorraad manufacturen had
een aanzienlijke uitbreiding gekregen, ter
wijl het karretje ook was opgeknapt.
Het wss nog een dag of vijf voor het ver
trek van Herbelijn, toen er weer een aardig
voorval plaats had. Herbelijn kreeg alweer
een opdracht van den slager. Niet alleen
zou dat een daalder gewonnen zijn, maar
bovendien was het net een kolfje naar zijn
hand. Hij meest een kalf gaan halen en
dat wel in zijn karretje met den ezel van den
bakker er voor.
Dat grauwtje, nu was bekend om zijn kop
pigheid, als hij zelve verkoos dan liep hij,
maar anders verzette hij geen poot en voor
zweepslagen was hij ongevoelig, alleen de
handige Herbelijn, kon weer goed -iet hem
hebben, zooals gij nooit gedragen hobt en)
kleeren Zult hebben, schitterend als de zee."
Er jhïj dacht bij TnVh.Télf
„Gij zult waterplassen als kettingen ömj
deen hals hébben en de diepe golven zullen
U Verzwijgen."
Het strand Van' Scsmbroe nadérdé sneL Dej
soldaten stonden met gretige blikken op
den uitkijk; zij verdeelden al' in gedachten'
den rijken buit, én hun oogen glinsterden op
het vooruitzicht der gouden versierselen. Zij'
zagen al de huizen in brand staan. 1
„Wapent u," zei Elesymos. „Enkele Grie
ken zullen zich misschien verdedigen. Zet
uw helmen op en doet uw. harnassen aan."
Allein zetten h'iun zware helmen op en
legden de harnassen aan met de zware been
stukken.
Elesymos zeide eenige woorden tot den
loods en nam zelf het roer in handen.
Het schip doorkliefde regelrecht de barets
Men zag reeds liet schuim, dat opspatte tegen
de klippen.
Nog een. seconde én Scimbros zal bereikt
zijn. De soldaten hief fan reeds een vreugde
gejuich aan. Maar een onheilspellend ge
kraak overstemt hun kreten; de voorplecht
verheft zich, wankelt en draait cm. Het
water komt binnenstrooimen. De boot Wordt
zwaarder en zinkt eindelijk. Een laatste be
weging, en zij is in de diepte verdwenen.
Elesymos is dadelijk na den eersten stoot
in het water gesprongen en naar het strand
gezwommen. Hij begrijpt, dat de Perzen
met hun zware wapenrustingen mét het schip
gezonken zijn én dat geen van allen de lenst
van Scimbros zal bereiken, dat zij reeds ver
overd waanden.
Dat was al het derde Pefczischs oorlogs
schip, dat door de Grieken in d**" gtrond;
geboord was.
Elesymos werd door zijn landgenooten be
zongen en een steen met inschrift, op biet,
graf van zijn vader geplaatst, heeft «na
zijn heldendaad medegedeeld-
Juffrouw Betsy was een mooi klein eek
hoorntje, met een pluimstaart en schitte-
rendé kleine oogjes. Haar huis was in den,
appelboom, achter in den tuin. Niemand
had ooit geweten, dat Betsy in den ouden
appelboom woonde, tot zij op een dag haar
kopje er buiten stak, om haar buren een
bezoek te brengen. Tante zag haar langs
de schutting klauteren, schoof heel stil het
raam op, om de kleine vreemdeling met te
verschrikken en wierp een hand vol noten
naar buiten.
Betsy was zoo verrast, dat zij een oogeo-
omgaatn. Hij had n_L gemerkt dat de esei
in den regel te sterk gevoed was en eerst
als het beest honger begon te krijgen, woe
hij goed handelbaar.
Op een keer nu, dat de baas ons grauwtje
net pas zijn eten gegeven had, sloop Her
belijn voorzichtig den stal binnen en nam
het grootste deel van den maaltijd weer
weg, wat hij hem 's avonds echter weer
ruimschoots terug gaf. Voor het plannetje
dat onze jongen nu voor had, moest hij
weer de hulp hebben van zijn vriend Cai
man en kwam dus met het Volgend voor
stel:
Morgen ga ik naar N. om een kalf te ha
len voor den slager; ga je mee?"
„Neen, dank je, antwoordde Caiman,
daar weet ik nog alles van van den vorigen
keer, toen wij dat ook zoo samen gedaan
hebben."
„Jawel, maar toen was het heel anders.
Nou krijgen we den ezol van den bakker,
en die voor mijn karretje en dat gaat best 1"
„Jawel, als baas Koppig ten minste in
rijn hum is; maar dat valt altijd nog te be
zien."
„Neen, daar heb ik al mijn maatregelen
voor genomen, laat dat maar aan mij over 1"
„Nou goed dan, maar om twaalf uur moot
ik terug wezen.
„Afgesproken/'
(Wordt vervolgd).