Waarom de meisjes niet willen dienen. Wat is een piano-genie? De kosten van een auto. houd eta, en hieraan wairen ook bezwaren ver bonden. De Officier van Justitie te Haarlem' liet de toekangs wegen bot het feestterrein door cavalerie bewaken, daar er kort te vo ren onlusten hadden plaats gehad, onder do> werklieden aan het Kanaal te Velsen. Men vreesde voor een herhaling te Vogelenzang» Gelukkig bleek deze vrees ongegrond. In 1873 werd ^Boekenrode" welwillend voor dit doel afgestaan. De familiën Mcs- schêrt van Vollenhcrven én Van Den nep ont vingen de feestvierenden met groote sympa thie ein stelden alle pogingen in het werk om de feesten to doen slagen* Reeds in 1875 werd op dezo buitenplaats weder dit feöst ge vierd en wat nog nergens was geschied, gebeurde hier: dé gastheer, mr. J. Mes- sciiert van Vollcnhoven, destijds lid van de Tweede Kainer, heette in hartelijke bewoor dingen het publiek welkom!-. Het was ook op dit feest, dat de latere minister dr. A. ICuy- per, destijds Kamerlid, oen réde hield, over* de Brighton-be weging iü Engeland. Het volgend jaar 1876 was „Beecke- eteyn" bij Veken, hot aangewezen terrein en twee jaar later „Bennebraek," terwijl iri 1880 i,Boekenrode" voor de derde maal haar hekken opende voor deze samenkomsten. We der was het heer Mess chert van Vollen hoven, die zijn sympathieken wieikomsgroet uitsprak, 't Was voor de laatste maal, want toen men in 1884 voor de vierde maal hier bijeen kwam, was hij niet meer. Doch zijn echtgeöaooto en haar broeder, mr. J. F- van Lennep, bleven voor de Vereeniging ge spaard en zoo was het alweer „Boekenrode", "Waar in 1888 het zilveren feest op luisterrijke Wij zé werd gevierd. Dit was de laatste maal. Mevrouw Van Voilenhoven overleed 12 Juni 1891 en haar broeder Van Lennep volgde haar anderhalf jaar latei* in hét graf. „Leydüin" wérd in de jaren 1890, 1S95 én 1910 beschikbaar gesteld, „Moerenberg," on der Heemstede, in 1892 en 1899„Beeöltè- eteyn" weder in 1886 en 1905, Velzet-beek in 1893 eü 1ÖÖ2 en Waterland in 1896. Dr. Rosa Kempt heeft een belangwek kend boek geschreven over: „Het leven d'er fabrieksmeisjes te München. Zij liecft naar allerlei een onderzoek in gesteld, naar het huishoudelijke werk der meisjes en naar haar beroepsbezigheden; naai- haar loon en de arbeidsvoorwaarden; naar de grootte en ü'e levensomstandig heden der gezinnen, waaruit zij voortko men; naar den toestand der alleenleven- de arbeidsters en de moeilijkheden, die zij te ovenvinnen hebben. O. a. behandelt zij ook de vraag, waar om de meisjes liever naar de fabriek gaan d?.n dat zij zich aan huislijken en huishou delijken dienst wijden. Zij zegt daarvan ongeveer het volgende: Het steeds onbestendige en onzekere van de persoonlijke behoeften, de afwis selende wetischen van een of meer bijzon dere personen in een huishouding, maken het onmogelijk vooraf een dagverdeeling te stellen, waaraan de meisjes zich kunnen houuen. Vandaar zekere ontevredenheid als plotseling wat anders moet gebeuren, als waarmee zij bezig zijn. Voor degenen, die het bevel ontvangen om dit of dat te wijzigen, maakt dat licht den indruk van Willekeur, terwijl de strenge tucht en or de, waaraan de fabriek de meisjes onder werpt, de overtuiging wekt, dat men te doen heeft met een noodzakelijkheid, waar aan niets te veranderen valt en waarin men duB moet berusten. Er is nog een andere reden. Het dienen vooral bij de z. g. betere standen zou op zichzelf beschouwd een uitstekende voor bereiding kunnen zijn Voor het leiden en .verzorgen van een dergelijke huishouding of Vaft een, die daaraan grensde. In vroe ger dagen, toen de maatschappelijke ver schillen kleiner varen, werd dat dan ook zoo opgevat en menig burgerdochter dien- een poos bij een familie van wat meer sgöecLen stand', als voorbereiding voor la ter. Maar dat is anders geworden. De hui selijke dienst, <L i. het dienstbode zijn bij een familie van stand, moge nil en dan een opvoedingsmiddel kunnen zijn, het ia dit lang niet altijd en weinige dienstba ren worden er meer geschikt door voor de waarneming van het üuishJouden, dat eenmaal het hare zal zijn; misschien zelfs verliezen zij eerder de geschiktheid om in een klein burgergezin volkomen op haar gemak, te zijn. Vele ouders gevoelen dat en toonen daarom ee>n ziekeren tegenzin, om hun doöhter in de jónge jaren geheel uit het eigéü gezin in een andere, vreemde familie over te brengen, waar andere ge woonten heorschen. Dat mag overdreven zij-n, er steekt ook wat waars inwant niets is gevaarlijker voor jonge menséhen dan ze totaal Ra te maken van de omge ving, waarin zij zijn grootgebracht, tenzij, dat zij er op den langen duur inderdaad! aan ontgroeien. De zedelijke steun, dien het familieleven aan een meisje kan ge ven, is door niets te vervangen. Hoe meer het zelfbewustzijn en het standsbewustzijn van de arbeidersgezinnen groeit, hoe- min der neiging zal er bestaan hun dochters als dienstbaren in het huisgezin van tot een andere laag der maatschappij behoo renden te doen inlijven» Misschien is dit alles wat overdreven; er alle juistheid aan te ontzeggen zou toch ook wat ver gaan. Dat d'e meisjes naar fabrieken gaan, be wijst in elk geval, dat zij in dien fabrieksr- arbeid niet het vernederende zien, dat andere standen er in meenen te moeten erkennen. Er is heel wat aan t? v'oorfen tegen het dagélijksche verkeer met jon gens en meisjes in een fabriek; maar tnen bcdénke toch, dat het met dien fabrieks arbeid is, a-ls met zooveel andore zaken: op zichzelf is er weinig tegen aan te Voe ren; wat men er verkeerd in acht, komt door bijkomende omstandigheden* Heb huiselijke leven in den ouden, be kenden kring, nadat het dagwerk is afge daan, heeft voor veel meisjes ook dienstmeisjes meer bekoring, dan men zou verwachten, en zelfs de vrouw, de gehuwde vrouw, die naar de fabriek blijft gaan, wil liefst, hoe onvolkomen ook, haar eigen huishouden doen. Vandaar het onuitroeibare van de zoogenaamde huisin dustrie. Er zijn ondernemers geWeest, die uitstekend ingerichte werkplaatsen ter be schikking stelden van hun personeel en di© ten slotte toch weer er toe moesten overgaan om den arbeid thuis ie laten verrichten; de vrouwen lieten haar huis houden niet zoo in den steek, dat de volle gedachte bij het werk was. Aan de hard nekkigheid, waarmee aan de huisindustrie wordt vastgehouden, ligt in den grond der zaak een goede gedachte verscholen, al kan men het uit het oogpunt der gezond heidsleer betreuren, dat het werk in de eng© ruimte van een arbeiderswoning wordt verricht in plaats van in een wet telijk goedgekeurd lokaal, dat onder Voortdurend toezicht staat van de over heid. De trek naar eigen huiselijkheid is de vrouw ingeschapen en ook de onderwijze res, de ambtenares, de verpleegster en zoovele am ren gaan er na eenige jaren toe over om een, al is het ook bescheiden, eigen huishouden te stichten. Cher deze vraag ontleent „Toonkiinst- Nieuwö" het volgende, aan hetgeen Eer- ruccio Busoni in de Alg. Mus. Ztg." schrijft over het veelvuldig misbruik van den terra j,genie" In de weinige dagen van de tweede eeuw na Liszt's geboorte heb ik in Berlijnsche re censieö ontelbare malen hot wóórd piano genie gelezen. Zelfs kleine meisjes worden daarmee vereerd en er bijna onder ge smoord, want genie is, reeds als woord al leen, een zware last: het genie sterft aan zijn overwinningen. Het valt niet te loochenen, dat er een groot aantal schitterende, meesterlijke pianisten bestaat, die alles, wat piano-ge - nieen hebben uitgevonden, bedrieglijk goed kunnon nabootsen, In een verloop va«n het- hierboven bedoeld tijdsverloop werd in Ber lijnsche bladen van vijf verschillende pianis ten beweerd: ,,dat men de sonate van Liszt- nog nooit zóó goed had gehoord." Ik ben er van overtuigd, dat al die prestaties supe rieur zijn geweest maar leid daaruit af,' dat de voordracht van Liszt's sonate een opgelost vraagstuk en deze hoogte van het piano-spel algemeen bereikt is. Een ge boren pianist speelt dat stuk op zijn acht tiende jaar voortreffelijk en onberispelijk. Maar zoo'n geval (dat ik dikwijls onder vind), is niet meer als iets buitengewoons te beschouwen, maar is een verschijnsel van atavisme. De techniek en het stijlgevoel voor dit Werk van Liézt heeft de jongste pianisten-generatie reeds bij de geboorte in het bioéd. Dergelijke verschijnselen zijn ih onzen tijd ook op het gebied van de mechanische techniek vooral de electro-techniek, waar te nemen. Ik ken zoons Van eenvoudige bur- germenschen, die op zeer jeugdigen leeftijd, alsof het iets vanzelfsprekends is, aardige electrische kunststukjes bedenken en als spel beoefenen. Waaraan is die capaciteit toe te schrijven^ die nog 200 jaar geleden alleen een genie, een „Teufelskerl", een toovenaar kon bezitten? Het is ontegenzeg lijk toe te schrijven aan overerving; het ligt in den geest van den tijd. Een piano- genie is als elk genie in het algemeen die begaafdheid, weike een nieuwen weg betreedt, die voorbeeïdeloozc dingen tót stand brengt; dingen, waarvoor weer een tijd noodig is, om ze na te doen. Zulke pia no-genieën waren Beethoven, Chopin en Liszt; zij bedachten nieuwe middelen, raadselachtige effecten. Zij schiepen ^ón mogelijke" moeilijkheden en schreven een literatuur. Men kan van alle beroemdste levende pianisten veilig beweren, dat rij in dien zin niete nieuws hebben gebracht. Zeker is het op het eerste gezicht verba zingwekkend, dat een ander iets kaö, wat tot nu toe slechts één presteerde; zoodra echter geheele scharen van zulke „anderen" zijn gekomen, wordt het Darwinisme. Slechts hij, die in zijn optreden eenig ia, en eerst later navolgers krijgt, die de pia no-fabrikanten tot nieuwe beginselen dwingt en een literatuur schept, waarin gerouti neerde pianisten niet terstond den weg kun nen vinden, hem komt van rechtswege de naam genie toe. „Maar", besluit Busoni zoo ad rem, ,,dan geeft men hem dien niet", In „De Magneet" wordt door F. het volgende kijkje gegeven achter de scher men van het voor menigeen nog zoo geheim zinnig autobedrijf. „Is automobielrijden dutir?" Die vraag hoort men in onz© kringeh idem zóóveel malen per dag. En even zoo vele malen voelt men zich fatsoenshalve gedrongen daar antwoord op te geven. Maar, door een eenvoudig ja of neen is oie vraag niet af te doen. Om een eenigszms gemotiveerd antwoord te geven, behoort men eerst rekening te houden met deze fac toren: 1. Wie zal den wagen berijden en onder houden? 2. Wat wordt er van den wagen gevergd; moet hij leveren wat hij kan of stelt men zich tevreden met een deel van zijn kracht? 3. Op welke wegen moet hij dienst doen? 4. Hoelang per etmaal of per week, over welke afstanden? 5. Moet de auto bij alle weersgesteldheden dienst doen, dus is het een bedrijfsauto of een luxe- of bedrijfs èn lux9? 6. Hoe wordt de' wagen belast maximum,- minimum of me-1 d:o? 7. Is de bezitter bereid de voorschrif ten van den fabrikant in zake het presta tievermogen van motor en earoeserie be^ hoorlijk in acht te nemen?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1912 | | pagina 16