No. Ï0O®71.
LEIDSGH DAGBLAD, Zaterdag1 13 Juli. Eerste Blad,
Anno 1912.
PERSOVERZICHT.
Tweede Kamer.
Wij wijzen er nu slechts op, hoe eenzelf
de Regeering eerst 25 millioen vraagt ale
volstrekt noodzakelijk en een goed jaar later
blijkt met het 10 te kunnen doen. Zoodat, als
het gelukt was het toenmalige plan, zooals
toen de bedoeling was, er door te jassen,
wij nog 15 millioen armer geweest zouden
zijn.
Als bewijs hoe men met het volk en zijn
duiten omspringt, is dat zeker de moeite
waard om te onthouden.
Dat minister Talma in October zijn I n v a-
1 i d i t e i t s w e t zal binnenhalen, zooals
hij hoopt, ziet de „Zutphensohe
Courant" nog niet gebeuren.
„Want gesteld al, dat het lukt do<v aller
lei meerderheidsdrang, o.a. door wijzi
ging van 't reglement van orde met de be
doeling „politieke winste" te behalen de
schriftelijke voorbereiding dezer wet te be
spoedigen, zoodat de C. v. V. en de Minis
ter met opoffering van de hun stellig toe
komende rust, heel den zomer zullen moe
ten doorwerken, dan nog staat het te be
zien, of de Kamer in één maand zulk een
ingrijpend voorstel als het Invaliditeits-
ontwerp zal kunnen afdoen.
Over het Arbeidscontract, ook een sociale
wet van niet geringe be teekenis, met be
trekkelijk geringe geldelijke verplichtingen,
deed de Kamer drie maanden.
Over de Radenwet deed ze, met vallen
en opstaan, van 21 Mei tot 2 Juli.
En zou ze nu met de Invaliditeits- en
Ouderdomsverzekering met haar vele lasten
op werkgever en werknemer, in October,
dus in ruim vier weken, gereed kunnen we
zen? Met een op het punt van sociale wet
geving zoo onwillige meerderheid?
Dat moeten we even zien eer we het ge-
looven.
De heeren zullen „onzen dierbaren Tal-
ma" laten zitten met zijn Radenwet, die
zelfs als paradepaard slechts zeer geringe
diensten zal kunnen bewijzen."
„Patrimonium", aldus „Het
Vol k", sluit zioh aan bij het door ons
dezer dagen in herinnering gebrachte oor
deel van minister Talma over de
houding der soci.aal-demoora-
t e n in de Kamer tegenover zijn sociale
wetsontwerpen. Het blad neemt
dat oordJeel over en voegt er aan toe
Hier werd de houding der sociaal-demo-
cralüische fractie in het juiste lioht gesteld.
De heer Duys spreekt veel en soms te lang.
Maar men krijgt van zijn optreden niet
den indruk, dat hij uit politieke overwe
gingen den Minister tegenwerkt en de af
doening van zaken tracht te verhinderen.
Hij wil iets tot stand brengen. Hij werkt
opbouwend. Dat kan o. i. niet van de hee
ren Pat'jn, Treub, Roodhuyzen e. a. wor
den gezegd.
Wij staan principieel tegenover de sociaal
democraten. Wij moeten hen telkens weer
bestrijden. Maar de waarheid moet gezegd
worden. En daarom erkennen wij gaarne,
dat het optreden der sociaal-democraten
bij Bakkerswet en Radenwet in menig op
zicht waardeering verdient.
Liberalen en vrijzinnig-democraten voel
den zich daarentegen vóór alle dingen po
litici.
De schrijver van „Haagsch Leven" in
de „Le euwarder Courant" geeft
de volgende mededCelingen over minis
ter Talm a's zeldzaam opno-
mi'ngsvermogen en arbeids-
kracht:
Een van zijn hoofdambtenaren was des
ochtends door 's Ministers kabinet bescheid
gegeven om de noodige gegevens te ver
schaffen, welke de Minister dien dag in de
Kamer dacht noodig te hebben. Toen hij
echter verscheen, verklaarde minister Tal-
ma geen tijd tot bespreking te hebben,
daar hij geheel door een andere kwestie
in beslag werd genomen. Maar mijnheer
moest maar blijven en laten hooren wat
hij te vertellen had. Wat ook al niet zoo'n
heel klein beetje was, en waarmee ook heel
wat cijfers gemoeid waren. Terwijl nu
de Minister bezig bleef met voor-studio,
liet ook onze hoofdambtenaar zioh niet on
betuigd om te toonen, dat hij voor zijn
Minister heel wat materiaal had weten bij
een te brengen. Totdat het tijd werd onj
naar de Kamer te gaan. Begrijpelijk, dat
onze hoofdambtenaar nieuwsgierig was om
te hooren hoe zijn chef het zou klaar spe
len. Tot zijn niet geringe verbazing moest
hij ervaren, dat er geen cijfertje aan het
betoog ontbrak en den Minister blijkbaar
niet de minste bijzonderheid, welke voor
zijn betoog waarde kon hebben, was ont
gaan. Hij, die mij dit merkwaardig staal
tje van opnemingsvermogen wist te vertel
len, verzekerde mij, dat het alleen met zulk
een gave mogelijk is om te werken gelijk
minister Talma doet. Daar behoort meer
toe dan een normaal arbeidsvermogen.
In den parlementairen strijd moge het al
eens fel toegaan, toch weet ik, dat ook zijn
tegenstanders bij alle verschil van meening
talent en energie van onzen arbeids-minis-
ter erkennen. Green jurist zijnde, maar han
dig debater en toegerust met een degelijke
kennis en veel ervaring, weet hij bij de ver
dediging van de zaak, waarvoor hij staat,
vaak een scherpzinigheid te ontwikkelen,
welke hem als een eerste kracht in het
zittend kabinet stempelt. Men weet hoe de
afgevaardigde Talma> nauwelijks op heb
Binnenhof aangekomen, destijds de Kamer
met zijn welsprekendheid als het ware wist
te overrompelen. Dat geluid was zoo hier
in lange niet vernomen en men gevoelde
het als bij intuïtie, dat de toekomst aan
dezen jongen afgevaardigde met dat jonge,
gladgeschoren gelaat nog wel gewichtiger
rol zou toebedeelen. Die. donkere, van ge
zonden levenslust stralende oogen keken
zoo opgewekt de wereld' inEn de Kamer
begroette in hem een jong talent en rede
naar van schitterende gaven.
Sinds die joyeuse entlróe in ons Lager
huis moge zich veel gewijzigd hebben en
minister Talma menige ontnuchterende er
varing niet zijn bespaard gebleven, in nog
ruimere mate heeft de Kamer hem kunnen
leeren kennen als een werker van groot
talent.
Dr. J. R. Slotemaker de Bruine schrijft
in de „N ederlandsche Kerk
bod e" over art. 2 7 van de wet op het
Hooger Onderwijs.
De schrijver is van meening, dat de
Staat de faculteit der godgeleerdheid
handhaven moet; de vakken niet onder
brengen bijv. in de literarische faculteit.
Het groóte verschijnsel der religie Vergt,
zoo schrijft hij, een eigen faculteit. En de
cyclus der wetenschappen zou niet vol
tooid zijn, zco deze faculteit ontbrak.
Evenwel bestaat geeii enkele faculteit
louter ter wille van de wetenschap en
brengt de studie aldaar altoos tevens de
vruoht vaji een bevoegdheid in het open
bare leven. Vooral om deze vrucht studee-
ren de meeste studenten. En met dit ele-
ment moet dus worden gerekend. Die be
voegdheid wordt dan echter ten opzichte
van de theologische faculteit Verleend
a'oor en genoten binnen die Kerken, die
voor de opleiding barer leeraren gebruik
maken van deze openbare instelling. En
dus moet de regeling mede met het oog
op die Kerken worden gemaakt
Wat de Hervormde Kerk betreft: zij
moet, zoolang do Regeering dat niet moed
willig onmogelijk maakt, van de Staats
universiteit gebruik blijven maken. Geen
seminarie-opleidingHaar aanstaande
leeraren moeten in het volle leven hebben
gestaan en niet in een afgesloten ruimte
zijn opgevoed. Mits die Kerk waarborgen
heeft èn inzake de te onderwijzen vakKen
èn inzake de te benoemen hoogleeraren.
Hier zijn niet twee tegenstrijdige wen-
schen geformuleerd; maar twee lijnen ge
trokken, die elkaar zoo aanstonds ontmoe
ten. De gewenschte regeling wordt dan
vanzelf gevonden.
In de faculteit der godgeleerdheid wor
de onderwijs gegeven in twee groepen
van vakken: a. die door d'e algemeenc
godsdienstwetenschap vereischt worden:
b. die gevraagd worden door de Kerken,
die voor de opleiding harer leeraren ge-
De Nieuwe Courant" schrijft
naar aanleiding van de Memorie van Ant
woord betreffende het fonds voor de kust-
verdediging:
De Regeering heeft, behalve dan door den
zeer langen tijd, dien zij sedert de verschij
ning van het Voorloopig Verslag der Kamer
heeft laten verloopen (precies een jaar),
nooit aanleiding gegeven tot de veronder
stelling, dat zij, wat Vlissingen betreft, voor
eenigen druk van buiten zwichten zou of
zich door eenige internationale voorkeur
zou laten bewegen tot verandering -an haar
plannen. Zij verklaart, gevraagd om nadere
toelichting van de redenen, waarom de aan
leg van een krachtig bewapend, zelfstandig,
stormvrij pantserfort te Vlissingen onver
mijdelijk is, daaromtrent geen nieuwe ge
zichtspunten te kunnen openen, noch iets te
hebben mede te deelen, „dat niet in een
voor openbaarheid bestemd stuk zou kunnen
gorden vermeld." En zij resumeert het
voeger gezegde aldus: „De neutraliteit op
-_e W ester-Schelde moet kunnen gehand-
1 ';jafd worden; het gebruik maken van de
uitmuntende, voor een op onze kust operee-
rende vloot van groot gewicht zijnde, haven
en reede van Vlissingen moet aan die vloot
kunnen ontzegd worden."
Men ziet, dat hierin de veelbesproken
twistvraag of Nederland gerechtigd, ver
plicht of ook nieLgerechtigd zou zijn aan
oen de Schelde opvarende vreemde vloot,
die België tot actieve verdediging zijner be
dreigde of aangerande neutraliteit ter hulp
zou komen, den toegang te beletten, met
geen enkel woord is aangeroerd. Evenmin
is dat vroeger van regeeringswege geschied.
Veeleer wordt de nadruk gelegd op de nood
zakelijkheid van een krachtige verdediging
van de haven en reede zelve tegen een
vreemde mogendheid, die daarvan als ope
ratie-basis voor haar vloot gebruik zou wil
len maken.
Aldus beschouwd en in aanmerking geno
men, dat de volkenrechtelijke kwestie, of
Nederland ter handhaving van zijn eigen
neutraliteit de Wester-Schelde voor oorlog
schepen mag sluiten, politiek geen kwestie
is, daar zij reeds lang door het bestaan der
werkjes bij Neuzen en Ellewoutsdijk is op
gelost, schijnt er geen reden om een herle
ving van het internationale rumoer te vree
zen, dat door de gereserveerde houding van
Nederland zelf, de verstandige kalmte van
de Belgisohe regeering, de wisseling der
hooga bezoeken met Frankrijk en misschien
ook wel door da ingestelde pauze, zoo ge
lukkig tot bedaren is gebracht.
Slechts dient dan nu het ontwerp op zijn
allerlaatst te gelijk met de staatsbegrooting
voor 1913 te worden afgedaan. Nieuw uit
stel, nadat het reeds twee jaar ter tafel
ligt, zou slechts tot nieuwe argwaan, ver
moedens, wrijving aanleiding geven. En dit
kan geen goed Nederlander wenschen.
Het „o n o nt b e e r 1 ij k e" plaatst
»,H et Vol k" boven het volgende:
Anderhalf jaar geleden, toen het kust-
verdediginsplan verscheen, was
daarbij een betuiging, dat hetgeen gevraagd
werd, absoluut het minimum was hetgeen
strikt onontbaerlijk kon worden genoemd.
Het voorstel werd ingediend door het
zelfde kabinet, dat wij thans nog hebben.
Reeds legde de meerderheid der Kamer zich
in de afbeeldingen bereidwillig op de
knieën voor de argumenten, die de uiterste
noodzakelijkheid van het gevraagde bepleit
ten, en vooral er op uit liepen, dat het geen
cent minder kon.
En nu?
In de Memorie van Antwoord laat minis
ter Colijn een heelen boel van dat voorheen
absoluut noodzakelijke vallen. Was de som,
voorheen, voor forten aangevraagd, 25 mil
lioen, thans daalt zij tot goed 10 millioen.
Werden naar het vorige plan een heele boel
forten aangelegd, nu blijft het bij twee: dat
te Vlissingen en dat te Kijkduin. Het eer
ste is uit een internationaal oogpunt nu wel
het gevaarlijkste van alle, maar daar heb
ben v/ij het nu niet over.
FEUILLETON.
Wonderlijke avonturen.
86i
En de Engelschman zeide, op zijn beurt
ironisch en met dezelfde minachtende be-
leefdlheide waarmee zijn tegenstander hem
(zoo dikwijls had getreiterd:
„Mijnheei Lupin, ik deel u mede, dat
van dit oogenhlik af ik nooit meer zal den
ken aan den nacht, dien gij mij hebt doen
doorbrengen in het huis van baron d'Hau-
trec; nooit meer aan de ongelukkige we
derwaardigheden van mijn vriend Wilson;
Pooit meer aan mijn ontvoering per auto
mobiel en evenmin aan de reis, die ik pas
achter den rug heb, terwijl ik op uw bevel
op een weinig gerieflijke kooi was vastge
bonden. Dit oogenblik wischt alles uit. Ik
herinner mij niets meer. Ik ben beloond.
Ik ben koninklijk beloond."
Lupin bleef zwijgen. De Engelschman
hernam
„Zijt gij ook niet van die meening?"
Het was, of hij bleef aandringen, om een
goedkeurend oordeel te vernemen.
Na een oogenblik nadenken, gedurende
hetwelk de Engelschman voelde, dat hij
tot in den diepsten schuilhoek zijner ziel
onderzoekend werd beschouwd, verklaarde
Lupin
„Ik vermoed, mijnheer, dat uw huidig
«optreden op ernstige beweegredenen
steunt?"
„Op uitsterst ernstige."
„Het feit, dat gij mijn kapitein en mijn
matrozen ontsnapt zijt, is slechts een ge
beurtenis van ondergeschikt belang in on
zen strijd. Maar het feit, dab ge hier zijt-,
tegenover mij, alléén, verstaat ge, alléén,
geeft mij aanleiding tot de meening, dat
uw weerwraak zoo volledig mogelijk is."
„Dat is ze ook."
„Dit huis?"
„Is omsingeld."
„De twee aangrenzende huizen?"
„Eveneens."
„De woning hierboven?"
„De drie woningen van de vijfde ver
dieping, die de heer Dubreuil bewoond
heeft, worden bewaakt."
„Zoodat..."
„Zoodat ge geknipt zijt, mijnheer Lu-
pin, onherroepelijk gevangen."
Dezelfde aandoeningen, welke Holmes
bestormd hadden tijdens zijn rit in den
automobiel, voelde Lupin thans: dezelfde
verbeten woede, dezelfde schaamte. Maar
per slot van rekening deed ook dezelfde
bewondering hem buigen voor de macht
der omstandigheden. Daar beiden ovan
sterk waren, moesten beiden ook op dezelf
de wijze de nederlaag aanvaarden als een
tijdelijken tegenslag, waarin men berust.
„Wij zijn quitte, mijnheer," zeide Lu-
pin kortaf.
De Engelschman scheen verrukt over
deze bekentenis. Zij zwegen. Toen hernam
Lupin, die zichzelf reeds weer meester
was, glimlachend:
„En ik ben er niet boos om! Het werd
vervelend* alles te winnen. Ik had den
arm slechts uit te steken, om u in de volle
borst te treffen. Ditmaal ben ik het slacht
offer. Geraakt, meester!"
Hij lachte van ganscher harte.
„Nu zullen we eindelijk schik hebben 1
Lupin zit in de val. Hoe zal hij er uitko
men? Wat een avontuur O, meester, ik heb
aan u aan sterke aandoening te danken.
Zoo is nu eenmaal het leven
Hij drukte zijn vuisten tegen zijn sla
pen, als om de buitensporige vreugde te be
teugelen, die in hem kookte, en hij maakte
bewegingen als een kind, dat buitengewoon
veel pret heeft.
Eindelijk liep hij naar den Engelsch
man toe
„En waar wacht gij nu op?"
„Waar ik op wacht?"
„Ja, Gammard is er, met zijn mannen.
Waarom komt hij niet binnen?"
„Ik heb hem verzocht, niet binnen te
komen."
„En heeft hij dat goed gevonden?"
„Ik heb zijn diensten alleen gevraagd
onder de nadrukkelijke voorwaarde, dat
hij zich door mij zou laten leiden. Trou
wens, hij verkeert in de meening, dat Félix
Davey niet meer dan een medeplichtige
van Lupin is!"
„Dan zal ik mijn vraag in een anderen
vorm herhalen. Waarom zijt ge alleen bin
nengekomen?"
„Ik heb eerst met u willen spreken."
„Ha zoo, moet ge mij spreken?"
Deze gedachte scheen Lupin buitenge
woon te behagen. Er zijn nu eenmaal om
standigheden, waarin men verre de voor
keur aan woorden boven daden geefb.
„Mijnheer Holmes, het spijt me, dat ik
li geen armstoel kan aanbieden. Staat deze
oude, haJfvernielde kist u aan? Of zit ge
liever op het vensterkozijn? Ik ben er zeker
van, dat een glas bier welkom zou zijn.
Donker of Jioht? Maar ga zitten, als ik u
verzoeken mag..."
„Niet noodig; laten we praten."-
bruik maken willen' van de faculteit. Er
worde daarom onderwijs gegeven door
twee groepen van hoogleeraren: a. Hoog
leeraren door de Regeering benoemd na
ontvangst van een aanbevelingslijst, opge
maakt door Curatoren; b. Hoogleeraren,
door de Regeering benoemd op aanwijzing
van de betrokken Kerk.
Over de verdeeling der vakken, over het
aantal hoogleeraren zou nader overleg
gepleegd moeten worden. Maar langs deze
lijnen zou men m. i. de oplossing vinden,
waarmede de Staat en de Kerken waren
gebaat.
Helling; eener Inkomstenbelasting.
I.
Beleid in zake belastingen.
Verscheidene leden hadden blijkens het
voorloopig verslag de indiening van dit
wetsontwerp met ingenomenheid begroet.
Zij achtten het over het algemeen een uit
muntende proeve van wetgeving, en brach
ten den Minister een woord van hulde
vcur de bij heb wetsontwerp gevoegde Me
morie van Toelichting, die naar hun oor
deel, zoowel wat indeeling als wat duide
lijke uiteenzetting aangaat, te prijzen viel.
Eenigen hunner betreurden het, dat heb
ontwerp eersfc zoo laat aan de Staten-
Generaal was aangeboden. Naar hun inzien
had de behandeling van dit wetsontwerp
aan die van het ontwerp eener nieuwe Ta^-
riefwet behooren vooraf te gaan ten einde
een goede verhouding tusschen directe en
indirecte belastingen te verkrijgen.
Omtrent de aanleiding, die den Minister
in de eerste plaats tob deze belangrijke
wetswijziging heeft genoopt, verkeerden
andere leden in het duister. Moet, zoo
werd door hen gevraagd, de aanleiding tot
de voorgestelde wijziging vooral hierin
worden gezocht, dat de Minister jaarlijks
drie millioen meer met een jaarlijksche
stijging van f 80,000 uit de directe belastin
gen wenscht te halen, en wordt daarbij te
vens van de gelegenheid gebruik gemaakt
om verbeteringen in heb stelsel aan te bren
gen, of is verhooging der opbrengst niet de
hoofdzaak en ligt het voornamelijk in de
bedoeling het stelsel van onze vermogens-
en bedrijfsbelastingen te vervormen, dit
stelsel technisch te verbeteren?
Gaarne zouden de leden, die deze vraag
gtelden, daarop een onomwonden antwoord
ontvangen.
Vooral achtten .zij dit antwoord van ge
wicht, omdat zij den indruk hadden gekre
gen, dat de Minister zich steeds meer tot
taak had gesteld de belastingplannen van
zijn ambtsvoorganger uit te voeren.
Door versoheidene andere leden werd
hiertegen opgekomen. Dat de Regeering in
de eerste plaats de herziening der invoer
rechten wenscht tot stand te brengen, kon
naar him meening" moeilijk worden ge
wraakt. Echter juichten deze leden heb ten
zeerste toe, dat door de indiening van dit
wetsontwerp do Regeering toonde volko
men trouw te blijven aan het zeer juiste
beginsel op financieel gebied, door haar
herhaaldelijk als het hare aanvaard, om
ter bestrijding der kosten van de Rijkshuis
houding niet eenzijdig steun te zoeken,
hetzij in directe, hetzij in indirecte heffin
gen, maar om de lasten evenredig over
beide vormen van inkomsten te verdeelen.
Een bezwaar van anderen aard werd te
gen '8 Ministers belastingpolitiek aange
voerd door eenige leden, naar wier mee
ning bij dit wetsontwerp opnieuw tot
uiting komt, dat die politiek een goed door
dachte lijn mist.
Een bewijs hiervoor hadden zij reeds ge
zien in het feit dat de verhooging van den
accijns op het gedistilleerd niet aan de
bedoeling heeft beantwoord. Een ander
bewijs is, dat de Minister de rijksinkom
sten thans met 3 millioen wil vermeerde
ren, terwijl hij het overgangsrecht op effec
ten heeft prijs gegeven, waardoor de mid
delen met een bedrag van 2\ millioen wer
den verminderd. Is dit op zichzelf reeds
eenigszins vreemd, erger is, dat "hieruit
bleek, hoe weinig rekening door den Mi-
„Ik luister."
„Ik zal kont zijn. Het doel van mijn ver
blijf in Frankrijk was niet uw arrestatie.
Dat ik er toe gekomen ben, u te achtervol-
ven, zit hierin, dat geen ander middel zich
aanbood, om mijn eigenlijk doel te berei
ken."
„En dat was?"
„Den blauwen diamant terug te vinden."
„Den blauwen diamant!"
„Juist, want die, welken men gevonden
heeft in 't fleschje van den consul Bleiohen,
was niet de echte."
„Zoo is het. De echte werd door de
Blonde Dame weggenomen, en ik het hem
getrouw namaken. En daar ik toen plan
nen had met betrekking tot de overige ju
weel en der gravin en consul Bleichen reeds
onder verdenking stond, heeft de Blonde
Dame, om iedere verdenking van zichzelf
af te wenden, den valschen diamant in de
bagage van den oonsul gestopt."
„Terwijl gij den echten hieldt."
„Natuurlijk."
„Dien diamant moet ik hebben."
„Dat kan niet. Het spijt me zeer."
„Ik heb het de gravin De Crozon be
loofd. Ik zal hem hebben."
„Hoe kan dat? Ik heb hem immers in
mijn bezit?"
„Ik zal hem hebben, juist, omdat hij in
uw bezit is."
„Zal ik hem u dus teruggeven?"
„Ja."
„Vrijwillig?"
„Ik wil hem van u koopen."
Lupin kreeg een aanval van vroolijkheid.
„Gij zijt een echte Engelsohman. U be
handelt dat als een zaak.'*
„Het i'8 een zaak.*
ni'ster wordt gehouden met den eisoh, dat
roerend en on roeiend vermogen in een
juiste verhouding worden belast.
Door anderen werd niet toegegeven dat
het onroerend vermogen al te zeer wordt
achtergesteld bij de roerende goederen.,
Slechts uit becijferingen zou zulks kunnen
blijken. Deze werden evenwel door de leden'
te voren aan het woord niet versohaft, zoo
dat een goede basis voor discussie daar
omtrent ontbrak.
Stelsel van het ontwerp.
Terwijl verscheidene leden het stelsel van
het ontwerp een algemeene inkomsten
belasting met een belasting vau het vermo
gen als aanvulling juist gekozen achtten,,
werden door eenige leden bezwaren geuit,
die zij aan het stelsel of aan de uitwer
king er van in het voordeel dter Regeering
verbonden achtten.
Van veel belang werd geacht de vraag,
of door de voorgestelde regeling met da
draagkracht der belastingplichtigen vol
doende rekening wordt gehoudien en een
goede toepassing wordt gegeven aan da
vrijwel algemeen gehuldigde leer, dat in
komsten uit arbeid minder zwaar moeten
worden belast dan inkomsten uit vermo
gen.
Dit nu werd door sommige leden in twij
fel getrokken. Zij vestigden in de eer
ste plaats er de aandacht op, dat het)
ontwerp geen rekening houdt met de ver
houding, die belast tusschen de verm-ogens-
en de bcdrijfsinkomsten van een zelfden
persoon.
In de tweede plaats rees de vraag of aan
bovenbedoelde leer wel recht wordt gedaan
in het wetsontwerp, nu de inkomsten aan
een progressief recht worden onderwor
pen, terwijl de surtaxe wegens vermogen
proportioneel wordt geheven.
Naar de meening van eenige leden be
hoort ook de vermogensbelasting progres
sief te zijn.
Sommige leden, die progressie ten aan
zien van de aanvullende vermogensbelas
ting niet gewenscht achtten, waren op een
anderen grond niet ingenomen met een ge
lijke heffing voor alle vermogens. Zij keur
den het af dat d'e surtaxe in het geheel
geen rekening houdt met den aard van het
vermogen.
Verscheidene leden brachten voorts de
vraag ter sprake, in hoeverre dit ontwerp
zal medewerken tot een betere wij-zo van
belastingheffing in de gemeenten. Uit den
geheelen opzet van het oorspronkelijk wets
ontwerp-De Meester bleek de bedoeling
om de inkomstenbelasting zoo te regelen,
dat de gemeenten daarin een_goeden grond
slag zouden vinden voor Eet heffen van
opcenten.
Die bedoeling was te waardeeren, al ging
daarmede gepaard, dat het minimum voor
de rijksbelasting te laag werd gesteld. Het
hier geboden wetsontwerp scheen sommi
gen leden wel, anderen niet als goede ba
sis voor gemeentelijke opcenten te kunnen
strekken, of op andere wijze de gemeenten
van dienst to kunnen zijn. Laatstbedoelde
leden voerden als grond voor hun meening
aan, dat geen rekening wordt gehouden
met het verschillende karakter van de
woonplaatsen der belastingschuldigen. Ook
een andere reden pleit reeds daarvoor. Af
gezien namelijk van de vraag of een ver
deeling der gemeenten in klassen, golijk
voorkwam in het oorspronkelijk ontwerp
van 's Ministers ambtsvoorganger, er toe
kan bijdragen om de gemeenten ten deze
de helpende hand te bieden, schijnt dat
klassenstelsel reeds aanbeveling te verdie
nen, omdat daardoor rekening kan worden
gehouden met de verschillende beteekenis
welke aan eenzelfde inkomen in verschillen
de gemeenten moet worden toegekend.
"cliicdaiii. 12 lull. Noteeriny deurHuommissie.
Moutwyn f 10.50 por Nod. vat, zoodor fust en
zonder de belasting.
Moutwijn flauw.
Sroeli"ti por ketel y 1.10.
Hraan-Sp ritm f 22 50 n f 23.Mel»s9e-Spiritu3
f 20.a f 20.50, ruwe Spiritus 10.50 a f
Schiedam, 12 Juli. Noleeripg van den Bond vau
Distillateurs in Nederland.
Moutwijn 1 12 75 .'enever f 16 75, Amst. proef
f 18.25. alles per H.L. contant, zonder fust ea
zonder accijns.
„En wat biedt gij mij
„De vrijheid van juffrouw Destange."
„Haar vrijheid? Maar voor zoover ik
weet, is zij niet gearresteerd."
„Ik zal daartoe aan Ganimard de be»
noodigde inlichtingen verstrekken. Als zij
uw bescherming mist, zal ook zij gearres
teerd worden."
Lupin barstte opnieuw in lachen uit.
„Waarde heer, gij biedt mij iets aan,
wat gij niet bezit. Juffrouw Destange is in
veiligheid en heeft niets te vreezen. Ik
vraag iets anders."
De Engelschman aarzelde, zichtbaar ver
legen, met verhoogde gelaatskleur. Daarna
legde hij driftig zijn hand op den schouder
van zijn tegenstander en zeide:
„En als ik u voorstelde..."
„Mïj'n vrijheid?"
„Neen, maar ik zou dit vertrek kunnen
verlaten, mij kunnen verstaan met Gani
mard..."
„En mij laten nadenken?"
„Ja."
„Waartoe zou mij dat dienenDat drom-
melsche mechaniek werkt niet meer," zeide
Lupin, terwijl hij ontstemd op de marme
ren schoorsteenplaat drukte.
Hij onderdrukte een kreet van ontstelte
nis: ditmaal, zonderling toeval, had het
stuk maimer onder den druk zijner vingera
bewogen
Dat beteekende zijn behoud, de mogelijk
heid tot ontvluchting. Waarom zou hij zich
nu onderwerpen aan de voorwaarden vaiï
Holmes?
(Wordt vetrvolgd)*