No. Ï0O®71. LEIDSGH DAGBLAD, Zaterdag1 13 Juli. Eerste Blad, Anno 1912. PERSOVERZICHT. Tweede Kamer. Wij wijzen er nu slechts op, hoe eenzelf de Regeering eerst 25 millioen vraagt ale volstrekt noodzakelijk en een goed jaar later blijkt met het 10 te kunnen doen. Zoodat, als het gelukt was het toenmalige plan, zooals toen de bedoeling was, er door te jassen, wij nog 15 millioen armer geweest zouden zijn. Als bewijs hoe men met het volk en zijn duiten omspringt, is dat zeker de moeite waard om te onthouden. Dat minister Talma in October zijn I n v a- 1 i d i t e i t s w e t zal binnenhalen, zooals hij hoopt, ziet de „Zutphensohe Courant" nog niet gebeuren. „Want gesteld al, dat het lukt do<v aller lei meerderheidsdrang, o.a. door wijzi ging van 't reglement van orde met de be doeling „politieke winste" te behalen de schriftelijke voorbereiding dezer wet te be spoedigen, zoodat de C. v. V. en de Minis ter met opoffering van de hun stellig toe komende rust, heel den zomer zullen moe ten doorwerken, dan nog staat het te be zien, of de Kamer in één maand zulk een ingrijpend voorstel als het Invaliditeits- ontwerp zal kunnen afdoen. Over het Arbeidscontract, ook een sociale wet van niet geringe be teekenis, met be trekkelijk geringe geldelijke verplichtingen, deed de Kamer drie maanden. Over de Radenwet deed ze, met vallen en opstaan, van 21 Mei tot 2 Juli. En zou ze nu met de Invaliditeits- en Ouderdomsverzekering met haar vele lasten op werkgever en werknemer, in October, dus in ruim vier weken, gereed kunnen we zen? Met een op het punt van sociale wet geving zoo onwillige meerderheid? Dat moeten we even zien eer we het ge- looven. De heeren zullen „onzen dierbaren Tal- ma" laten zitten met zijn Radenwet, die zelfs als paradepaard slechts zeer geringe diensten zal kunnen bewijzen." „Patrimonium", aldus „Het Vol k", sluit zioh aan bij het door ons dezer dagen in herinnering gebrachte oor deel van minister Talma over de houding der soci.aal-demoora- t e n in de Kamer tegenover zijn sociale wetsontwerpen. Het blad neemt dat oordJeel over en voegt er aan toe Hier werd de houding der sociaal-demo- cralüische fractie in het juiste lioht gesteld. De heer Duys spreekt veel en soms te lang. Maar men krijgt van zijn optreden niet den indruk, dat hij uit politieke overwe gingen den Minister tegenwerkt en de af doening van zaken tracht te verhinderen. Hij wil iets tot stand brengen. Hij werkt opbouwend. Dat kan o. i. niet van de hee ren Pat'jn, Treub, Roodhuyzen e. a. wor den gezegd. Wij staan principieel tegenover de sociaal democraten. Wij moeten hen telkens weer bestrijden. Maar de waarheid moet gezegd worden. En daarom erkennen wij gaarne, dat het optreden der sociaal-democraten bij Bakkerswet en Radenwet in menig op zicht waardeering verdient. Liberalen en vrijzinnig-democraten voel den zich daarentegen vóór alle dingen po litici. De schrijver van „Haagsch Leven" in de „Le euwarder Courant" geeft de volgende mededCelingen over minis ter Talm a's zeldzaam opno- mi'ngsvermogen en arbeids- kracht: Een van zijn hoofdambtenaren was des ochtends door 's Ministers kabinet bescheid gegeven om de noodige gegevens te ver schaffen, welke de Minister dien dag in de Kamer dacht noodig te hebben. Toen hij echter verscheen, verklaarde minister Tal- ma geen tijd tot bespreking te hebben, daar hij geheel door een andere kwestie in beslag werd genomen. Maar mijnheer moest maar blijven en laten hooren wat hij te vertellen had. Wat ook al niet zoo'n heel klein beetje was, en waarmee ook heel wat cijfers gemoeid waren. Terwijl nu de Minister bezig bleef met voor-studio, liet ook onze hoofdambtenaar zioh niet on betuigd om te toonen, dat hij voor zijn Minister heel wat materiaal had weten bij een te brengen. Totdat het tijd werd onj naar de Kamer te gaan. Begrijpelijk, dat onze hoofdambtenaar nieuwsgierig was om te hooren hoe zijn chef het zou klaar spe len. Tot zijn niet geringe verbazing moest hij ervaren, dat er geen cijfertje aan het betoog ontbrak en den Minister blijkbaar niet de minste bijzonderheid, welke voor zijn betoog waarde kon hebben, was ont gaan. Hij, die mij dit merkwaardig staal tje van opnemingsvermogen wist te vertel len, verzekerde mij, dat het alleen met zulk een gave mogelijk is om te werken gelijk minister Talma doet. Daar behoort meer toe dan een normaal arbeidsvermogen. In den parlementairen strijd moge het al eens fel toegaan, toch weet ik, dat ook zijn tegenstanders bij alle verschil van meening talent en energie van onzen arbeids-minis- ter erkennen. Green jurist zijnde, maar han dig debater en toegerust met een degelijke kennis en veel ervaring, weet hij bij de ver dediging van de zaak, waarvoor hij staat, vaak een scherpzinigheid te ontwikkelen, welke hem als een eerste kracht in het zittend kabinet stempelt. Men weet hoe de afgevaardigde Talma> nauwelijks op heb Binnenhof aangekomen, destijds de Kamer met zijn welsprekendheid als het ware wist te overrompelen. Dat geluid was zoo hier in lange niet vernomen en men gevoelde het als bij intuïtie, dat de toekomst aan dezen jongen afgevaardigde met dat jonge, gladgeschoren gelaat nog wel gewichtiger rol zou toebedeelen. Die. donkere, van ge zonden levenslust stralende oogen keken zoo opgewekt de wereld' inEn de Kamer begroette in hem een jong talent en rede naar van schitterende gaven. Sinds die joyeuse entlróe in ons Lager huis moge zich veel gewijzigd hebben en minister Talma menige ontnuchterende er varing niet zijn bespaard gebleven, in nog ruimere mate heeft de Kamer hem kunnen leeren kennen als een werker van groot talent. Dr. J. R. Slotemaker de Bruine schrijft in de „N ederlandsche Kerk bod e" over art. 2 7 van de wet op het Hooger Onderwijs. De schrijver is van meening, dat de Staat de faculteit der godgeleerdheid handhaven moet; de vakken niet onder brengen bijv. in de literarische faculteit. Het groóte verschijnsel der religie Vergt, zoo schrijft hij, een eigen faculteit. En de cyclus der wetenschappen zou niet vol tooid zijn, zco deze faculteit ontbrak. Evenwel bestaat geeii enkele faculteit louter ter wille van de wetenschap en brengt de studie aldaar altoos tevens de vruoht vaji een bevoegdheid in het open bare leven. Vooral om deze vrucht studee- ren de meeste studenten. En met dit ele- ment moet dus worden gerekend. Die be voegdheid wordt dan echter ten opzichte van de theologische faculteit Verleend a'oor en genoten binnen die Kerken, die voor de opleiding barer leeraren gebruik maken van deze openbare instelling. En dus moet de regeling mede met het oog op die Kerken worden gemaakt Wat de Hervormde Kerk betreft: zij moet, zoolang do Regeering dat niet moed willig onmogelijk maakt, van de Staats universiteit gebruik blijven maken. Geen seminarie-opleidingHaar aanstaande leeraren moeten in het volle leven hebben gestaan en niet in een afgesloten ruimte zijn opgevoed. Mits die Kerk waarborgen heeft èn inzake de te onderwijzen vakKen èn inzake de te benoemen hoogleeraren. Hier zijn niet twee tegenstrijdige wen- schen geformuleerd; maar twee lijnen ge trokken, die elkaar zoo aanstonds ontmoe ten. De gewenschte regeling wordt dan vanzelf gevonden. In de faculteit der godgeleerdheid wor de onderwijs gegeven in twee groepen van vakken: a. die door d'e algemeenc godsdienstwetenschap vereischt worden: b. die gevraagd worden door de Kerken, die voor de opleiding harer leeraren ge- De Nieuwe Courant" schrijft naar aanleiding van de Memorie van Ant woord betreffende het fonds voor de kust- verdediging: De Regeering heeft, behalve dan door den zeer langen tijd, dien zij sedert de verschij ning van het Voorloopig Verslag der Kamer heeft laten verloopen (precies een jaar), nooit aanleiding gegeven tot de veronder stelling, dat zij, wat Vlissingen betreft, voor eenigen druk van buiten zwichten zou of zich door eenige internationale voorkeur zou laten bewegen tot verandering -an haar plannen. Zij verklaart, gevraagd om nadere toelichting van de redenen, waarom de aan leg van een krachtig bewapend, zelfstandig, stormvrij pantserfort te Vlissingen onver mijdelijk is, daaromtrent geen nieuwe ge zichtspunten te kunnen openen, noch iets te hebben mede te deelen, „dat niet in een voor openbaarheid bestemd stuk zou kunnen gorden vermeld." En zij resumeert het voeger gezegde aldus: „De neutraliteit op -_e W ester-Schelde moet kunnen gehand- 1 ';jafd worden; het gebruik maken van de uitmuntende, voor een op onze kust operee- rende vloot van groot gewicht zijnde, haven en reede van Vlissingen moet aan die vloot kunnen ontzegd worden." Men ziet, dat hierin de veelbesproken twistvraag of Nederland gerechtigd, ver plicht of ook nieLgerechtigd zou zijn aan oen de Schelde opvarende vreemde vloot, die België tot actieve verdediging zijner be dreigde of aangerande neutraliteit ter hulp zou komen, den toegang te beletten, met geen enkel woord is aangeroerd. Evenmin is dat vroeger van regeeringswege geschied. Veeleer wordt de nadruk gelegd op de nood zakelijkheid van een krachtige verdediging van de haven en reede zelve tegen een vreemde mogendheid, die daarvan als ope ratie-basis voor haar vloot gebruik zou wil len maken. Aldus beschouwd en in aanmerking geno men, dat de volkenrechtelijke kwestie, of Nederland ter handhaving van zijn eigen neutraliteit de Wester-Schelde voor oorlog schepen mag sluiten, politiek geen kwestie is, daar zij reeds lang door het bestaan der werkjes bij Neuzen en Ellewoutsdijk is op gelost, schijnt er geen reden om een herle ving van het internationale rumoer te vree zen, dat door de gereserveerde houding van Nederland zelf, de verstandige kalmte van de Belgisohe regeering, de wisseling der hooga bezoeken met Frankrijk en misschien ook wel door da ingestelde pauze, zoo ge lukkig tot bedaren is gebracht. Slechts dient dan nu het ontwerp op zijn allerlaatst te gelijk met de staatsbegrooting voor 1913 te worden afgedaan. Nieuw uit stel, nadat het reeds twee jaar ter tafel ligt, zou slechts tot nieuwe argwaan, ver moedens, wrijving aanleiding geven. En dit kan geen goed Nederlander wenschen. Het „o n o nt b e e r 1 ij k e" plaatst »,H et Vol k" boven het volgende: Anderhalf jaar geleden, toen het kust- verdediginsplan verscheen, was daarbij een betuiging, dat hetgeen gevraagd werd, absoluut het minimum was hetgeen strikt onontbaerlijk kon worden genoemd. Het voorstel werd ingediend door het zelfde kabinet, dat wij thans nog hebben. Reeds legde de meerderheid der Kamer zich in de afbeeldingen bereidwillig op de knieën voor de argumenten, die de uiterste noodzakelijkheid van het gevraagde bepleit ten, en vooral er op uit liepen, dat het geen cent minder kon. En nu? In de Memorie van Antwoord laat minis ter Colijn een heelen boel van dat voorheen absoluut noodzakelijke vallen. Was de som, voorheen, voor forten aangevraagd, 25 mil lioen, thans daalt zij tot goed 10 millioen. Werden naar het vorige plan een heele boel forten aangelegd, nu blijft het bij twee: dat te Vlissingen en dat te Kijkduin. Het eer ste is uit een internationaal oogpunt nu wel het gevaarlijkste van alle, maar daar heb ben v/ij het nu niet over. FEUILLETON. Wonderlijke avonturen. 86i En de Engelschman zeide, op zijn beurt ironisch en met dezelfde minachtende be- leefdlheide waarmee zijn tegenstander hem (zoo dikwijls had getreiterd: „Mijnheei Lupin, ik deel u mede, dat van dit oogenhlik af ik nooit meer zal den ken aan den nacht, dien gij mij hebt doen doorbrengen in het huis van baron d'Hau- trec; nooit meer aan de ongelukkige we derwaardigheden van mijn vriend Wilson; Pooit meer aan mijn ontvoering per auto mobiel en evenmin aan de reis, die ik pas achter den rug heb, terwijl ik op uw bevel op een weinig gerieflijke kooi was vastge bonden. Dit oogenblik wischt alles uit. Ik herinner mij niets meer. Ik ben beloond. Ik ben koninklijk beloond." Lupin bleef zwijgen. De Engelschman hernam „Zijt gij ook niet van die meening?" Het was, of hij bleef aandringen, om een goedkeurend oordeel te vernemen. Na een oogenblik nadenken, gedurende hetwelk de Engelschman voelde, dat hij tot in den diepsten schuilhoek zijner ziel onderzoekend werd beschouwd, verklaarde Lupin „Ik vermoed, mijnheer, dat uw huidig «optreden op ernstige beweegredenen steunt?" „Op uitsterst ernstige." „Het feit, dat gij mijn kapitein en mijn matrozen ontsnapt zijt, is slechts een ge beurtenis van ondergeschikt belang in on zen strijd. Maar het feit, dab ge hier zijt-, tegenover mij, alléén, verstaat ge, alléén, geeft mij aanleiding tot de meening, dat uw weerwraak zoo volledig mogelijk is." „Dat is ze ook." „Dit huis?" „Is omsingeld." „De twee aangrenzende huizen?" „Eveneens." „De woning hierboven?" „De drie woningen van de vijfde ver dieping, die de heer Dubreuil bewoond heeft, worden bewaakt." „Zoodat..." „Zoodat ge geknipt zijt, mijnheer Lu- pin, onherroepelijk gevangen." Dezelfde aandoeningen, welke Holmes bestormd hadden tijdens zijn rit in den automobiel, voelde Lupin thans: dezelfde verbeten woede, dezelfde schaamte. Maar per slot van rekening deed ook dezelfde bewondering hem buigen voor de macht der omstandigheden. Daar beiden ovan sterk waren, moesten beiden ook op dezelf de wijze de nederlaag aanvaarden als een tijdelijken tegenslag, waarin men berust. „Wij zijn quitte, mijnheer," zeide Lu- pin kortaf. De Engelschman scheen verrukt over deze bekentenis. Zij zwegen. Toen hernam Lupin, die zichzelf reeds weer meester was, glimlachend: „En ik ben er niet boos om! Het werd vervelend* alles te winnen. Ik had den arm slechts uit te steken, om u in de volle borst te treffen. Ditmaal ben ik het slacht offer. Geraakt, meester!" Hij lachte van ganscher harte. „Nu zullen we eindelijk schik hebben 1 Lupin zit in de val. Hoe zal hij er uitko men? Wat een avontuur O, meester, ik heb aan u aan sterke aandoening te danken. Zoo is nu eenmaal het leven Hij drukte zijn vuisten tegen zijn sla pen, als om de buitensporige vreugde te be teugelen, die in hem kookte, en hij maakte bewegingen als een kind, dat buitengewoon veel pret heeft. Eindelijk liep hij naar den Engelsch man toe „En waar wacht gij nu op?" „Waar ik op wacht?" „Ja, Gammard is er, met zijn mannen. Waarom komt hij niet binnen?" „Ik heb hem verzocht, niet binnen te komen." „En heeft hij dat goed gevonden?" „Ik heb zijn diensten alleen gevraagd onder de nadrukkelijke voorwaarde, dat hij zich door mij zou laten leiden. Trou wens, hij verkeert in de meening, dat Félix Davey niet meer dan een medeplichtige van Lupin is!" „Dan zal ik mijn vraag in een anderen vorm herhalen. Waarom zijt ge alleen bin nengekomen?" „Ik heb eerst met u willen spreken." „Ha zoo, moet ge mij spreken?" Deze gedachte scheen Lupin buitenge woon te behagen. Er zijn nu eenmaal om standigheden, waarin men verre de voor keur aan woorden boven daden geefb. „Mijnheer Holmes, het spijt me, dat ik li geen armstoel kan aanbieden. Staat deze oude, haJfvernielde kist u aan? Of zit ge liever op het vensterkozijn? Ik ben er zeker van, dat een glas bier welkom zou zijn. Donker of Jioht? Maar ga zitten, als ik u verzoeken mag..." „Niet noodig; laten we praten."- bruik maken willen' van de faculteit. Er worde daarom onderwijs gegeven door twee groepen van hoogleeraren: a. Hoog leeraren door de Regeering benoemd na ontvangst van een aanbevelingslijst, opge maakt door Curatoren; b. Hoogleeraren, door de Regeering benoemd op aanwijzing van de betrokken Kerk. Over de verdeeling der vakken, over het aantal hoogleeraren zou nader overleg gepleegd moeten worden. Maar langs deze lijnen zou men m. i. de oplossing vinden, waarmede de Staat en de Kerken waren gebaat. Helling; eener Inkomstenbelasting. I. Beleid in zake belastingen. Verscheidene leden hadden blijkens het voorloopig verslag de indiening van dit wetsontwerp met ingenomenheid begroet. Zij achtten het over het algemeen een uit muntende proeve van wetgeving, en brach ten den Minister een woord van hulde vcur de bij heb wetsontwerp gevoegde Me morie van Toelichting, die naar hun oor deel, zoowel wat indeeling als wat duide lijke uiteenzetting aangaat, te prijzen viel. Eenigen hunner betreurden het, dat heb ontwerp eersfc zoo laat aan de Staten- Generaal was aangeboden. Naar hun inzien had de behandeling van dit wetsontwerp aan die van het ontwerp eener nieuwe Ta^- riefwet behooren vooraf te gaan ten einde een goede verhouding tusschen directe en indirecte belastingen te verkrijgen. Omtrent de aanleiding, die den Minister in de eerste plaats tob deze belangrijke wetswijziging heeft genoopt, verkeerden andere leden in het duister. Moet, zoo werd door hen gevraagd, de aanleiding tot de voorgestelde wijziging vooral hierin worden gezocht, dat de Minister jaarlijks drie millioen meer met een jaarlijksche stijging van f 80,000 uit de directe belastin gen wenscht te halen, en wordt daarbij te vens van de gelegenheid gebruik gemaakt om verbeteringen in heb stelsel aan te bren gen, of is verhooging der opbrengst niet de hoofdzaak en ligt het voornamelijk in de bedoeling het stelsel van onze vermogens- en bedrijfsbelastingen te vervormen, dit stelsel technisch te verbeteren? Gaarne zouden de leden, die deze vraag gtelden, daarop een onomwonden antwoord ontvangen. Vooral achtten .zij dit antwoord van ge wicht, omdat zij den indruk hadden gekre gen, dat de Minister zich steeds meer tot taak had gesteld de belastingplannen van zijn ambtsvoorganger uit te voeren. Door versoheidene andere leden werd hiertegen opgekomen. Dat de Regeering in de eerste plaats de herziening der invoer rechten wenscht tot stand te brengen, kon naar him meening" moeilijk worden ge wraakt. Echter juichten deze leden heb ten zeerste toe, dat door de indiening van dit wetsontwerp do Regeering toonde volko men trouw te blijven aan het zeer juiste beginsel op financieel gebied, door haar herhaaldelijk als het hare aanvaard, om ter bestrijding der kosten van de Rijkshuis houding niet eenzijdig steun te zoeken, hetzij in directe, hetzij in indirecte heffin gen, maar om de lasten evenredig over beide vormen van inkomsten te verdeelen. Een bezwaar van anderen aard werd te gen '8 Ministers belastingpolitiek aange voerd door eenige leden, naar wier mee ning bij dit wetsontwerp opnieuw tot uiting komt, dat die politiek een goed door dachte lijn mist. Een bewijs hiervoor hadden zij reeds ge zien in het feit dat de verhooging van den accijns op het gedistilleerd niet aan de bedoeling heeft beantwoord. Een ander bewijs is, dat de Minister de rijksinkom sten thans met 3 millioen wil vermeerde ren, terwijl hij het overgangsrecht op effec ten heeft prijs gegeven, waardoor de mid delen met een bedrag van 2\ millioen wer den verminderd. Is dit op zichzelf reeds eenigszins vreemd, erger is, dat "hieruit bleek, hoe weinig rekening door den Mi- „Ik luister." „Ik zal kont zijn. Het doel van mijn ver blijf in Frankrijk was niet uw arrestatie. Dat ik er toe gekomen ben, u te achtervol- ven, zit hierin, dat geen ander middel zich aanbood, om mijn eigenlijk doel te berei ken." „En dat was?" „Den blauwen diamant terug te vinden." „Den blauwen diamant!" „Juist, want die, welken men gevonden heeft in 't fleschje van den consul Bleiohen, was niet de echte." „Zoo is het. De echte werd door de Blonde Dame weggenomen, en ik het hem getrouw namaken. En daar ik toen plan nen had met betrekking tot de overige ju weel en der gravin en consul Bleichen reeds onder verdenking stond, heeft de Blonde Dame, om iedere verdenking van zichzelf af te wenden, den valschen diamant in de bagage van den oonsul gestopt." „Terwijl gij den echten hieldt." „Natuurlijk." „Dien diamant moet ik hebben." „Dat kan niet. Het spijt me zeer." „Ik heb het de gravin De Crozon be loofd. Ik zal hem hebben." „Hoe kan dat? Ik heb hem immers in mijn bezit?" „Ik zal hem hebben, juist, omdat hij in uw bezit is." „Zal ik hem u dus teruggeven?" „Ja." „Vrijwillig?" „Ik wil hem van u koopen." Lupin kreeg een aanval van vroolijkheid. „Gij zijt een echte Engelsohman. U be handelt dat als een zaak.'* „Het i'8 een zaak.* ni'ster wordt gehouden met den eisoh, dat roerend en on roeiend vermogen in een juiste verhouding worden belast. Door anderen werd niet toegegeven dat het onroerend vermogen al te zeer wordt achtergesteld bij de roerende goederen., Slechts uit becijferingen zou zulks kunnen blijken. Deze werden evenwel door de leden' te voren aan het woord niet versohaft, zoo dat een goede basis voor discussie daar omtrent ontbrak. Stelsel van het ontwerp. Terwijl verscheidene leden het stelsel van het ontwerp een algemeene inkomsten belasting met een belasting vau het vermo gen als aanvulling juist gekozen achtten,, werden door eenige leden bezwaren geuit, die zij aan het stelsel of aan de uitwer king er van in het voordeel dter Regeering verbonden achtten. Van veel belang werd geacht de vraag, of door de voorgestelde regeling met da draagkracht der belastingplichtigen vol doende rekening wordt gehoudien en een goede toepassing wordt gegeven aan da vrijwel algemeen gehuldigde leer, dat in komsten uit arbeid minder zwaar moeten worden belast dan inkomsten uit vermo gen. Dit nu werd door sommige leden in twij fel getrokken. Zij vestigden in de eer ste plaats er de aandacht op, dat het) ontwerp geen rekening houdt met de ver houding, die belast tusschen de verm-ogens- en de bcdrijfsinkomsten van een zelfden persoon. In de tweede plaats rees de vraag of aan bovenbedoelde leer wel recht wordt gedaan in het wetsontwerp, nu de inkomsten aan een progressief recht worden onderwor pen, terwijl de surtaxe wegens vermogen proportioneel wordt geheven. Naar de meening van eenige leden be hoort ook de vermogensbelasting progres sief te zijn. Sommige leden, die progressie ten aan zien van de aanvullende vermogensbelas ting niet gewenscht achtten, waren op een anderen grond niet ingenomen met een ge lijke heffing voor alle vermogens. Zij keur den het af dat d'e surtaxe in het geheel geen rekening houdt met den aard van het vermogen. Verscheidene leden brachten voorts de vraag ter sprake, in hoeverre dit ontwerp zal medewerken tot een betere wij-zo van belastingheffing in de gemeenten. Uit den geheelen opzet van het oorspronkelijk wets ontwerp-De Meester bleek de bedoeling om de inkomstenbelasting zoo te regelen, dat de gemeenten daarin een_goeden grond slag zouden vinden voor Eet heffen van opcenten. Die bedoeling was te waardeeren, al ging daarmede gepaard, dat het minimum voor de rijksbelasting te laag werd gesteld. Het hier geboden wetsontwerp scheen sommi gen leden wel, anderen niet als goede ba sis voor gemeentelijke opcenten te kunnen strekken, of op andere wijze de gemeenten van dienst to kunnen zijn. Laatstbedoelde leden voerden als grond voor hun meening aan, dat geen rekening wordt gehouden met het verschillende karakter van de woonplaatsen der belastingschuldigen. Ook een andere reden pleit reeds daarvoor. Af gezien namelijk van de vraag of een ver deeling der gemeenten in klassen, golijk voorkwam in het oorspronkelijk ontwerp van 's Ministers ambtsvoorganger, er toe kan bijdragen om de gemeenten ten deze de helpende hand te bieden, schijnt dat klassenstelsel reeds aanbeveling te verdie nen, omdat daardoor rekening kan worden gehouden met de verschillende beteekenis welke aan eenzelfde inkomen in verschillen de gemeenten moet worden toegekend. "cliicdaiii. 12 lull. Noteeriny deurHuommissie. Moutwyn f 10.50 por Nod. vat, zoodor fust en zonder de belasting. Moutwijn flauw. Sroeli"ti por ketel y 1.10. Hraan-Sp ritm f 22 50 n f 23.Mel»s9e-Spiritu3 f 20.a f 20.50, ruwe Spiritus 10.50 a f Schiedam, 12 Juli. Noleeripg van den Bond vau Distillateurs in Nederland. Moutwijn 1 12 75 .'enever f 16 75, Amst. proef f 18.25. alles per H.L. contant, zonder fust ea zonder accijns. „En wat biedt gij mij „De vrijheid van juffrouw Destange." „Haar vrijheid? Maar voor zoover ik weet, is zij niet gearresteerd." „Ik zal daartoe aan Ganimard de be» noodigde inlichtingen verstrekken. Als zij uw bescherming mist, zal ook zij gearres teerd worden." Lupin barstte opnieuw in lachen uit. „Waarde heer, gij biedt mij iets aan, wat gij niet bezit. Juffrouw Destange is in veiligheid en heeft niets te vreezen. Ik vraag iets anders." De Engelschman aarzelde, zichtbaar ver legen, met verhoogde gelaatskleur. Daarna legde hij driftig zijn hand op den schouder van zijn tegenstander en zeide: „En als ik u voorstelde..." „Mïj'n vrijheid?" „Neen, maar ik zou dit vertrek kunnen verlaten, mij kunnen verstaan met Gani mard..." „En mij laten nadenken?" „Ja." „Waartoe zou mij dat dienenDat drom- melsche mechaniek werkt niet meer," zeide Lupin, terwijl hij ontstemd op de marme ren schoorsteenplaat drukte. Hij onderdrukte een kreet van ontstelte nis: ditmaal, zonderling toeval, had het stuk maimer onder den druk zijner vingera bewogen Dat beteekende zijn behoud, de mogelijk heid tot ontvluchting. Waarom zou hij zich nu onderwerpen aan de voorwaarden vaiï Holmes? (Wordt vetrvolgd)*

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 5