VOOR DEJEUGD
s?s
w.
&L4
k
'k
-
Ka. 16104. Woensdag* 21 Augustus. Anno 1912,
>z*
4
X>e iioschlce.
*o(8'
i iiSii i iiiii i i?2?i i iiiSi S iiüi f issii i iiifi I is
BifqP
-i
y j
1EIDSCH DAGBLAD
•V.
Stevig was zij en eigenlijk volstrekt geen
fee, maar een gezond meisje van een jaar
»of dertien, en zy. heette Neela Schendt.
Haar vader was boschbezitter op de hel
ling van de Tafelberg, d. w. z. hij had
èenig aren boschland in pacht en had een
legertje houthakkers in dienst die van de
geveldie boomen timmerhout, takkeboasen
en vuurmakers vervaardigden, alles voor
Kaapstad bestemd.
De houthakkers waren meestal donker
gekleurd en verbazend dom, maar er was
een oude man, Julius geheeten, die veel te
vertellen wist van die bosschen op de berg
hellingen. Hij deed Neela lange verhalen
over den vroegeren slaventijd, toen de
(Hollanders hun slaven zonden naar den
berg om hout te hakken en ze sloegen, als
deze 's avonds niet genoeg bundels hout
meebrachten.
Neela griezelde dikwijls bij de verhalen
van den Ouden Julius, want hij wist ze zoo
verschrikkelijk mogelijk te maken. En de
■berghellingen met groote boomen en moöre
planten begroeid, trokken haar hoe langer
hoe meer aan en zij herhaalde dikwijls de
/erhalen van den ouden neger voor de be
zoekers op baars vaders hoeve, totdat zij
er even sterk in geloofde als de oude
Julius zelf.
Er v/as o. a. een legende over een slaaf,
die volgens het verhaal van aanzienlijke
afkomst was en die door een wraakzuchti-
gen vijand achtervolgd werd. Op zekeren
dag besloot de negér een poging tot vrij
heid te wagen en vluchtte naar Punt Rie-
,beek, den grooten heuvel achter Neela's
.woning. Hij werd natuurlijk ook daar ach
tervolgd, maar al zijn achtervolgers kwa-
jnen daar op de helling van dien heuvel op
een geheimzinnige wijze om hun leven en
de slaaf behield dus zijn vrijheid tot hij
vele jaren later op hoogen leeftijd stierf.
De heuveltop werd daarom „Heilige
.Schuilplaats" genoemd, en de omwoners
geloofden vast, dat elk vluchteling, dié er
in slaagde door de dichte bosschen aan den
voet er van door te dringen en den heuvel
'te beklimmen tot het punt, waar de boom-
groei minder dicht was, tegen zijn vervol
gers gevrijwaard was en de rest van zijn
Jleven in veiligheid daar kon doorbrengen.
Neela bezat een sterken pony en ging
dikwijls daarop boodschappen voor haar
[ouders doen of begeleidde de bezoekers van
hun hoeve naar de bosschen op den heu
vel en langs de hellingen van de „Heilige
jSchuilplaats".
Er waren echter niet veel bezoekers, die
zich dien moeilijken weg getroosten alleen
om van een mooi vergezicht te genieten.
Op zekeren dag kwam er onverwacht be
zoek bij de familie Schenck. Neela's vader
was voor zaken naar Rustenburg gegaan
jn haar moeder was dien dag ongesteld en
lag te bedl Zoo was er dus niemand anders
dan Neela om de gasten te ontvangen en ze
bezig te houden. Ze bezagen met belang
stelling de groote oude kamers van het
ouderwetsche huis, dat geschiedkundige
waarde bezat.
Maar een der gasten, een magere man
met een donker uitzicht en armoedige klee-
Ten, maar met handen, die keurig onder
houden waren, lachte over Neela's verkla
ringen en veronderstelde, dat deze ver
halen verzonnen waren om dit ouderwet
sche huis een schijn van roem en grootheid
te geven, die het hoogst waarschijnlijk
nooit bezeten had.
Neela kreeg het land aan dien beschaaf
den maar armoedigen bezoeker, die door
de andere gasten Max werd genoemd en
met die grootste onderscheiding behandeld
werd.
Hij was erg onbeleefd aan de koffietafel
en maakte overal aanmerkingen op. Neela
vond, dat dit volstrekt niet te pas kwam
voor iemand die als gast behandeld werd
en zij had groot gelijk daarin.
Dadelijk na het koffiedrinken vroegen de
bezoekers haar om hen naar den heuvel te
vergezellen en dat deed zij met het grootste
genoegen, want er waren zulke vriendelijke
dames bij, die haar allerlei aardige en be
langrijke dingen over Parijs en Londen
vertelden. Max, die gelijk met hen ver
trokken was, verdween kort na den afrit
en werd niet meer teruggezien. Toen het
gezelschap eindelijk langzaam terugging,
vroegen sommigen waar Max toch zou zijn,
maar anderen zeiden lachend, dat hij zeker
in zijn eentje voortgetrokken was en dat zij
hem niet eerder dan te Kaapstad zouden
terugzien.
Neela wuifde het gezelschap toe, tot zij
het niet meer onderscheiden kon. Zij had
een prettigen dag gehad, want allen waTen
aardig voor haar geweest, behalve Max.
Toen ging zij naar haar moeders kamer
om te vragen hoe hét met deze was. Me
vrouw Schenck vroeg Neela of de houthak
kers al de boodschap hadden gekregen, dat
zij bij het naar huis gaan hun gereedschap
pen moesten meebrengen.
„O, moeder, hoe dom van mijIk heb
het heelemaal vergeten en Julius is de
koeien haar den stal gaan brengen."
„Kindlief, wat moeten wij nu doen," riep
Neela's moeder verschrikt. „De menschen
hebben een halven dag noodig om hun ge
reedschap weer te gaan halen, als zij het
nu vergeten mee te brengen en je weet,
dat vader hun heeft bevolen morgen de
eiken aan den anderen kant van den berg
te gaan hakken."
„Ik weet wat, moeder 1" zei Neela vroo-
lijk. „Ik zadel Black en rijd er zelf heen
Ik heb er zoo lang niet over noodig. Wees
maar niet ongerust, moederlief, ik beloof
u, dat de houthakkers allen met hun ge
reedschap op den rug zullen komen aan
stappen. Daarvoor zal ik zorgen."
„Maar het is zoo ver weg van hier,"
zuchtte mevrouw Schenck, want zij vond
het niet prettig, dat haar dochtertje zoo
alleen rondzwierf door de bosschen.
Maar Neela vond dit tochtje een heerlijk
vooruitzicht; zij kuste haar moeder harte
lijk en ging toen de kamer uit om haar
pony te zadelen. Zij wist dat het hoognoo-
dig was, dat de houthakkers hun gereed^
schap thuis brachten. Bovendien waa hetj
haar eigen schuld, dat zij de boodschap ver-,
geten had. Het zou ook al niet helpen, om|
er morgen vroeg een man op uit te zenden,',
om de werktuigen te halen, want iederi
houthakker verborg zijn bijl op een veilig]
plekje alleen hem bekend, uit angst dat de.
anderen deze zouden wegnemen.
„Ik ben heelemaal niet bang." zei zij,
„en ik blijf ook met lang onderweg."
Na een minuut of tien was zij al op weg,
naar den heuvel en was weldra in de bos
schen verdwenen.
Het was heel warm, toen zij langs een
smal paadje, dicht begroeid met heesters'
en „witte boomen" (zoo geheeten omdat zij.
door hun lichte kleur tegen de donkere'
dennen afsteken) den heuvel beklom.
Zij Was halverwege dezen weg gereden,
toen Black viel en met groote moeite weer
opstond. Hij hinkte echter zoo, dat Neela
begreep, dat er een groote doorn in rijn
poot was gedrongen.
Hoe lastig was dat nu, dat oponthoud l
Zij zou nu waarschijnlijk den heelen weg te
voet moeten afleggen. Hoe zou zij den
doorn er kunnen uittrekken? Gelukkig, dat
zij op dergelijke dingen was voorbereid en
het niet voor den eersten keer was, dat
zij zoo iets moest doen.
Zijsleedg^an Black's rug, wierp de teu
gels ï&v&b-tPden tak van een nabij zijnden
heester en, terwijl zij den bezeerden poot
oplichtte, trok rij er handig den doorn uit
met een werktuigje, dat zij altijd bij rich
droeg en dat uit een 9oort nijptang en een
mes bestond. De doorn was zoo diep in
den hoef doorgedrongen, dat het eenigen
tijd duurde, voor het ongeval verholpen
was. Terwijl zij nog druk bezig was, hoor
de zij opeens om hulp roepen.
Maar wie kon er in dit eenzame bosch
om hulp roepen? De houthakkers bleven
altijd bij elkander, omdat zij bang waren
voor denkbeeldige of werkelijke gevaren,
zooals kaboutertjes, boschgeesten, slangen
en andére dieren.
„Help help help
De kreet werd steeds angstiger en klonk
heescher. Er was iemand in groot gevaar,
maar waar was hij
Een oogenblik werd Neela bang, terwijl
de pony zijn ooren in den nek legde en rijn
oogen liet rollen.
„Kalm, Black, kalm!'' zei zij en klopt©
hem op den rug.
Zij begreep niet, waarom het paardje
zoo onrustig en angstig was, tot zij toeval-'
lig naar boven keek en aan een tak een
groote slang zag bengelen.
Het was een groot geluk voor Black, dat
zij er juist den doorn uit had; zij sprong
vlug op zijn rug en maakte dat zij zoo
spoedig mogelijk van de plaats des onheils
verwijderd was. Zij rilde bij de gedachte,
wat er gebeurd zou rijn, als de slang zich
op den bodem had laten zakken.
„Help l helpriep de stem weer op
steeds zwakkeren toon, alsof de persoon,
aan wien zij behoorde, totaal uitgeput was
of te moedeloos om luider te roepen.