Het regiment: Ik weet het niet!
Therèse's teleurstelling.
ser bevel hem naar de kazerne te brengen
bij Kem&ter ook een Duitscher.
Aan Kempster, die kapelmeester van het
regiment was deed' Frits verslag van zijn
avonturen. De kapelmeester vroeg, of Frits
graag muziek wilde leeren, en onze jongen
antwoordde gretig van ja. Zoo liep hij een
paar weken later in Engelsch uni
form bij de troepen met een trian
gel in de hand. Hij toonde zoo'n
aanleg voor muziek, dat hij weldra andere
instrumenten in handen kreeg, en later,
na Kempster's dood, tot kapelmeester be
noemd werd. Hij was heel tevreden met
cdjn lot, maar het fortuin wilde hem nog
gelukkiger maken.
Frits' regiment werd n.l. een paar jaar
later naar Gibraltar verplaatst, de Engel-
echen namen Minorca en het Duitsche regi
ment, dat daar lag, ging in Engelsch en
dienst over en werd weer naar Gibraltar
gezonden.
Daar er niemand behalve Frits was, die
Duitsch verstond, werd hem menige gewich
tige opdracht gegeven; na twee jaar ging
zijn regiment, dat toen onder bevel van
den verbannen hertog van Brunswijk kwam
te staan, naar Engeland terug en werd
Frits adjudant van den hertog.
In den slag van Waterloo werd de hertog
van Brunswijk gedood, en nam Frits zoo
lang zijn plaats in, hij onderscheidde zich
zoo uitstekend, dat hij tot opperbevelheb
ber werd benoemd, een betrekking, die hij
lange jaren met de meeste nauwgezetheid
en ijver vervulde.
Dit zijn de buitengewone avonturen van
Frits Körner, die dus een eigenaardigen
samenloop waren van gunstig© omstandig
heden, maar te gelijk van de geschiktheid
van de persoon in kwestie om daaruit zijn
voordeel te trekken.
Nog een groot aantal jaren heeft Körner
kunnen gemeten van zijn wèlverdiend pen
sioen.
Paul I keizer van Rusland had een vrij
zonderlinge gewoontewanneer hij een
wapenschouwing hield, stelde hij den offi
cieren de gekste vragen, die men onmoge
lijk in ern-t kon beantwoorden. Verschei
dene officieren van een regiment, dat te
Sint-Petersburg in garnizoen lag, waren
dan ook het antwoord schuldig gebleven
en van alien tijjd af placht de keizer te
zeggen, dat de heeren dienden in zajn re
giment: ,,Ik weet het niet."
Op zekeren dag, terwijl de vorst over de
Nieuwbrug reed, ontmoette hij een offi
cier, die op zijde ging en hem eerbiedig
groette., De keizer herkende de uniform
en zei tot zijn hovelingen:
,,Dat is er een van mijn regiment: ,,Ik
weet het niet."
,,Sire, ik weet alles," zei daarop de
officier.
„Dat zullen w.j zien: hoeveel spijkers
zijn er noodig om de planken te bevesti
gen van deze brug?"
„Drie en vijftig millioen negen honderd
zeven en zeventig duizend drie honderd
drie."
„Niet kwaad! en hoeveel visachefi
zwemmen er in de Newa, van deze brug
af tot Kronstadt?"
Zes honderd twn- en veertig milliard,
honderd een millioen, vier honderd twee
en dertig duizend, drie honderd negen en
tachtig.
„Zijt gij daar zeker van?"
„Zou ik het anders Uw Majesteit zeg-
gen?"
„Dat dacht ik wel. Zoo mag ik, lat
mijn vragen beantwoord worden, een of
ficier moet alles weten.''
„Zeker, en de Keizer?"
„Die is nooit verlegen."
„Veroorlooft Uw Majesteit mij een
vraag"
„Spreek."
„Hoe is mijn naam?"
„Graaf van Balowi."
Mijn graau?
„Kapitein in mijn garde."
„Hartelijk dank Sire."
Op deze wijze werd de tweede luitenant
Krazanow dank zij een oogenblik van
vrijpostigheid en de gril van een vorst
graaf en kapitein van de Keizerlijke Rus
sische garde.
„Ik heb niet veel pretjes," zeide Therèse
Adrian in zich zelve, op een zonnigen Juli
morgen toen zij in den tuin op en neer liep
met haar hoed in de hand. „Al mijn vrien
dinnetjes hebben het beter dan ik, die hebben
telkens pretjes, die ik nooit krijg. De meisjes
van den burgemeester gaan iederen zomer
naar zee, Mina Markus heeft dit jaar een
reisje langs den Rijn gemaakt en Thilde Wil
son is nu weer gaan logeeren, waar ik
eerst heen zou gaan. De Spencers zijn even
goed familie van mij als van haar en waar
om vragen ze haar nu twee jaar achtereen
en mij in het geheel niet."
Therèse hing nu haar hoed op een groots
stokroos, die langs het voetpad stond, maar
was te zeer overweldigd door haar erger
nis,dat zij niet zag, hoezeer de staan er van
voorover boog, en evenmin hoorde hoe
iemand haar riep, zoodat zij heel verbaasd
was toen zij zag dat de meid haar te ge-
moet kwam loop en.
„O, jongejuffrouw, ik heb u al zoo dik
wijls geroepen, mevrouw begrijpt niet waar
u blijft."
„Dan heb je zeker niet hard genoeg ge
roepen,'' zeide Therèse een weinig driftig.
„Je moet dadelijk bij je Mama komen,"
antwoordde het dienstmeisje, zonder acht
te geven op de aanmerking: „Mevrouw
Spencer heeft aan je Mama getelegra-
pheerd dat Mathilde Wilson te ziek is om
uit logeeren te gaan en gevraagd of jij mi
in haar plaats wilt komen."
Bij deze woorden vloog Therèse naar huis
toe. De misnoegde trek op haar gelaat
was eensklaps weggevaagd, zij was nu we
der een en al zonneschijn. Het volgende
uur was zij al bezig haar boeltje te pak-
pen, ging even Mathilde vragen hoe het
met haar was en zeggen hoezeer het haar
om harentwille speet dat zij nu juist ziek
was geworden, en ging toen weder gauw
naar huis terug, droomende van alle pret
jes, die haar wachtten.
De eerste dag gevoelde Therèse zich nog
wat vreemd bij de familie Spencer aan
huis, maar de tweede dag was al verrukke
lijk; zij maakten een boottochtje op de
rivier en hadden dolle pret. Therèse zou op
den terugtocht aan het roer plaats nemen,
en juist toen haar neefje Roger haar de
hand wilde geven om in te stappen, hoor
de zij iemand in den tuin roepen. The
rèse, Therèse" hoorde zij, en op het hooren
van deze woorden herinnerde zij zich eens
klaps hoe men haar eenige dagen geleden,
op dezelfde wijze dit groote pretje had aan
gekondigd. Wat zou het nu weder zijn?
Terwijl zij daarover peinsde zagen zij den
knecht van oom Spencer aankomen, die
eveneens deze kwam zeggen, dat er een
brief was gekomen, dat Therèse onmiddel
lijk naar huis moest terugkeeTen, omdat
haar moeder ernstig ziek was geworden.
Haar neefjes en nichtjes hadden zeer met
haar te doen, maar Therèse kon zich-
zelve niet ontveinzen, dat zij toch wel
zeer zelfzuchtig was geweest toen zij zoo
blijde was dat zij door de ongesteldheid van
Thilde nu dit pretje kreeg. Wellicht was dit
daarom wel haar straf, haar welverdiende
straf.
Gelukkig was de ziekte van haar moeder
niet zoo ernstig als men aanvankelijk had
gedacht- en Therèse was hoogst gelukkig
toen zij de familie Spencer dit goede
nieuws kon melden Het antwoord dat
daarop kwam vervulde haar met groote
blijdschap. Mevrouw Spencer vroeg of zij
veertien dagen daarna weder mocht terug
komen, te gelijk met Mathilde Wilson, die
nu ook beter was, en voegde er in haar
brief bij dat zij allen hoopten dat mevrouw
Adrian het zou kunnen en willen schikken
haar nogmaals een paar weekjes aan hen
af te staan, te meer omdat zij onlangs deze
groote'teleurstelling van onverwacht naar
huis geroepen te worden, zoo goed had op
genomen."
Deze laatste zinsnede trof mevrouw
Adrian zoo zeer, dat zij TheJèse met innige
liefde in de armen sloot, zeggende: „Mijn
lief kind, hoe dankbaar ben ik nu over die
ziekte van toen, omdat ik daardoor nu heb
kunnen zien hoe mijn dochtertje de teleur
stellingen des levens blijmoedig en met
berusting weet te dragen."
Karei V en de Houthakker.
Op zekeren dag was Karei V gelijk zijD
gewoonte was, vóór zonsopgang ter jacht
gegaan. Het was omstreeks half December,
dus in het hartje van den winter, kunnen
wij wel gerust zeggen en het voetpad, dat(
hij in den regel volgde was bedekt met
sneeuw.
In het bosch van Soignes raakte hij ver-!
dwaald. Niets wekt zoozeer den eetlust op
als de frissche morgenlucht, en dit nog te
meer, daar het ook flink koud was.
De keizer kreeg dan ook spoedig grooten
honger en lang bedacht hij zich niet, maar
hij trad het hutje binnen van een houthak
ker.
Het ontbijt was daar zoo sober, dat Ka-
rel (men hield hem voor een eenvoudig ©del-
man) vroeg, of er nog niet wat wildbraad,
was? Een patrijs bijvoorbeeld, een kwartel,
of een stuk wilde zwijnekop, zou al heel vól-.'
doende zijn. Na eens degelijk te hebben,
overlegd met zijn vrouw, die getioiffen waa,
door het gunstig voorkomen van zijn gast,
bracht de houthakker den keizer een heer-*
lijken reebout, maar eisohte de toezegging,,
dat hij zwijgen zou.
Eenige dagen later ontbood Karei den,
man aan zijn hof te Brussel;... toen hij den
keizer herkende, achtte de arme kerei zich
verloren! Maar de Vorst stelde hem gerust
en vroeg hem, hoeveel hij schuldig was?
„Het ontbijt, liet hij volgen, en vooral de
reebout had hem overheerlijk gesmaakt, eni
de man mocht nu om de een of andere ver
gunning vragen, ja, mocht royaal iets ver
zoeken.
Heel bescheiden verzocht de houthakker
niets anders dan de vergunning, om vrij be
zems te snijden in het bosch.
Verbaasd over zijn bescheidenheid, schonk
Karei hem dat kleine voorrecht, maar hij
gelastte hem, den volgenden dag weer aan
het hof te komen, ditmaal met zijn vrouw,
en zij moesten dan hun bezems meebrengen
tegelijkertijd verklaarde hij, dat hij dien dag
niemand ontvangen 70U die niet een bezem
bij die menschen kocht, in de hand hield.
De hovelingen waren talrijkde houthakker
en zijn vrouw verkochten hun bezems voor
een gulden het stuk én keerden huiswaarts
met een goed gevulde beurs.
Een voorspoedig kind.
We hebben Let er al eens meer over
gehad, dat de Loekoekouders zeer brutaal
zijn en steeds hun eieren in het nest van
andere vogels leggen. Zoo was er ook weer
eens een koekoeksei te land gekomen in1
een nest met jonge zwartkeeltjes. De
pleegouders voederden het jonge wezen
met de grootste liefde en dit groeit dan
ook verbazend snel; na acht a tien dagen
is het reeds zoo dik, dat het ih den regel
het heele nest der pleegouders vultl Do
jonge koekoek weet echter raad, plaatst
zich in de nabijheid op een tak of op den
grond, terwijl de ouders steeds voortgaan
hem te voederen, tot hij dikwijls wel drie
k vier maal zoo groot is als zij zelvem